6de Jaargang 6 September 1929. Tweede Blad. N°. 36 LOSSE BLAADJES. ink-klank Annexatie BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. VOOR DE VROUW. (Nadruk verboden.) Haarlem, en de kleine buren Hebben ruzie met elkaar: Over schavergoedings-kwesties Zitten ze mekaar in 't haar. D'één zegt: ,,'k Wil zóóveel niet geven. D'ander zegt: „Je doet het wel!" Langer dan twee jaren duurt reeds Dit financieel duel. En nu gaan ze marchandeer en: „Ik wat minder, jij wat meer; Hier wat af, en daar wat bij doen; Is 't zoo naar je zin, meneer?" Laten ze 't verschil maar deelen Luidt nu weer de laatste raad, Die met ietwat and're woorden In 't rapport-Van Deursen staat. Zoo is 't met wat variatie Nu al jaren lang gegaan, En Gedeputeerde Staten Hebben er een klusje aan! Hoe de uitslag ook mag wezen, 't Wordt voor een beslissing tijd. Kruis-en-munt is beter, dan een Wissel op de eeuwigheid! Zaterdag 7 September 1929. BIJEN IN 'T LEEUWENRIF (Nadruk verboden) Toen Simson in den overmoed zijner jeugd eens een leeuw ontmoette, kon hij niet laten met den koning der wildernis een worsteling aan te gaan om zijn krachten te meten. Hij verscheurde den machtige zooals men een jong bokje vaneen scheurt en ging verder zijns weegs. Eenigen tijd later kwam de held toevallig de streek door, waar hij dit avontuur had beleefd. De worsteling met den leeuw schoot hem in de gedachte en hij gevoelde zich aangetrokken tot de plek zijner glorie. Maar wat hij zag, verraste hem zeer. Het lijk van den leeuw was in het tropisch klimaat spoedig vergaan en de brandende zon had het gebeente verbleekt. Een zwerm bijen had in de boomlooze woestenij het geraamte ge bruikt om er te nestelen en tusschen de ribben van den woestijnkoning kleefde de honig en zweefde het bijenvolk in en uit. SJllisuu verzadigde zich aan dc snoeperij en ging weder zijns weegs. Maar het merkwaardige geval hield hem lang bezig en gaf hem zelfs aan leiding tot een raadseltje op een bruiloftspartij. Simson was als athleet er de man niet naar om te mediteeren. Toch schijnt er in zijn brein iets te zijn omgegaan, dat hij niet onder woor den kon brengen. Hij vond het vreemd en ver makelijk, maar meer toch dan dit. Dat alles zoo spoedig veranderen kan! Dat bijen bedrijvig aan 't werk zijn, zonder ontzag voor de heroïsche daad, waaraan zij hun merkwaardige woning hebben te danken. Geen steen op die plek met het inschriftHier velde Simson den leeuw. Geen rasterwerk rond om het geraamte, dat aan een grootsch oogen- blik de herinnering bewaart. Geen eerbied zelfs voor den dood, maar den dood in gebruik ge nomen; praktisch profijt getrokken van het beenige netwerk, dat zich zoo gerieflijk leent tot het aanhechten van de raat. Het rif van den leeuw als bijenkorf. Inder daad, hier is een raadsel verborgen. Een raadsel met dieperen zin dan Simson in zijn spierkrach tige onnoozelheid kon doorgronden. Al ver moedde zelfs hjj iets van 't geheim en al maakte 't symbool indruk op hem. Wij hebben allen onze oogenblikken van glorie. En allen worden wij aangetrokken door de plek, waar wij die glorie beleefden. Voert het lot ons toevallig daarheen terug, dan wordt onze tocht als een bedevaart. Alle mooie en grootsche gevoelens, die ons bezielden, wellen op en doen onze borst zwellen. Heimwee naar dat schoone verledentrots over hetgeen we bereiktendank baarheid ook om hetgeen ons in dat moment van glorie gegeven werd. Met eerbied naderen wij het gedenkteeken van onzen roem klaar het leven is over ons heengegaan. Over de plek, waar wij als bij een mijlpaal eens stil hebben gestaan. Over de resten van onze roem rijke daad. Anderen zijn er gekomen; anderen, die ons niet hebben gekend en die geen weet hebben van onze heldhaftigheid. Praktische, bedrijvige wezens, die slechts denken aan werken, aan sparen en garen, aan nuttige bezigheid en aan een ordentelijk arbeidsleven. Zij hebben ons ge denkteeken als een bruikbaar voorwerp ter be schikking genomen en trekken profijt van de toevallige gerieven welke het hun biedt. Zonder schroom, zonder eerbied. Waarom zouden zij schroom hebben voor het geen slechts ons aanging? Waarom eerbied voor onze particuliere gevoelens? Wat begrijpt een bij van een leeuwendooder? De aanblik van de zwermende bijen in het rif van den leeuw zal Simson deemoedig hebben gestemd. Sterker dan de woestijnkoning is Sim son, maar 't leven is sterker dan hij. Het alles effenend, alles uitwisschend, alles herstellende leven. Wij vinden onze glorie-plekken door nuchtere bedrijvigheid ingenomen, zoowel in ons afzon derlijk bestaan als in ons gemeenschappelijk samenzijn. De wereld is vol monumenten. Groot sche ideeën en heldhaftige daden staan herdacht in standbeelden, inschriften en triomfbogen. Maar de wereld gaat haar bedrijvigen gang. Ik dacht aan Simson, toen ik te Parijs op een plein was gekomen, waar eeuwenoude glorie opeengetast ligt. Het paleis van Koning Hendrik de Vierde is thans een café. In het huis van Kardinaal Richelieu oefent een bloemist zijn be drijf uit. Op de plek, waar hovelingen en edelen romantisch hun degens kruisten, heeft de handel een paardenmarkt gehouden. Wie de slagvelden van den wereldoorlog be treedt, ziet in de voormalige loopgraven den landbouwer zijn beetwortelen planten. Overal nestelen de bijen in het rif van den leeuw, wel ken Simson versloeg. Wat is Simson tegenover het leven? Wat het heldenstuk tegenover den dagelijkschen arbeid? Wat bravour tegenover praktijk? Niets leert ons den ootmoed zoo overtuigend als een bedevaart naar de verbleekte glorie van het verleden. H. G. Cannegieter. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Probleem No. 222. J. CAUVEREN (Doetinchem). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kf6, Dhl, Lbö, Pc5, Pe4. c2, e5, f2, h5. Zwart: Kd5, Tal, Lfl, a2, b3, c7. Ook deze componist behoort tot de „oude garde", maar tevens is hij een goed practisch schaakspeler. In den van 2629 Aug. j.l. gehouden wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond te Hilversum deelde de heer Cauveren den 2en en 3en prijs in hoofdklasse D. met den heer E. v. Amerongen te Amsterdam. Bovenstaand probleem werd in 1903 door den componist opgedragen aan den genoemden bond, ter gelegenheid van het tien-jarig bestaan van diens orgaan. Partij No. 93. Gespeeld in hoofdklasse A. (hoofdgroep) van den wedstrijd van den N. S. B. te Hilversum, 27 Aug. '29. WitZwart Mr. G. C. A. O s k a m R. A. J. D a v i d s o n (Rotterdam). (Haarlem). C'AROKANN. e2e4 1. c7cb d2<14 2. d7d5 Pbl—c3 3. d5xe4 Pc3xe4 4. Pb 8d7 Pgl—f3 5. Pg8f6 Pe4g3 6.. g?-g6 Lfl—e2 7. Lf8g7 c2c3 8. 0—0 h2h4 9. h7hö Lc 1g5 10. Dd8c7 0—0 11. e7eö Tfl—el 12. e5xd4 c3xd4 13. Pd7—b6 Ddld2 14. Pb6d5 Pf3e5 15. Lc8e6 Le2c4 16. Tf8e8 Tal—cl 17. Pf6d7 PeöxgO! 18. f7 Xg6 Tel xeö! 19. Te8xe6 Lc4 x dó 20. Pd7—f8 Ld5xe6f 21. Pf8xe6 Wit heeft het middenspel zeer fraai gespeeld. Hij is nu een pion voor en beslist de partij vrij spoedig door een krachtigen aanval op den zwarten Koning. d4d5 22. Pe6 X g5 Dd2 x gö 23. Kg 8h7 Tc 1-^1 24. Ta8d8 Tel—e6 25. c6xd5 Dg5xg6f 26. Kh7g8 Dg6—gö 27. Td8c8 Dg5 X d5 28. Tc8d8 Te6e8ff 29. Kg 8li7 Dd5g8f 30. Opgegeven. In bovenvermelden wedstrijd deelde de heer Davidson den 3en en 4en prijs met den heer H. v. Hartingsvelt te Amsterdam. Ernstige jongedame: ,,TJ schrijft natuurlijk alleen om beroemd te worden, mijnheer Jacobs." Schrijver: „Dat nu eigenlijk niet. Maar als ik oud word, moet ik toch wat te lezen hebben." (London Opinion) MANTELS. September in het land. Dat beteekent: al wat koelere dagen, en koelere avonden. Het wordt soms wat te frisch in een enkele jurk. De mantels komen. En daarmee de eerste nieuwe modellen die het koudere seizoen aankondigen. Waarvan nummer één (van links naar rechts op de teeke- ning) bedoeld is van bruine stof, van onderen klokkend en in punten aan het bovenstuk gezet. De revers zijn van kastanjebruin fluweel. Er is 31/2 meter stof van 140 breed voor noodig. Dan volgt een mantel van donkerblauwe ribstof, die zich uitstekend leent door de stof dwars te nemen voor aardige garneeringseffecten door ingezette panden, enz. De kraag en manchetten van bont stempelen deze mantel reeds tot na jaarsmantel. Er is 3.25 M. stof van 140 breed voor noodig. Nummer drie en vier zijn een paar meer „chique" modellen, die natuurlijk, als Oplossing Probleem No. 218. (P. LÖBEL). Stand der stukken: Wit: Kfö, Dd2, Ld8, Pa5, Pb6, a2, b4. e2. Zwart:.Kd6, Del, Td3, Pb8, bö, c3, d4, f4. 1. e2e4, enz. Goede oplossing ontvangen van H. de Ruiter, te Bloemendaal; H. W. v. Dort, te Haarlem; J. v. Gulik, te Overveen; P. Mars, te Santpoort. zijnde het ontwerp van een Parijsche mode kunstenares, elk een eigen naam hebben. Num mer drie heet „Guethary" en is van pastelblauwe stof, zonder sluiting, omdat hij met de hand dichtgehouden wördt. De bloem is van roestrood en pastelblauw. Nummer vier is „Muriel", een stoffen mantel, van onderen met volants, gegar neerd en gevoerd met bedrukte crêpe. Wat men het komende seizoen ook veel zal zien de eerste modellen zijn al uit is de mantel, die korter is dan de japon. Men zou haast zeggen, een driekwart mantel, doch hjj is nog iets langer. De aanleidende oorzaak hiervoor schijnt te zijn geweest de japon met het „plongeant model, van voren kort, van achteren lang, die dus onder de mantels uitkwam. Om dit een weinig eleganter te maken, heeft men nu de nieuwe model mantel, korter dan de japon, gelanceerd. Dikwijls van onderen met een rand bont afgezet. Loes. RECEPT. Voor een lekkere chocolade-pudding neemt men op 1 kan melk, Y> ons maizena, ons poederchocola en 1 ons suiker. Men roert maizena, suiker en chocolapoeder goed door een, dit vervolgens bij de inmiddels aan de kook gebrachte melk voegen. Roeren en koken laten tot de chocola geheel opgelost is. Daarna vult men er een met koud water omgespoelden pud dingvorm mee. Een vanillesausje over de koude pudding smaakt heerlijk. Het was goed bedoeld. Professor (aan zijn toehoorders duidelijk makend wat „dag" en wat „nacht" is) Kijk nu eens: als ik m'n gezicht naar de lamp draai, dan is het voor de bewoners van mijn achterhoofd nacht Hij was nogal gelukkig. Ik hoor, John, dat je gaat trouwen. Ik hoop, dat je erg gelukkig mag worden. Och, waarom zou ik niet. Ik heb altijd ge boft. Ik heb den geheelen oorlog meegemaakt zonder ooit een schram op «te loopen. VOOR DE KINDEREN. PETER EN ZIJN ZUSJE dook G. Th. ROTMAN. 81. „En nu, op weg!" commandeerde jonkheer Van Horkenstein, toen de oude zwerver afscheid van hen genomen had. Ze legden de zeven bloemen in het wagentje; de oude kikker zou dan wel loopen. „Maar ik weet niet, of ik het vol kan houden," zei hjj. Uren en uren liepen ze zoo weer voort maar het was net, of alles er nu heel anders uitzag dan den eersten keerEn toen de zon al onderging, was er nog steeds niets van de beek te zienZe waren verdwaald! „Als we maar ergens naar den weg konden vragen!" zuchtte de kikker. Juist had hij dat gezegd, toen ze bij een klein, oud huisje kwamen. 82. De deur van het huisje was dicht, en alles was donker. Maar het raam stond op een kier. „Klim jullie er maar in," zei de kikker. „Ik kan dat zoo niet meer met m'n oude beenen; ik zal hier wel wachten." Peter en de muizen zetten hun voeten in de voegen tusschen de steenen en klom men langs het raam naar binnen. Ze kwamen nu op de tafel; er lag een beurs met geld en vlak daarbij stond een kannetje water. Een, twee, drie gingen ze nu de bloemen halen en zetten ze in het kannetje. Toen gingen ze de mooie geldstuk ken zitten bewonderen, die blonken in den mane schijn. In de verte, in een hoek van de kamer, zagen ze een bed, en daarin lag een oude vrouw te slapen. 83. Zoo zaten ze daar nog steeds naar de mooie, blinkende schijven te kijken, toen er opeens aan de deur gemorreld werd. Vlak daarop ging de deur open... er werd een kaars aangestoken... hu! het was een inbreker; hfj kwam zeker de oude vrouw bestelen! Door den tocht van het open raam flakkerde de kaars; daarom hield de dief z'n hand voor de vlam, en nu zagen ze de groote, zwarte schaduw van zijn hand op den muur! Rt! Rt! Als de wind zoo vlug klommen de muizen tegen de gordijnen op en sprongen boven op de kast; maar Peter kon dat niet, en in z'n ver bouwereerdheid kroop hjj in de geldbeurs, die op tafel lag. 84. De inbreker sloop nu naar de kast en zocht in de laden. „We moeten de oude vrouw helpen, jongens!" fluisterde Wijsneus, de jongste muis. „Maar hoe?" „Ik weet het!" piepte Slingerstaart. „We gooieh hem dien bloempot op z'n hoofd!" Er stond namelijk een groote bloempot op de kast; de muizen gingen er met z'n allen tegenaan staan en begonnen te duwen. Het viel niet mee, maar de pot schoof toch hoe langer hoe dichter naar den randToen, opeens, bom! Au!Au! De pot viel precies op den dief z'n knikker en de scherven sprongen naar alle kanten! „Wie is daar?" vroeg de oude vrouw, die van het lawaai wakker was geworden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5