O U DEJ AARS AVO ND PRAATJE DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT. DE RAADHUISLEEUWEN Felice Felix Felix Felice: Felix Felice Felix Felice Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice Felix Felice YOOR DE KINDEREN. KONING KIKKERDIK EN Z'N ZOONTJE door G. Th, ROTMAN. 6 Wat wordt dat? van FELIX FELICE N: (zit op het halkon te stampvoeten) Verduiveld, wat is 't koud! Ik zit hier te bevriezen! M'n teenen vallen af! Hoe is 't met jou, Felice? Die gure Oostenwind snijdt mij door merg en been! Heb jij geen last er van? Ik ben zoo koud als steen! Ja, vroeger zaten wij hier luw en wèl zoo lekker; In zomer en in winter vroolijk zonder jekker, Maar nu aan d'overkant de boomen zijn gerooid, Nu heb ik maar het liefst dat 't zestig graden dooit! 't Was voor de veiligheid, maar mooi kan ik 't niet vinden, 'k Zie graag een beetje groen van eiken of van linden, 'k Begrijp, die boomen konden hier niet blijven staan, Maar 't uitzicht is er heusch niet op vooruitgegaan. Je hebt nu schoonzicht op wat afbraak en wat rommel Waarom ruimt men dat spul niet vlugger op, wat drommel! Zeg maak niet zoo'n kabaal! Bedenk dat j'aan de straat zit! Straks val je aar beneê en boven op een raadslid! Geen nood dat dat gebeurt die zitten veilig thuis, 't Is immers oudejaar; dan blijft een elk in huis. Men consumeert gebak en trekt de flesschen open, En viert het afscheidsfeest van 't jaar, dat is verloopen. Dan maakt elk ernstig mensch voor zich de reek'ning op Of 't jaar hem voorspoed bracht of wel een reuzenstrop. Als ik dat eens moest doen dit jaar voor de gemeente, Dan wist ik het al gauw. Ik beef in mijn gebeente Als 'k denk wat 't worden moet. Ik zie het somber in. Ik zeg je: je zult zien, we staan nu aan 't begin Van. maajxlrs iavp-n. -JioorJ I Kom, kom, niet zoo zwartgallig! Felix: Was Haarlem in 't betalen niet zoo achterstallig, Dan zou het nog wel gaan, maar dat loopt niet gesmeerd. En als 't niet anders wordt, dan gaat de zaak verkeerd. We konden indertijd een sommetje besparen En tijdig voor den dorst een appeltje bewaren, Maar nu is reeds de spaarpot voor de helft verteerd. Nog één zoo'n jaartje en we zijn geruïneerd! Het wordt tenminste tijd, Gedeputeerde Staten Een wenk te geven om het treuz'len nu te laten. Dat zou wel goed zijn, maar toch overdrijf je, hoor! Tot nog toe rollen wij er niet onaardig door. Doet Haarlem maar zijn plicht en geeft het wat ons recht is, Dan zeg ik, dat de toekomst heusch nog niet zoo slecht is. Wordt deze zaak nu niet onnoodig uitgesteld, Dan zitten we gerust zoo slecht niet in ons geld. In Heemsteê wonen blijft gezond en zeer voordeelig, De menschen zijn niet bang, ze bouwen hier nog welig. De huizen schieten hier als onkruid uit den grond. Zeg, zacht wat, dat is voor de bouwers een affront! Nu, somtijds is het niet veel fraais, wat ze hier zetten, Maar in den laatsten tijd gaat men er meer op letten. Zooals bij 't station, wat komt daar een kasteel! Droog café, garage, weet-ik-veel Iets dergelijks zou ook op Valkenburg verrijzen Er zijn vereenigingen, die veel ruimte eischen. Ja, dat 's de oude kwestie van den zalennood. Ze zijn een beetje klein, slechts één is flink en groot. De kunst huist in een kerk, men exposeert in scholen, En als Excelsior fuift verslijt je een paar zolen Eer dat je hebt bereikt het Haarlemsch feestgebouw! Maar niemand heeft veel zin om Heemsteê nu eens gauw Met kans op een echec een nieuwe zaal te schenken. Je doet me tegelijk weer aan iets anders denken: St. Michaël concourst als 't twintig jaar bestaat. Gevolg: subsidie-koorts is stijgend in den Raad! Er gaan reeds stemmen op om 't ietwat te beperken En met gemeentegeld geen nieuwe clubs te sterken. Als 't om de duiten gaat, dan zijn ze gauw er bij. Maar dit concours brengt leven in de brouwerij Ik zie de corpsen reeds langs Heemsteê's straten zweven, Hun mooiste nummers hier op 't plein ten beste geven, En aan den Heerenweg, zoo mooi geasphalteerd Verbreed en opgeknapt. Men heeft liet geprobeerd Om daar een huis zes meter achteruit te rollen, En 't is heel goed gelukt. Wat ze al niet met je sollen! Ja, hadden ze 't bijtijds met Bosch en Vaart gedaan, Dan was de annexatie vast niet doorgegaan! Maar aan de nieuwe grens gaat het er al op lijken, Alsof daar binnenkort Nieuw Bosch en Vaart zal prijken; 'k Bedoel bij 't station. Dat heeft wel geld gekost, Maar 't Noorden is nu uit 't isolement verlost. Dra is daar een compleet forensendorp verrezen; Die halte zal beslist een ware uitkomst wezen! Welja, je zult eens zien, Klein Heemsteê blijft niet klein, Na regen komt toch immers steeds weer zonneschijn? Natuurlijk, 't leven is afwiss'lend lachen, treuren; Dat is niet hier alleen, maar overal te speuren. Soms gaat het minder goed,-soms beter dan men dacht: J)it, hppft als «ypwoonljjlr ligt en^Jeejj 't Is waar, het bracht veel goeds, maar ook veel onheil tevens, De najaarsstormen eischten weer veel menschenlevens. Als speelbal van d'orkaan sloeg menig schip op 't strand En 't water overstroomde weer een deel van 't land. Wat moeten dat toch wel een dapp're kerels wezen, Die op den uitkijk staan en die den dood niet vreezen, Hun eigen leven wagen in een kleine boot Om anderen te redden van een wissen dood! Die weten wat hun wacht, wanneer het mocht mislukken, Maar die voor geen geweld van wind en golven bukken. En is met heldenmoed 't menschlievend werk verricht Dan zeggen: „Neen, geen dank ;'k deed niets meer dan mijn plicht!' Bravo, het doet me goed je zoo te hooren spreken. Maar zeg eens, is 't geen tijd, ons praatje af te breken? Hoe laat is 't nu precies? Bij twaalven zal het zijn En zoo meteen begint weer het lawaai-festijn, Waarmee men 't nieuwe jaar vanouds pleegt te begroeten. Dat is voor ons het sein, dat wij weer zwijgen moeten. Daar slaat de klok al twaalf, dus vrouwtje eindig maar. Neen, vooraf wensch ik Heemsteê een gelukkig jaar. Die wensch sluit niemand uit, die hier is ingezeten, Want namen noem ik niet, dan zou 'k er veel vergeten Ik hoop dat ieder zegt bij 't volgend afscheidsfeest „Het afgeloopen jaar is voor mij goed geweest!" 61. Pierewiet begreep niets van al die geleerde praat. Hij besloot zelf te gaan zoeken en terwijl de dokter en de zwaluw nog aan het redekavelen waren, sloop hij stilletjes de kamer uit. Hij vond al spoedig een smalle trap, die verder naar boven in den boom voerde. Heel voorzichtig, voetje voor voetje, klom hij naar boven en gluurde over den rand van het trapgat. O foei, wat schrok hij! 62. Aan de overzijde van het trapportaal was weer een trap, maar vlak daarnaast zat een schildwacht met een groote hellebaard! Die ver wachtte zeker geen gevaar, want hij was in slaap gevallen. „Nu geloof ik vast, dat vader boven zit," dacht Pierewiet. En hoewel zijn hartje van angst klopte, sloop hij heel voorzichtig, op handen en voeten, den schildwacht voorbij en de volgende trap op. 63. Hu, wat kraakte die trap! Als de schild wacht eens wakker werd. Daar was hij boven... hij gluurde over den rand en slaakte een kreet van verrassing! Daar zat, in een kamertje, zijn vader te schrijven! „Vader!" riep Pierewiet. Maar meteen klonk achter hem een ruwe stem: „Hier, bengel!" en meteen werd hij achterover van de trap getrokken. Het was de schildwacht, die door het kraken van de trap wakker geworden was. 64. Maar koning Kikkerdik had de stem van zijn kind herkend en kwam dadelijk naar beneden. Ach, ach, wat was hij blijDe schildwacht maakte gauw dat hij wegkwam en vergat heelemaal zijn hellebaard mee te nemen en die hing nu nog van achteren aan Pierewietje's broek. „Mee, naar beneden," zei de koning, en ja, nu moest de dokter wel gelooven, dat het Pierewietje was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1928 | | pagina 6