6de Jaargang
11 October 1929. Tweede Blad.
N°. 41
LOSSE BLAADJES.
Reclame
BROKJES LEVENSWIJSHEID.
SCHAAKRUBRIEK.
VOOR DE VROUW
door G. Th. ROTMAN.
(Nadruk verboden.)
Somtijds hoort men rare dingen,
Nu van her en dan van ver.
Thans houdt de gemoed'ren bezig
De Markies van Champaubert.
't Is een wonderbaar vertelsel:
Pas ontslagen uit de cel
En gereed met zijn memoires
Kwam hij leelijk in de knel!
„Wraak!" zoo riepen Themis' ridders,
En ontvoerden Clément dra,
Stopten 'm in een houten kistje
Met een plakje chocola!
Om zijn doodsstrijd nog te rekken
Werd een luchtpijp aangebracht
En toen werd de man begraven;
„Adieu, Clément, sluimer zacht!"
Wat is achteraf gebleken
Na een grondig onderzoek
Heel de zaak was slechts reclame
Voor zijn pas geschreven boek!
't Was een zelfmoord bij vergissing:
Hij dacht vroolijk op te staan,
En als een beroemde schrijver
In de wereld rond te gaan.
Spelen was 't met eigen leven,
Blijkbaar zag hij geen gevaar.
De moraal van de historie
Is voor ieder zonneklaar:
Wie een kuil graaft voor een ander
Valt er in, zoo 't spreekwoord luidt,
Wie gaat delven voor zich zeiven
Komt er niet meer levend uit!
Velen onzer oogenschijnlijk zoo frissche en gave
genooten zijn innerlijk even dood als het bamboe.
Wat het oog bedriegt met den schijn van ge
zondheid is de fleur, welke zij aan de hen over
woekerende omgeving ontleenen.
Er is in de plantenwereld geen beter gewas
om op te woekeren dan het stengelachtige
bamboe. Er is in de geesteswereld geen beter
gewas om op te woekeren dan de veelzijdige
menschenziel. Welke liaan vindt daar niet
ergens een plek om zich vast te hechten? Welke
klimplant werpt zonder welslagen zijn ranken uit
naar één van haar duizend aanknoopingspunten
Hoe weinigen onzer kunnen zichzelf zijn! Het
meerendeel moet zich tooien met andermans
bladeren, totdat hun eigen levenskracht, inzicht
en uitzettingsvermogen volkomen verstikt zijn
door het leger van ranken, dat op hen parasi
teert
Wij hebben onze familie, - zonder uitzondering
lieve menschen, die van ons houden en die wij
van onzen kant bizonder genegen zijn. Maar
ieder onzer verwanten maakt aanspraak op een
deel van ons voelen, denken en doen. Kinderen
schikken zich naar de inzichten hunner ouders
en ouders houden rekening met de opvattingen
van hun kroost. Men doet wederzijds dit voor
elkaar en laat dat, om den ander geen aanstoot
te geven. Men drukt eigen levensverlangen den
kop in, om vader te geven wat des vaders, tante
wat der tante en grootmoeder wat der groot
moeder is. Men speelt een rol, wringt zich in
allerlei bochten, vermomt zich en neemt een
Zaterdag 12 October '29.
OVERWOEKERING
(Nadruk verboden)
In mijn tuin staat een heester, die er de trots
van uitmaakt. Frisch groen hangt er in slingers
bij neer. Het is een tropee van loof, dit van blad
en spruit glanzend gewas.
Ik ben de eenige, die weet, dat de plant, welke
de bezoekers bewonderen, zoo dood als een pier
is. Ik zie door den guirlandenmantel heen het
dorre geraamte, waaruit geen zomerzon en geen
plasregen meer leven kunnen verwekken. En ik
ken de oorzaak van dezen schijnbaren overvloed
en deze werkelijke armoede.
Wat is het geval? Aan de schutting, waarbij
mijn bamboegewas staat, had ik klimplanten
gezet. Deze gedijden bij uitstek en hadden al
spoedig aan het hekwerk niet genoeg voor hun
uitbreidingsdrang. Ze zonden hun ranken uit en
deze slingerden zich over het bamboe. In de
spichtige stengels vonden ze een kostelijke ge
legenheid zich vast te hechten. Weldra hingen
de lianen aan allen kant tot op den grond aan
het riet. Iedere stengel was met ranken om
wonden, het werd een netwerk, een vlechtwerk
van levend groen, waaronder het oorspronkelijke
gewas allengs geheel schuil ging. Niemand kon
op den duur meer vermoeden, wat voor een
plant er door deze slingers van spruiten en
blaren werd overstelpt.
Eindelijk hadden de lianen het bamboe vol
komen verstikt. Het kon geen adem meer halen,
geen licht in zich opnemen. Zon noch regen
drong tot de plant door, daar alles door de lianen
werd opgevangen. Het was een dor geraamte
geworden, wat zich tooide met de frissche pracht
van het immer toenemende groen.
Aan overwoekering sterven is geen verschijn
sel, dat zich tot de plantenwereld beperkt. Ook
onder menschen komt het herhaaldelijk voor.
geveinsde houding aan, omdat de volwassen
dochter of de onvolwassen zoon met die rol of
die houding het beste gebaat zijn.
En dan heeft men zijn vrienden, naar wie men
zich richt, voor wie men zich schaamt, door wie
men zich aansporen laat. Men moet rekening
houden met zijn personeel en zijn werkgever.
Men is lid van partij of kerk. Men is getrouwd
met een man, die zóó wil of verloofd met een
meisje, dat zus voelt. En als goed echtgenoot of
liefhebbend minnaar mag men niet in de eerste
plaats aan zichzelf denken.
Even onverdedigbaar als het bamboe staat de
welwillende mensch jegens de lianen van ge-
voelens en meeningen, welke zich uit zijn om
geving over hem slingeren. Een netwerk van
conventioneele gedachten omstrikt hem; banden
des bloeds, vriendschapsbanden, huwelijks
banden, banden van hier en banden van daar
vlechten zich om hem heen, totdat zijn eigen
innerlijk leven volmaakt is verstikt,
Gebukt onder de zorgen der zijnen, belast met
beslommeringen om anderen, ziet zijn ziel zelf
het zonlicht niet meer, dat zich slechts weer
spiegelt in het blad dat hem dekt. Hij is middel
punt van een bloeiend gezin, van een gezonde
zaak, van een vruchtbaar maatschappelijk leven,
zooals mijn bamboe middelpunt is van gaaf en
glanzend gebladerte. Maar op haar verdorde
stengels draagt zijn overwoekerde persoonlijk
heid andermans tooi.
H. G. Cannegieter.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
Probleem No. 227.
Dr. F. PALITZSCH (Dresden).
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ka6, Del, Tg5, Lc4, g3, g6.
Zwart: Kh8. Ta3, Lc3, Ldl. Pa7, Ph2, a5, d7,
e5, g7.
Partij No. 98.
Achtste match partij, gespeeld te Wiesbaden,
19 September 1929.
WitZwart
E. D. B o g o 1 j u b o w. Dr. A. Al je chin.
West-Indisch.
12.
f3—f4 13.
Pe2g3 14.
Ddle2 15.
Beter is hier e4e5,
15.
Pg3—hl 16.
De2g4 17.
Tal—el 18.
f4—f5 19.
d4d5 20.
Ld3c2 21.
Phl—f2 22.
f5xg6 23.
Lb2—cl 24.
Dg4—-f3 25.
Kgl—hl 26.
Dd8c7
Pd7—f6
h7—h5
h5h4
Pf6hö
0—0—0
Kc8—b8
e6e5
c5c4
Le7c5f
g7—g6
Td8—g8
Lb7c8
Tg8xg6
d2—d4
1.
Pg8—f6
c2c4
2,
b7—b6
Pblc3
3.
Lc8—b7
f2—f3
4.
d7d5
c4xd5
5.
Pf6xd5
e2e4
6.
Pd 5 X c3
b2 x c3
7.
e7—e6
Lflb5f
8.
Pb8d7
Pgl—e2
9.
Lf8e7
0—0
10.
a7a6
Lb5d3
11.
In aanmerking komt ook Lb5xd7|, gevolgd
door Lele3 en daarna Pe2cld3.
11. c7c5
Lel—b2 «12.
Misschien is Lele3 hier te verkiezen.
Wit staat hopeloos. Op 26. Lele3 volgt
Lc5xe3; 27. Telxe3, Ph5—f4!.
26. Ph5g3f!
Een mooi en beslissend offer!
h2 xg3 27. h4 xg3j"
Pf2—h3 28. Lc8xh3
g2xh3 29. Th8xh3f
Opgegeven.
Want op 30. Khlg2 (gedwongen) volgt
Th3h2 mat.
Oplossing Probleem No. 222.
(J. CAUVEREN).
Stand der Stukken:
Wit: Kf6. Dhl, Lb5, Pc5, Pe4, c2, e5, f2. h5.
Zwart: Kd5, Tal, Lfl, a2, b3, c7.
1. Dhlg2, enz.
Goede oplossing ontvangen van
H. de Ruiter, te Bloemendaal; H. W. v. Dort,
te Haarlem; J. v. Gulik, te Overveen; P. Mars,
te Santpoort.
Wereldkampioenschap.
De 9e, 10e en 11e partij zijn te Heidelberg
gespeeld. De stand van dezen tweekamp is
thans: Aljechin 5, Bogoljubow 2 en vier par
tijen remise. De match is op 11 Oct. te Berlijn
voortgezet, terwijl daarna gespeeld zal worden
in ons land, de eerste partij in Den Haag op
24 October a.s.
LANGE EN DRIEKWARTMANTELS.
De mantels vertoonen dit winterseizoen een
groote en bonte verscheidenheid, zooals we nog
zelden tevoren zagen. We zien korte mantels en
lange mantels, driekwart-mantels, waaronder
een stuk van den japon uitkomt, en heele man
tels, die alles bedekken. En zelfs zien we man
tels, die van achteren langer zijn dan van voren,
in overeenstemming met de „dalende" ljjn van
de japonnen. Dan hebben we rechte mantels, en
mantels die van onderen wijd uitloopen, en het
klokkende model dus volgen van een deel van
onze japonnen. Uit de talrijke collecties hebben
we een greep gedaan, teneinde eenig idee te
geven van al wat er zoo te koop is in dit nieuwe
seizoen. De vele soorten bontmantels natuurlijk
nog buiten beschouwing gelaten. Allereerst heb
ben we dan geheel rechts op de teekening een
lange mantel, heelemaal recht, van een oud-
blauwe diagonaal-stof (die dit jaar buitenge
woon populair is!) van voren met een ceintuurtje
gesloten met een galalith-gesp. Het kraagje is
van petit-gris, of wat daarvoor doorgaat. Aan
3 Meter stof van 140 breedte heeft men genoeg.
Dat ceintuurtje, komende uit de zijnaden is een
détail, dat we heel veel zien toegepast. Heele
maal links hebben we een zoogenaamde drie
kwartmantel, van donkerroode stof, met groote
zakken en een driehoekig pand in den rug. Ook
een détail, dat veelvuldig bij de nieuwe modellen
wordt aangetroffen. Voor dezen mantel is
slechts 2.75 M. stof van 140 breed noodig. In het
midden twee reismantels. De eene, links, van
beige stof, gevoerd met beige crêpe, en waarvan
de beige sjaal gegarneerd is aan de uiteinden
met marineblauwe en roode chevrons. De an
dere, rechts, van een fantasiestof, blauw met
licht beige, van achteren lager vallend dan van
voren, en gegarneerd met blauw leer.
Loes.
RECEPT.
Tapioca-pap is een heerlijk schoteltje voor
„toe", voor de liefhebbers van meelspijzen. Op
ongeveer 1 ons tapioca neemt men V/% kan melk
en een snuifje, zout. Men wascht de tapioca en
laat ze gedurende 3 uur staan weeken in de melk
met het zout. Daarna brengt men de pap roerende
aan de kook en laat ze vervolgens op een zacht
pitje, terwijl men van tijd tot tijd roert, gaar en
gebonden worden. Dat zal ongeveer IV2 uur in
beslag nemen.
VOOR DE KINDEREN.
PETER EN ZIJN ZUSJE
97. Toen raakte de fee ook het tweede sneeuw
klokje aan en zie, dat was het kleinzoontje van
de oude vrouw. En toen al de andere bloemen...
het werden allemaal weer kinderen, arme kinderen,
die door de booze heks meegetroond waren.
„Ziezoo," zei de fee, nadat ze een poosje gezeten
en elkaar alles verteld hadden, „nu moeten jullie
eerst naar huis!" en meteen vloog ze het raam
uit. „En ik kan wel alleen thuiskomen, hoor!"
kwaakte de kikker, „ik wensch jullie allemaal een
goede reis!" En zoo gingen Peter en Liesje en
de andere vijf kinderen op weg.
98. Ze hadden zoo nog geen half uurtje ge-
loopen, toen ze bij een wagen kwamen, die heel
langzaam voor hen uitreed. Voorin zat een oude
vrouw, in een grooten omslagdoek weggedoken en
achterin zat een klein kind, ook al dik ingepakt.
„Och, och," riep de oude vrouw, „loopen jullie
zoo maar met je bloote voetjesKomt in den
wagen, dan mag je meerijden!" De kinderen wilden
nu in den wagen klimmen, maar opeens schreeuw
de Peter: „Jongens, doet het niet! 't Is de ouwe
heks, met Roodbaard! „Klets!" Meteen gaf de
booze oude hem een haal met de zweepen
nu zagen ze allemaal, dat het de heks was!
„Hier!" krijschte ze, „hier, allemaal mee!"
99. Maar gelukkig, op 't zelfde oogenblik
kwam de fee aanvliegen. Ze had het tooverstokje
in de hand. Klets! Klets! Ze sloeg er Roodbaard
en de heks mee om de ooren en meteen ver
anderden ze allebei in een dikke, zwarte wolk! De
twee wolken stegen omhoog naar de lucht, en
daar zweven ze nu nog rond. Als de menschen ze
zien, zeggen ze: „Ik geloof, dat er onweer komt!"
Maar niemand weet, dat het Roodbaard met z'n
moeder is. „Eigen schuld, Peter," zei de fee, „je
hebt daarstraks vergeten Roodbaard weer vast te
binden". En nu vertelde zij, dat de heks uit den
boschput dezelfde was, als de oude vrouw bij wie
Peter kok was geweest, onder den grond. Het
was allebei Roodbaards moeder!
100. Toen kwamen de kinderen b(j den drie
sprong en gingen elk huns weegs.
En een kwartiertje later waren Peter en z'n
zusje thuis. O, wat een vreugde! Vader en moeder
waren er al en huilden van blijdschap, toen ze
hun kinderen ineens weer terugzagen! „Nooit,
nooit meer zal ik stilletjes weggaan!" zei Liesje.
En weet je, wat er toen gebeurde?
Daar kwamen de konijntjes het tuintje binnen
stappen. Ze brachten Liesjes wagentje, met de
pop erin. „Die mag jullie houden; als een aan
denken!" zei Liesje, en juichend trokken de
konijntjes weer weg. En nu is ons verhaal ook uit.
EINDE.