tm m 9de Jaargang 15 November 1929. Tweede Blad. N°. 46 LUSSt BLAADJES. Wapenstilstand-herdenking BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. m n m Hl m i 9 HP ÉH 11 iÜ I §j§ SUS «a in fj m 1111 B iH ÉÜi ■I MH* VOOR DE VROUW. (Nadruk verboden.) Weer is het oogenblik herdacht. Dat de kanonnen zwegen. De wereld van den oorlogsdruk Verlichting had verkregen. Weer werpt het menschdom dezen stond Een blik in het verleden Toen daar de ivapenstilstand kwam Als voorbö van den vrede. Weer is men twee minuten lang In stil gepeins gebleven Voor hen, die lieten in den krijg Hun goed, hun bloed, hun leven. Geen mooie phrases op dit uur; Zij wekken slechts verachting. Men weet: die dapp're heldenstrijd Was niets dan massa-slachting! Blijf levendig, herinnering, Aan deze zivarte tijden, Opdat het streven niet verflauwt, Den oorlog te bestrijden. Wie die ellende goed beschouwt, Hij vraagt zich af: Waarvóór toch? Doch niemand weet, waarvoor men streed, Waarvoor de gansche wereld leed, Maar immer luider klinkt de kreet, De smeekbêe: Nooit meer oorlog! Zaterdag 16 November '29. OVERGANGSTIJD (Nadruk verboden) Wij beklagen ons, wijl wij leven in overgangs tijd. Wij zijn nog niet los van het oude en nog niet rijp voor het nieuwe. Daarom ontbreekt ons de rust en de zekerheid, welke de voorvaderen genoten en welke ook het nageslacht wederom zal genieten. De overgang doemt ons, verscheurd, onevenwichtig, tegenstrijdig te zijn. Zij wil er zoo goed in, deze beschouwing, omdat zij zooveel verklaart en zooveel verontschuldigt. Maar is zij overeenkomstig de werkelijkheid? Bedriegen wij ons niet, wanneer wij ons op deze manier als slachtoffers beschouwen Hebben wij redenen, om de voorvaderen en het nageslacht te benijden, omdat zij 't gemakkelijker hebben, gesteund als ze zijn door een eigen stijl en een eigen karakter? Ik betwijfel het langzamerhand. Ook in dit opzicht blijft alles gelijk. Wij dienen ons er aan te gewennen, ook hier de grenzen niet scherp te trekken en de verschillen niet als volstrekt voor te stellen. Grenzen zijn slechts inbeeldingen, welke men gemakshalve schept. Inderdaad is Frankrijk in beginsel anders dan Duitschland en Friesland in aard anders dan Drente. Maar kan men ergens een paal zetten en zeggen: Hier eindigt de Franschman en begint de Duitscher? Hier eindigt de Friesche volksaard en vangt de Drentsche volksaard aan? Geleidelijk voltrekt zich de overgang tusschen de volkeren, niet op zeker oogenblik, maar altijd en altijd door. Onmerkbaar verandert het ééne land in het andere. Enkele jaren geleden placht men ook het menschenleven in tijdvakken in te deelen, welke men door overgangsperioden aan elkander ver bond. Het kind was een vast en stellig geken merkt wezen evenals de jongeling, de man, de grijsaard. Maar tusschen kind en jongeling, tus schen jongeling en man, tusschen man en grijsaard kreeg men telkens een overgangs tijdperk, dat zich door onrust, onevenwichtig heid, innerlijke tegenstrijdigheid onderscheidde. Thans heeft men met die krasse, volstrekte indeeling gebroken. Men -heeft ingezien, dat het in werkelijkheid anders gaat met den groei van lichaam en ziel dan men in zijn schoolschen zin voor het schema gemeend had. Leven is immerdoor groeien. Er komt geen oogenblik van verpoozing in dit beweeglijk proces. Geen oogenblik, waarop het lichaam tot stilstand komt en de ziel tot rust, waarin men zich een tijdje de weelde veroorloven kan van onveranderd kind, jongeling, man of grijsaard te blijven. Overgangstijdperken zijn er niet, omdat gansch het leven een overgangstijd is. En zoo is het ook met de geschiedenis der menschheid. De ouderwetsche wetenschap deelt deze in tijdperken in: oudheid, middeleeuwen, nieuwe geschiedenis en nieuwste geschiedenis. Na den wereldoorlog is daar een allernieuwste geschie denis bijgekomen. Men stelt zich voor, dat de antieke mensch evenals de middeleeuwer, evenals de Hollander uit de gouden eeuw, evenals de rustige burger met vadermoorders, evenals ieder van ons# vóór den oorlog een evenwichtig iemand geweest is, die geen twijfel en geen problemen kende, omdat hij gedragen werd door den geest van zijn tijd, gesteund door een gemeenschappelijke over tuiging en gestempeld door het gave, duidelijke merk van den stijl zijner dagen. Hiertegenover staan dan volgens deze beschou wing de onzekere, overspannen, uit het even wicht geslagen slachtoffers van overgangs tijdperken als de Hervorming, de Fransche revolutie en den wereldoorlog van 1914. Maar komen dergelijke historische data uit de lucht vallen? Worden zij niet even geleidelijk voorbereid als de geboorte van den grijsaard uit de volwassene, van den volwassene uit den jongeling, van den jongeling uit het kind? Bestendigheid, evenwicht, een blijvende uit komst van denkbeelden, een slotsom van over tuigingen, gemeenschappelijk en stellig met volstrektheid beleden, nimmer in de wereld geschiedenis heeft het bestaan of zal het bestaan. Zeer zeker zijn er beginselverschillen tusschen de leeftijden der individuën. Maar deze staan niet schril tegenover elkaar. Deze wisselen niet plot seling en onvoorbereid elkaar af. Elke dag is de overgangstijd voor den volgenden, en wie het betreurt in een overgangs tijdperk geboren te zijn, zou zich in geen enkele eeuw op zijn plaats voelen. Wij leven in een overgangstijd, omdat er geen ander leven mogelijk is. H. G. Cannegieter. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. l'robleem No. 231 F. ERLINGS, (Bloemendaal). wÊ. Êm. Mat in twee zetten. Stand der stukken Wit: KblDa3, Tdl. Pc3, b2. ZwartKc4. Db6, Tf5, a6, b5, c5. Eerste publicatie. Dit probleem is ontstaan uit een practische partij, door den heer Erlings gespeeld met den heer Lucas (zwart) in de Bloemendaalsche Schaakclub (1928). Een goede eindspelstudie komt meer voor uit een I gespeelde partij, maar een probleem is wel bijna een 1 unicum. Partij No. 101. Gespeeld in een clubwedstrijd te Boedapest, 14 Dec. '23. WitZwart Dr. A. Vajda. Dr. E. Földesy. Siciliaansch. e2e4 1. c7c5 Pgl—f3 2. e7e6 d2d.4 3. c5xd4 Pf3xd4 4. Pg8—f6 g Pbl—c3 5. Pb8—c6 Pd4b5 6. Lf8b4 Pb5d6j 7. De destijds belangrijkste variant van het Sic. Vierpaardspel is 7. Lf4, waarna kan 8. Pe7f. Kf8; 9. Df3!. 11. bc3:, Tb8: 12. De4:, enz. 7-5SS 8. 9. 10. waarna volgen 7Pe4 d5; 10. 0—0—0, Lc3 Ke8e7 e6e5 Ke7—f8 Lelf4 Pd6f5| Lf4g5 f Beter is 10. Ld2!, waarna 10d5; 11. Pg3 met ongeveer gelijk spel. 10. d7dö Lg5 xf6 11. Dd8xf6 Ddlxd5 12. Lc8xfö e4xf5 13. Ta8d8 Ddöb5? 14. Leidt geforceerd tot verlies van een figuur. Beter was, hetzij 14. De4 (v. PopielMieses. Monte Carlo 1902). of 14. Db3. 14. e5e4 15. Td8d4 16. Pao gaat de Dame verloren (17. Db5c4 Dc4bö Op 16. Db3. Da4. Lc3:t). Db5 x b7 LflxaO 16. 17. 18. a7a6! Td4d8 Er is geen redding meer. 18. Lb4xc3f Keifl 19. Le3xb2 Tal—bl 20. Lb2d4 g2g4 21. Df6h4! Opgegeven. („Wiener Sohacli-Zeitung"). Oplossing Probleem No. 227. (Dr. F.. PALITZSCH). Stand der stukken Wit: Ka6, Del, Tg5, Lc4, g3, g6. Zwart: Kh8. Ta3, Lc3. Ldl. Pa7. Ph2. aö. d7. e5, g7. 1. Del— b2, Lc3xb2; 2. Tgöf5, Ta3f3; 3. Tg5liö mat. Goede oplossing ontvangen van J. v. Gulik, te Amsterdam; H. W. v. Dort, te Haarlem; P. Mars, te Santpoort. Neef: „Vandaag heb ik een machine gezien, die voor drie man tegelijk kan werken." Oom: „Dat is niet veel waard, als alle drie die mannen werken zooals jij-' (P. S.) zien we het 's middags en 's avonds, op avond japonnen en op gewone mantels (links op de teekening), die dan dikwijls van grove zwarte ZWART EN WIT. Een van de dingen, die ook door alle seizoenen heen aangetroffen worden, en telkens weer in den smaak vallen, is het samen verwerken van zwart en wit. Zoo ook dezen winter. Die zich buitendien al kenmerkt door een zekere waardig heid in de heele vrouwenmode. En behalve door waardigheid, door een bepaald echt-vrouwelijke toon, die alom vernomen wordt. Worden de haren niet steeds langer? Sommigen zijn al zoo ver, dat de overvloedige krullen niet meer onder den hoed uit en van achteren om den rand heen gekruld worden, maar bescheidenlijk verwerkt tot een nog bescheidener kapsel, zooals we zes, zeven jaar geleden vrijwel allemaal droegen. Behalve de lange haren, hebben we de lange rokken zien terugkomen op een uitbundige manier, al is dat dan in hoofdzaak nog voor de avondjaponnen, hoewel de eenvoudiger jurken toch ook een stuk onder de knie zijn aangeland. Verder hebben we de lange mouwen gekregen, de lange handschoenen, de donkere kousen. En, om op ons uitgangspunt terug te keeren: de mode van het zwart met wit. Die zien we van den vroegen morgen tot den laten avond. Bij voorbeeld op een wintertailleur (zie rechts op de teekening) van zwarte kasha, afgezet met astrakan bont, en dat een vestje laat zien van witte kasha met zwart afgebiesd. En even goed stof (bure, fatiné) zijn, met wit astrakan (of andere krulbont) revers en kraag, en een cein tuur met gesp. Zelfs voert men dit model wel uit in zwart fluweel, met kraag en revers van wit hermelijn, of wat daarvoor door kan gaan, Overigens voeren bij de avondjaponnen de geheel witte toiletten de boventoon. Ofschoon de geheele zwarte, en de zwart-met-witte ook een belangrijke plaats innemen. Loes. RECEPT. APPELMOES MET VLA. Men kookt op de gewone wijze appelmoes, die men in een glazen schaaltje doet. Vervolgens kookt men (4 kan melk met een vanillestokje. Ondertuschen klopt men een ei met 4 lepels suiker, en doet daarbij 3 lepels maizena. Verder zooveel warme melk als noodig is, om de pap dun te maken. Vervolgens giet men alles bij de overige melk, om een oogenblikje door te laten koken, onder voortdurend roeren. Daarna klop pen tot ze zoo koud is geworden, dat er geen vel meer op komen kan. Dan is de vla gereed om over de appelmoes te worden gegoten. Een heerli,jk dessertschoteltje. -4a-:: T-3. X V-., Passagier (in restauratie-rijtuig): „Mag ik hier roeken?" Bediende: „Neen, mijnheer." Passagier: „Maar waai' komen die siga retteneindjes dan van daan?" Bediende: „Van de menschen, die liet niet hebben gevraagd." (Passing Show.) „Oh, kijk eens Jan, wat een aardig landeüjk plaatsje. Het ligt nog heelemaal in sluimer." „Ja, en het leuke van het geval is, dat we het wakker gaan maken. Mijn remmen name lijk weigeren him dienst." (Humorist.) VOOR DE KINDEREN. SAMBO EN JOCKO Van^een leeuw en een aap, dook G. Th. ROTMAN. 17. Mevrouw vliegt, zwaaiend met haar armen, Luid gillende de kamer uit, Terwijl haar echtvriend bij dat pogen Op Sambo's tegenwerking stuit; Bretels, hoe nuttig op zijn tijd, Zjjn soms een bron van narigheid. 18. Door 't trekken vliegen beide knoopen Tegen* 't plafond, en d'arme man Schiet, floep! vooruit, den heelen spiegel Verbrijz'lend met zijn hersenpan En 't elastiek komt leer om leer Met kracht op Sambo's neustop neer. 19. Sam spert zijn bek begeerig open, O, foei, wat is zoo'n dier toch wreed! Zijn oogen zijn met bloed beloopen; Hij maakt zich voor het maal gereed, Maar krijgt, als minder aangenamen ruil, Een kwast vol zeepsop in zijn muil! 20. Ach, ach, de stakker denkt te smoren, Hij schuimbekt, briescht en snuift; ja, heusch: Het zeepschuim puilt hem uit z'n ooren, Ja, hij blaast bellen met zijn neus, En springt, tot schade van zijn huid, Dwars door het glas het venster uit!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5