6de Jaargang 2 Augustus 1929. Tweede Blad. N° 31. LOSSE BLAADJES. Menagerie. BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. ÜL_ VOOR DE VROUW. (Nadruk verboden.) Een week geleden zei mijn vriend: „Zeg, hdster eens, amice, Ik krijg vacantie en ik blijf Mijn tijd hier niet verkniezen. Ik ga een dag of wat op reis; Doe jij me een pleziertje En zorg zoolang dan voor mijn hond; Het is een aardig diertje." „In orde," zei ik, geef het beest Maar dadelijk met mij mede." En weldra liet ik mijn logé Mijn woning binnentreden. Het eerste, wat hij hoorde en zag: Wat 'k zeker niet verwacht had! De kater van mijn vrourvs vriendin, Die 't diertje juist gebracht had! Geblaas, geblaf, zoo waren fluks De poppen aan het dansen! Daar werd gebeld. - „O," riep mijn vrouw, „Dat 's Mien van buurman Jansen. Ze brengt die mooie papegaai; Ze kwam zooeven vragen, Of ik het beest verzorgen wou; 't Is maar voor veertien dagen." De heele buurt lijkt nu opeens Wel tijd'lijk te verhuizen. Mijn kennel was alras verrijkt Met 'n tweetal witte muizen, Een tanwie kraai, een broedsche kip, Een postduif en een goudvisch Ik weet, geloof ik, zelf niet meer, Wat in mijn huis gesjouwd is. Nu is mijn iponing vol gekrijsch, Geblaf, gemauw, gekakel! 1 Straks ben ik suf en doof en grijs, Want 't is een helsch spectakel! Eerst kon 'k mij amuseeren, ja, Maar nu heb ik geen lust meer. 't Wordt tijd, dat 'k zelf logeeren ga, Misschien vind 'k dan mijn rust weer! Zaterdag 3 Augustus '29. MONSIEUR TOPAZE (Nadruk verboden) Heel de wereld door wandelt dit jaar mijnheer Topaze, als een waarschuwend symbool voor het hedendaagsche menschengeslacht. Hij is een internationale figuur geworden. Het Fransche toonccl bracht hem naar Berlijn, het Duitscha naar Parijs. De erfvijanden verbroederden zich in den pijnlijken lach om de oorzaak van ge meenschappelijk leed. Ook ten onzent heeft deze symbolische ge stalte in het afgeloopen seizoen over de planken gewaard. Wie hem gezien heeft in de geniale belichaming van den tooneelspeler Cor Ruys, zal hem niet licht weder vergeten, den braven schoolmeester, die wereldwijsheid en daarmee rijkdommen verwierf. „Geld maakt niet gelukkig," leerde hij de kin deren schrijven, toen hij nog met zijn even armen collega Tamize aan de kostschool van mijnheer Muche verbonden was. En hij meende het, de argelooze. Hij meende het even oprecht als zijn toespraak over eerlijkheid, welke het langst duurt en deugd die beloond wordt. En inderdaad was hij gelukkig. Had hij niet een goede betrekking en was les geven niet een pleizierige bezigheid? Zijn eenig verdriet was het tartend geluid van het muziek- instrumentje, waarmee een geniepige lafaard hem plaagde onder de les. Maar toen kwam het gropte oogenblik in To- paze's bestaan. Een rijke dame bracht een be zoek aan de kostschool, omdat ze van plan was, haar zoontje er heen te sturen. En een andere rijke dame kwam klagen over de lage cijfers op het rapport van haar lieveling. Mijnheer Muche moest rijke dames te vriend houden en is 't niet vergeeflijk, dat hij ture- luursch werd, toen Topaze met zijn argelooze eerlijkheid alles bedierf? Wat bleef er over van den schitterenden tuin, waarvan het prospectus gewaagde? Topaze had, naar hij de rijke dame vertelde, nooit iets anders dan een benauwd bin nenplaatsje gezien. En Topaze begreep niet, waarom mijnheer Muche er zoo op aandrong, dat hjj tegenover de moeder van het rijkeluis zoontje erkennen zou, dat hij zich in de rapport cijfers vergist had. Toen zjj hem uitdaagde, haar uit te leggen, hoe het mogelijk kon zijn, dat haar jongen zóó laag getaxeerd stond, waagde hij de opmerking, of het kind soms ook erfelijk belast kon zijn. En nogmaals begreep hij niet, waarom mijnheer Muche hem na deze opmerking op staanden voet ontsloeg. Het was hem in zijn argeloosheid uitsluitend om de waarheid te doen en hij had geen vermoeden, dat de waarheid soms een beleediging kan schijnen. Met teederheid streelt hij, als hij droefgeestig zijn bullen pakt, de opgezette bunzing, het leer middel, dat hij als zijn particulier eigendom mee naar school had genomen en waarop hij trotsch was als op een zeldzaam bezit. Wanneer nu Topaze, op het toppunt van zijn ellende bij de rijke mevrouw, wiens neefje hij aan huis les geeft, wordt aangenomen voor een baantje, dat hem tienmaal meer oplevert dan zijn schoolmeesterssalaris en waarvoor hij niets hoeft te doen dan een handteekening zetten, meent hij eerst het slachtoffer te zijn van een verkapte weldadigheid, welke hij niet kan aan vaarden. Totdat hij allengs ontdekt, als hand langer van een pienteren schurk te fungeeren. Dan wil hij alle oplichterij, waarin hij tegen zijn wil en buiten zijn weten betrokken geraakt is, aangeven bij de politie, maar de bekoorlijke vrouw werkt op zijn gemoed en bezweert hem, niets te verraden, daar ook zij dan in de ge vangenis zou komen. En Topaze, verteederd door haar beroep op zijn ridderlijkheid, speelt zijn rol voort als strooman van het omkoopbare ge meenteraadslid. Al durft hij de straat niet meer op uit angst voor de menschen en uit angst voor zijn geweten, dat hem met hallucinaties plaagt. Maar nu merkt hij, dat allen, die hem getrapt en verwaarloosd hebben, toen hij een arme, eer lijke schoolmeester was, voor hem buigen en knielen, nu hij als handlanger van een schurk tot maatschappelijk aanzien komt. Bij deze schrijnende ontdekking breekt er iets in de ziel van Topaze. Nu zijn geloof in de goedheid ge knakt is, werpt hij het stuur om en de argelooze onderwijzer van vroeger ontpopt zich als een niets ontziende zaken-schavuit. Met onweer staanbaar élan overtroeft hij zijn vroegeren last- geven, neemt diens positie in, mitsgaders zijn minnares. Ministers betrekt hij in zijn mil- lioenenzwendel Men vermaakt zich met zijn geschiedenis, om dat, zoo men niet lacht, men zijn huilen niet zou kunnen bedwingen. Want deze symbolische ge stalte typeert onzen tijd. Is onze tijd slechter dan vroeger? Misschien niet, maar het felle en snelle bestaan doet de tegenstellingen thans scherper uitkomen dan ooit. En de gelegenheid, om argeloos en eerlijk te blijven temidden van een maatschappelijke moraal van bedenkelijk allooi, wordt steeds kleiner. Het bederf brengt niet in verleiding alleen, maar het legt de duim schroeven aan. Er bekeeren zich eiken dag dui zend Topazes van de ouderwetsche goede trouw tot het moderne bedrog, dat altijd voordeeliger is dan de deugd. Maar dat duizend Topazes onder de toeschou wers zich laten ontroeren door den Topaze op het tooneel, bewijst ten koste van hoeveel harte- bloed deze voordeelige ruil geschiedt. Ach! het gebaar, waarmee de argelooze schoolmeester zijn opgezetten bunzing streelde, getuigde van meer liefde dan het gebaar, waarmee de rijk-gewor den oplichter zijn minnares in de armen sloot. Topaze is rijk geworden, ten koste van zijn oprechte hart en hij heeft geleerd, dat geld wèl gelukkig maakt, wèl gelukkig, maar hóé?! H. G. Cannegietek. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 218. P. LÖBEL (Dresden). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kf5, Dd2. Ld8, Pa5, Pb6, a2, b4, e2. Zwart: Kd6, Del, Td3, Pb8, b5, c3, d4, f4. Partij No. 89. Gespeeld in den wedstrijd om het kampioen- j schap van Nederland, te Amsterdam, 19 Juli '29. Wit: Zwart D r. M. E u w e JDavidson (Amsterdam). (Aamterdam). RËTI'S SYSTEEM. Pgl—f3 1. Pg8—f6 c2c4 2. e7e6 g2— 3. d7d5 b2b3 4. c7c5 c4xd5 5. e6xd5 d2d4 6. Pb 8c6 Lflg2 7. c5xd4 0—0 8. Lf8c5 Lelb2 9. Dd8b6 Pbla 3 10. Pf6e4 Pf3—el' 11. 0—0 Pel—d3 12. Lc5d6 Pa3c2 13. Lc8e6 e2e3 14. d4 xe3 Pc2 x e3 15. Ta8d8 Ddl—h5 16. f7—f5 Zwart: Ka3, Tg6, Th6, Lb7, Lf3, Pb2, a4, a7, b3, d3, f6, g5, h4. 1. Pd5xf6 (dreigt 2. Dc5 mat), Lf3d5; 2. Üf5f2, gevolgd door 3. Df2c5 mat. 1Lb7d5; 2. Df5c8 (dreigt Dc5 mat), Ld5c6; 3. Dc8f8 mat. Het probleem illustreert het thema der „lijn- ruiming" door het witte Paard. Alle overige ruimingszetten met het Paard falen! Goede oplossing ontvangen vanH. W. v. Dort, te Haarlem; P. Mars, te Santpoort. ZOMERS BUITEN. Gaan we met vacantie naar buiten? Kijk, dat is dan een prachtig voorwendsel om een paar mooie, eenvoudige, hoewel toch alleraardigste zomerjaponnetjes aan te schaffen, natuurlijk speciaal om „buiten" te dragen, en meer in het bijzonder nog om de boeren met het landwerk te helpen, koren aan schoven te binden en zoo meer. Overigens geloof ik, dat de boeren, voor wie we nu nog wel zulke mooie jurken gaan aanschaffen, ons liever zullen zien gaan dan komen, omdat we hen verschrikkelijk in den weg loopen. Maar hoe dan ook: aardig zijn ze, deze luchtige pakjes. Nummer één van links bijvoorbeeld is van lichtgroene waschbare tussor. Groen, ter eere van de slaboontjes en peultjes, waartuschen we ons gaan bewegen! Het over hemdje is evenwel van tussor naturel; het plooirokje en het manteltje zijn bewerkt met stiksels van naturel, evenals de overigens totaal overbodige halsdoek (nietwaar, we willen toch immers zoo graag op een boer lijken!) van tus sor. Natuurlijk hoort hierbij een hoed met breede rand, om ons voor al te sterke zonnebrand te bewaren, als we aan het korenmaaien gaan! Nummer twee is van ongebleekte tussor, gegar neerd met zigzag-stiksels (of borduursel) van Zwart heeft thans wel een vrijen d-pion meer, welke plus-pion een gevolg is van een offer van Wit om aanval te krijgen, maar nu begint dan ook het spel eerst voor den genialen meester Dr. Eu we. g3—g4 17. Pc 6e7 g4 Xf5 18. Pe7 xf5 Tal—el 19. Pf5xe3 Tel Xe3 20. Le6—f7 Dh5f5 21. Kg 8h8 Pd3e5 22. Ld6 X e5 Dfö xe5 23. Pe4—f6 Lb2d4 24. Db6a6 a 2a4 25. Td8e8 De 5c7 26. Te 8c8 Dc7e7 27. Tc8e8 De 7c5 28. Pf6e4 Dc5Xa7 29. Da 6 X a7 Ld4xa7 30. Pe4d2 Tfl—cl 31. Te8xe3 f2xe3 32. Pd2 x b3 Telc7 33. Kb 8g8 Tc7xb7 34. Pb3d2 a4a5 35. Tf8—c8 a5a6 36. Pd2—c4 La7d4 37. Een verrassende zet, waartegen geen kruid is gewassen. 37. Pc4aö Tb7xf7ü 38. Opgegeven. Een schitterend offer tot besluit. Neemt Zwart den Torenf7, dan volgt 39. Lg2xd5f, waarna de a-pion doorloopt. Oplossing Probleem No. 213. (W. v. HOLZHAUSEN). Stand der stukken: Wit: Kal, Df5, Tel, Pd5. helblauw. Het rokje is ruim aan de blouse gezet. Het derde japonnetje, speciaal bestemd om aan te trekken wanneer men den boeren eenige raad wil geven omtrent de juiste manier van het zaaien van korenbloemen die zoo goed bij Uw teint komen, in plaats van die doodgewone uien, die zoo kwalijk rieken als ze gebakken worden, is van gebloemde cretonne, waarmee men ook den parasol heeft overtrokken, om in stijl te bljjven. Alleen zou ik U aanraden, geen rood gebloemde cretonne te kiezen, want stieren heb ben nu eenmaal de overigens vrij dwaze ge woonte om kwaad te worden als ze rood zien. En een booze stier is een onbeleefd heerschap, waarmee men liever kan eten dan vechten. Voor argumenten zijn ze totaal ongevoelig. Een vriendin van mij. die op zoo'n manier met een stier kennis maakte, voegde hem heel beslist en nadrukkelijk uit de hoogte toe: „Ga je weg, akelig mispunt!" En wil U wel gelooven, dat de stier er zich geen snars van aantrok en haar met zijn horenseen raakpunt gaf?! Waar mee ik maar zeggen wil, dat men met een roode zomerjurk liever uit hun buurt moet blijven. Loes. VOOR DE KINDEREN. PETER EN ZIJN ZUSJE dook G. Th. ROTMAN. 61. Er kwamen een paar verschrikkelijk groote beenen aanstappen. Peter keek op. Het was een oude zwerver, met een dikken stok in de hand. „Wel, wel!" riep hij verbaasd uit, „waar gaat dat naar toe?" En hij nam Peter en jonkheer Van Horkenstein van den grond op. Peter vertelde nu, dat ze naar den boschput moesten, om zijn zusje te zoeken. „Weet je wat," zei de oude zwerver, „jullie tweeën kunt eigenlijk wel op mijn hoed komen zitten; ik moet toch ook naar het bosch. Dan behoef je dat eind niet te loopen!" 62. „Maar van die leelijke knagers moet ik niets hebben," zeide hij. „Die moeten hier zoolang maar op jullie blijven wachten." Zoo werd afge sproken, en daar zat Peter nu met den kikker op den hoed van den ouden zwerver! Ze hadden er een prachtig vergezicht en het ging wel tien maal zoo gauw. Toen ze bij den boschput kwamen, zei de man: „Ziezoo, zie nu maar, dat je je zusje gauw vindt." Hij zette Peter en den kikker op den rand van den put en ging verder. 63. De put was van binnen, juist zooals Rood- baard het gezegd had, begroeid met doorntakken. Maar Peter begon onvervaard omlaag te klimmen, terwijl jonkheer Van Horkenstein op den putrand bleef toekijken. Telkens greep hjj in een scherpen doorn of trapte hij er met zijn voet in; maar het kon hem allemaal niets schelen. Het was immers voor zijn zusje! Ook moest hij oppassen, dat hij niet misstapte. Want dan zou hjj zeker in dien diepen put te pletter vallen! Waarlijk: h«t was «en vreeselijke tocht! 64. Maar eindelijk, eindelijk kwam hij toch beneden. Hij stond op den bodem en drukte zijn pijnlijke handen tegen elkaar. Dat was me een reis geweest! H(j voelde, hoe zijn voeten in zijn schoenen bloedden Toen hjj nu zoo rond stond te kijken, kwam er een oude rat te voorschijn. „Wel," zei ze, „je komt, of je geroepen waart!" „Is mijn zusje dan hier?" vroeg Peter. „Ga zelf maar eens mee kijken," antwoordde de rat. Ze kroop in een gat tusschen de steenen en Peter volgde haar. Ze kwamen nu in een gang. 'rr»w""4* t.,. i ••UlRMVlj

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5