M t v 6de Jaargang 19 Juli 1929. Tweede Blad. N°. 29 LOSSE BLAADJES. Voorzichtig BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. Bi-**" VOOR DE KINDEREN. PETER EN ZIJN ZUSJE VOOR DE VROUW. (Nadruk verboden.) De zomerzon doorstooft het land, En ieder zoekt verkoeling. De waterkant is druk beklant: Een bad is de bedoeling. Niet kunnen zwemmen is funest; 't Geeft allerlei bezwaren. Maar voor een goeden zwemmer zijn Er ook nog wel gevaren. Het lokt soms, ver in zee te gaan, Wanneer die spiegelglad is Hoeivel toch dichter bij het strand Het water even nat is.' Dan drijft de zwemmer rustig voort En overschat zijn krachten, Want onder 't kalme oppervlak Daar ligt de Dood te wachten! Plots: hulpgeroep en angstgeschrei En opgewonden stemmen Den and'ren dag vermeldt de krant: Verdronken bij het zwemmen! In ieder dag- of iveekblad is Deez' nutte les te lezen: Al kun je zwemmen als een visch, Toch maar voorzichtig wezen! Zaterdag 20 Juli '29. MEEDOEN (Nadruk verboden) „Ik stond vandaag in mijn eentje op den Dam en zag het lieve menschdom naar de beurs kuieren. Ik heb een heeleboel gefilosofeerd en ben tot de conclusie gekomen, dat het eigenlijk gezegd nog al dun was, om met al die menschen mee te doen, mee te converseeren, mee uit te gaan, mee te leven, mee adem te halenJa, mijn lieve Adriaan, meedoen dat is eigenlijk onze ondermaansche existentie; dat moeten we, zoo we niet voor gek of pedant willen aangezien worden. Mee pleizier hebben in alles wat nu een maal voor pleizier wordt uitgescholdenmee respect hebben voor alles wat de overige mee doeners nu eenmaal gelieven te respecteeren; mee-praten omdat het trotsch is als wij tegen praten mee uitgaan, omdat het onbeleefd is, als we aan de heele santekraam de brui geven Het is een brokstuk uit een brief, door De Genestet in zjjn studententijd aan zijn vriend Adriaan Gildemeester geschreven, en waarin de „jonge slaaf van de oude maatschappij en ons charmant verkeer, gehoorzaam aan de wetten en wat men plicht noemt en fatsoen en etiket ten," zijn opstandigheid uit jegens de sleur en de ordelijkheid van de middelmaat. Hoe slecht gelukt het een student, kuddedier te zijn! Er is onder het ouderwetsche slag studenten geen afschrikwekkender verschijnsel dan de burgermaatschappij. Zij sluiten zich af van het gemeene volk, welks vulgaire netheid en regel maat hun onstuimigen levensdrang afstoot. Ook onder kunstenaars openbaart zich deze afkeer van de burgerlijke conventie in hevige mate. Hun geest kan, om zich ten volle te ont plooien, den dwang van het uiterlijk fatsoen niet verdragen; hun oorspronkelijk vernuft ergert zich aan de dooddoeners eener duffe en muffe conversatie; hun opbruisend gevoel kan zich niet laten terneerdrukken in een omgeving van saaiheid. Daarom zonderen zij zich af in hun bohémien-bestaan, gelijk de student zich af zondert in zijn corps en zijn kroeg. Doch.... is men, wanneer men aldus zijn on maatschappelijkheid nadrukkelijk bevestigt, tegen het meedoen beveiligd? Wie dergelijke zoogenaamd onmaatschappelijke kringen uit eigen ervaring kent, weet, dat de conventie aldaar haar slachtoffers pijnlijker drukt dan in de vul gaire samenleving van het gemeene volk. Nauw keurig tot in de kleinste bizonderheden schrijft de „mos" hier en de „stijl" daar den betrok kenen haar wetten voor. Kleeding, gebaren, wijze van loopen, van uitdrukking, van woord keus en zinsbouw staan even onomstooteljjk vast als het fatsoen en de etikette in de groote ge meenschap daarbuiten. Niemand is onvrijer dan de „vrije" student; niemand gebondener dan de „bandelooze" artist. Hoe kleiner de kring, te sterker de traditie; te scherper het kenmerk; te nauwlettender het toezicht. Geen afwijking duldt men, hier noch ginds, welke den bentgenoot tot een uitzonde ring zou stempelen. Bij de gemeenschappelijke aanstellerij wordt de aansteller patroon en model voor de gansche gemeenschap. Er ligt iets tragisch in dergelijke mislukte pogingen om aan het „meedoen" te ontkomen. Hoe meer men het „meedoen" schuwt, te on weerstaanbaarder laat het zjjn slachtoffer zijn macht gevoelen. De opstandigheid tegen het „meedoen", zooals deze zich in den studentikozen brief van De Genestet uit, heeft met dit al haar beteekenis. Zjj is voorwaarde voor den groei van het individu en voor de ontwikkeling van de ge meenschap. Zij brengt de persoonlijkheid tot bewustzijn en doet deze kritisch staan tegenover haar omgeving. Zonder deze opstandigheid zou de mensch in de menschheid vergaan en de maatschappij den dood der veroudering sterven. Het verzet tegen het „meedoen" is de kier, waardoor frissche lucht binnentreedt in een dompig vertrek. Zonder deze luchtverversching ware het onmogelijk te leven. Kennen wij hem niet allen op onze beurt, dezen weerzin tegen het gelijkmatige in het menschenverkeer? Als wfj, gelijk deze jonge en frissche student, in ons eentje op den Dam staan, en we letten op al die gezichten, die in den onophoudelijken menschenstroom ons voorbij glijden en we beseffen, dat al die menschen het zelfde doen en hetzelfde denkenhetzelfde plei- zierig vinden en angstig zjjn voor hetzelfde; dat één gemeenschappelijke achting en één gemeen schappelijk veroordeel hen richt; dat ze zich voegen naar één smaak, één mode, één tijdgeest, en.... dat wij gedwongen zjjn ons in dien stroom te stuwen en hun gedrag en gewoonten, hun zegswijzen en opvattingen over te nemen, klak keloos, onontkoombaar, dan kan er een huivering door ons heen gaan. Zijn wij dan zélf niets? Is onze persoonlijk heid geen factor om mee rekening te houden? Is onze zelfstandigheid slechts een waan, onze een zaamheid schjjn, onze opstandigheid slechts een pose? Is het waar, dat meedoen eigenlijk onze ondermaansche existentie is? Hoe kort kunnen wij in ons eentje op den Dam bljjven staanDaar neemt ons de stroom reeds weder op, de stroom die ons voedt, de stroom, waaruit wjj leven, maar die omgekeerd leeft bij de gratie van ons bestaan en die het voedsel van ons mede ontvangt. Verrijkt met hetgeen de eenzaamheid ons te aanschouwen heeft gegeven, hernemen wjj onze plaats in de rij, naast de anderen, en vormen wjj met hen samen het groote verband der verscheidenheden. Ja, wjj doen weder mee, en.... van harte! H. G. Cannegieter. ..Hoe heb je die griesmeelpudding toch zoo een prachtige lilakleur gegeven, Mary?" „Oh, da's heel gemakkelijk, mevrouw. Met een stukkie paars potlood." ps.) Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88) Haarlem. PIlOBLEEMJVo. 216. C. KAPS (Hamburg). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kf3, Dhl, Tc7, Tdl, Pa4, Pg6, d6, e3, e5. Zwart: Kd5, Tb3, Lb8, Pd3, Pf6, b6, c4, e6. Een paar oude historietjes. (Vervolg en Slot1). De mannen, over wie ik het hierboven had, zijn bijna allen reeds heengegaan. Wmawer, Steinitz, Tschigorin, Bird, Mackenzie. De meesten zijn al jaren dood. Alleen de oude Blackburne leeft nog, om het nageslacht te kunnen vertellen, hoe het in zijn goeden tijd toeging. De 81-jarige speelt zoo af en toe zijn partijtje, en draalt, en toeft, totdat vriend Hein ook hem en passant meeneemt 2). De menschen volgen elkaar op; de verschillende theorieën eveneens. Professor Dr. Emanuel Lasker verklaarde - na zijn ramspoedige match tegen Capablanca openlijk, dat het tijd werd, het schaak naar gewijzigde regels te gaan spelen, dat positie spelers als Capablanca het enorme veld in zijn uiterste hoeken zouden hebben verkend. Niettemin glimlacht de godin en strijkt haar^vroegeren hoogepriester, die zoo lange jaren haar gunst in zoo ruime mate genoot, over het grijzende haar en fluistert hem in de intieme stilte der studeer kamer iets in het oor. En Lasker peinst en droomt verder, een lange poos. De oud-wereldkampioen heft eindelijk het moede hoofd op uit de handen, die het omsloten, en erkent voor zich zeiven, dat slechts aan hem werd voltrokken, wat in den loop der tijden aan alle kampioenen werd voltrokkenwanneer zij ongemerkt op hun levens- tocht het hoogste punt van den berg waren overgegaan. En de jongere generatie breekt nieuwe schachten in de onuitputtelijke mijn, onvermoeid en in vol 'vertrouwen op eigen kracht. Oplossing Schertsprobleem No. 17. (R. H. DE WAARD). Stand der stukken: Wit: Kc8, Pa6, f7. Zwart: Ka8, La7, Pe6. 1f7f8, Koning. Zooals men weet, mogen (kunnen) er ook geen twee Koningen in het schaakrijk zijn; ook mag een Koning zich niet in schaak stellen, vandaar dat Zwart dien vreemden vijand direct ver wijdert. Tot dank wordt nu Zwart mat gezet door Pa6c7. Goede oplossingen ontvangen van: J. v. Gulik, te Overveen. Correspondentie. Overveen, J. v. G. Waarom de zwarte Koning genomen inoet worden, vindt U hierboven bij de oplossing aangegeven. 1Zie Eerste Heemst. Courant van 6 en 13 Juli. Deze eens zoo beroemde Engelsche meester, geb. den lOen December 1842, heeft ook inmiddels zijn partij tegen „vriend Hein" verloren (op den 3en Sep tember i924) zij liet dan ook na een zeer groot aantal zetten (Redactie). 53. De kikkers zochten toen de sterkste grasjes, die zy vinden konden en bonden Rood- baard daarmede stevig vast op een stukje hout, zoodat hij bijna geen vin meer verroeren kon. Met vereende krachten rolden de kikkers het houtje in 't wateren daar ging het er op los! Onder luid gekwaak duwden de kikkers hun ge vangene voort, tot ze weer bij jonkheer Van Horkenstein kwamen. Daar sleepten ze het houtje op den kant. „O, wee, o wee, wat zal er nu met me gebeuren!" dacht Roodbaard. 54. Maar de kikkers gaven de muizen een poot en zoo dansten ze om den gevangene heen, terwijl ze zongen: „Roodbaard is gevangen! Morgen moet hij hangen!" „Hoho!" zei jonkheer Van Horkenstein, terwijl hij naderbij kwam. „Het is flink van jullie, dat je Roodbaard gevangen genomen hebt, maar nu moet je hem niet meer sarren. Brengt hem maar bij me!" Dit zeggende, nam hij weer in zijn stoel plaats. 55. Toen Roodbaard nu voor jonkheer Van Horkenstein gebracht werd, viel de booswicht jammerend op zijn knieën. „Och, laat me leven!" kermde hij„ik zal heusch beter oppassen voortaan en ik zal ook zeggen, waar Peter zijn zusje kan vinden!" „Nu," zei jonkheer Van Horkenstein, „we zullen zien; vertel eerst maar eens, wat je weet!" Roodbaard strompelde nu met zijn vastgebonden beentjes naar Peter. „Diep in het bosch," zei hij, „is een oude, uitgedroogde put. Daar woont de heks van den boschput, die je zusje meegenomen heeft." ZONNEHOEDEN. Neen, mijn lezeressen, schiet nu niet in een lach, want het is heusch ernst. We hopen nog steeds, hoe guur de lente en een stuk van den zomer ook geweest is, dat de rest van het wanne seizoen ook echt warm en zonnig zal zijn, zoodat de musschen op het dak zullen zitten te gapen! Kom, we moeten den moed erin houden. De fabrikanten van zomerstoffen, van zomer- costumes, van zomerhoeden en al wat maar met zomervrouwenmode te maken heeft, moeten nu eenmaal onverstoorbare optimisten in ons landje zijn. Laten we aan hen dus een voorbeeld nemen en er op rekenen, dat de rest van den zomer in één woord prachtig zal zijn! En dus: zonne hoeden, die men zelf maakt van een strooien dop die men koopt en zelf overtrekt of garneert. Met het aldus „opmaken" van zoo'n doodgewone naturel strooien dop kan men dan rekening houden met de japon, waarbij de hoed gedragen moet worden, of wel met drie japonnen! Dan doet men er eenvoudig drie verschillende kleuren in, zoodat de hoed altijd bij één van de drie japonnen past. De teekening geeft zes verschil lende ideeën hiervoor aan. Nummer één van de - v bovenste rij, van links naar rechts, is met lint geboord. Van achteren en van voren is wat van den rand af genomen. De bol is gegarneerd met kleurige pastilles van verschillende ronde stukjes stof, die er met een festonsteek op genaaid zijn. Nummer twee is heel eenvoudig, doch heel leuk, met drie verschillende kleuren lint op bol en rand gegarneerd. De rand is van voren heel smal. Nummer drie is weer op een andere wijze met verschillende kleuren lint op bol en onderkant van den rand bewerkt. Aardig is ook nummer één van de onderste rij. Hier heeft men groote bloemen van' verschillende kleuren stof geknipt en tamelijk achter op den bol genaaid. Hier is van achteren een stuk van den rand afgesneden. Nummer twee mist heele- maal in het rond een stuk van den rand. De bol is hier versierd met grof borduursel van verschillende kleuren wol, terwijl, in plaats van een lint, om den onderkant van den bol, een veelkleurig koord dat in een paar kwastjes uit loopt, is genaaid. De laatste hoed is op zij ge garneerd met kleiner wordende pastilles van verschillende kleuren, die half over elkaar heen vallen en vastgezet zijn met een wollen steek. Loes. RECEPT. Hamballetjes zijn zeer smakelijk bij het brood. Op 2 ons ham neemt men pond gekookte aardappelen, 1/2 ons oud brood zonder korst, 1 ei, lepel boter, peper en zout. De fijngehakte ham vermengt men met de fijngemaakte aard appelen, het ei en het in water of melk geweekte brood. Met peper en zout alles goed dooreen mengen; er kleine balletjes van maken, die men in paneermeel wentelt, en in de koekenpan in de lichtbruin gemaakte boter aan alle zijden bruin bakt. door G. Th. ROTMAN. 56. „De put is van binnen heelemaal begroeid, en als je je stevig aan de plantenstengels vast houdt, kun je onderin komen. Maar het zijn doorn- takken, dus je zult je handen bezeeren. Maar je wilt je zusje toch vinden, nietwaar? Je moet er dus niet om geven, als je een flinke jongen bent!" Toen moest Peter een ring van Roodbaard's vinger nemen en dien zelf aandoen. „Je moet maken, dat je er by zonsondergang bent," zei Roodbaard; „dan slaapt de heks. En als ze soms wakker wordt, houd haar dan den ring onder den neus, dan zal ze denken dat ik het ben en je niets durven doen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5