Rondom de Groene Tafel.
INGEZONDEN.
FINANCIËN EN ECONOMIE
CUPIDO IN DE GARDEROBE.
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
Gelijk een groot gezin zooals de voorzitter
zelf zeide hadden wij ons de vorige week om
de groene tafel geschaard en niet één ontbrak,
want we verwachtten de komst van een nieuwen
huisgenoot en daar wilden we allemaal bij tegen
woordig zijn. „Als het kindje binnenkomt, juicht
heel het huisgezinmen haalt het met een lach en
lieve woordjes in," dichtte De Genestet reeds, en
waarlijk, het was zoo. Bij de intrede van den
heer Jonckbloedt zetelde de welwillende lach op
ons aller aangezichten en ook de lieve woordjes,
die van den pater familias werden verwacht,
ontbraken niet. Zij misten hun uitwerking niet,
want onze nieuwe huisgenoot ging zóó dood op
zijn gemak in den door Mevr. Bigot ontruimden
zetel zitten, en nam zóó rustig aan de beraad
slagingen deel, alsof hij reeds jaren lang tot ons
edelachtbaar gezelschap had behoord.
Geheel voltallig nu begonnen we aan het door
worstelen van de ditmaal vrij lijvige agenda. De
aanval werd geopend door den heer Rijkes, die
de door B. en W. voorgestelde wachtgeldregeling
van de wethouders „plus royaliste que le roi"
noemde en daarom voorstelde deze te schrappen.
D.w.z. niet de wethouders, maar het wachtgeld.
De heer Rijkes toonde met voorbeelden aan,
dat de regeling veel te lucratief voor de be
trokkenen was, wat ook de meening van den
heer Van Unen was. Er kwam nog meer oppo
sitie: de heer Audretsch hing een schrikbeeld
op van niet geneeskundig onderzochte wethou
ders, die na weinige jaren hun verborgen
lichamelijke gebreken aan het licht zouden kun
nen brengen en derhalve afgekeurd zouden
moeten worden tot schade van de gemeentekas,
en de heer Vring deed tenslotte nog een duit
in 't zakje door te verklaren, dat B. en W. liefde
rijk door de achterdeur binnenhaalden, wat zij
eerst de voordeur hadden uitgeschopt. De heer
Audretsch wenschte den gulden middenweg te
bewandelen en één jaar vol salaris als wacht
geld uit te keeren, en de beide wethouders, wien
persoonlijk de geheele zaak siberisch-koud liet,
daar zij er geen belang bij hadden, hoorden on
bewogen al deze discussies aan. Het resultaat
van dit alles was een verwarde stemming over
drie voorstellen, waarbij dat van B. en W. er
het beste afkwam, daar de andere op het veld
van eer sneuvelden. De te mooie wachtgeld
regeling is dus aangenomen en toekomstige wet
houders zullen zich volgens den wensch van den
voorzitter geheel onbelemmerd aan hun schoone
taak, al hun krachten in dienst van de gemeente
te stellen, kunnen wijden zonder vrees voor
broodsgebrek in de toekomst.
Daarna kwam de vergoeding aan de bijzondere
scholen op de proppen. De heer Jonckbloedt, die
eerst eens even de kat uit den boom had ge
keken, trok thans van leer en betoogde dat de
uitgaven voor de openbare scholen, waarop ge-
nopmdp vpronpdincrpn 71 in o-phaSPPiA mot x,ol
komen juist kunnen zijn en bovendien door den
Raad niet kunnen worden gecontroleerd. De
heer Kwak hielp hem een handje; niet dat hij
volgens zijn zeggen de cijfers niet vertrouwde,
maar om te vermijden dat de schoolbesturen
de juistheid er van in twijfel kunnen trekken.
De voorzitter en de heer Van Unen stelden de
heeren gerust, poogden dit althans te doen en
de vergoedingen werden ongewijzigd vastgesteld.
Het voorgestelde geschenk aan het nieuwe
Gouvernementsgebouw viel niet bij allen in
goede aarde. „Een vloerkleed," zoo sprak de
heer Audretsch, „is na een paar jaar versleten
en weg zijn dan onze duizend gulden, terwijl de
lichtkroon van Bloemendaal daar over honderd
jaar nog hangt." De heer Moolenaar vond het
ook jammer, ons geschenk te laten „vertrappen",
en wou er een wandbekleeding van maken, maar
dat zou te duur worden. De heer v. d. Erf, die
meende, dat de belastinggelden wel beter ge
bruikt konden worden, vond een bestrijder in
den heer Van Unen en tenslotte werd dan maar
besloten een vloerkleed te geven. Met een
inscriptie, opdat iedereen kan zien, dat wij de
schenkers zijn!
Een zeer belangrijk voorstel, n.l. de verbete
ring van de zwemvijvers, waarmee een som van
ƒ16.000.is gemoeid, werd met betrekkelijk
weinig gepraat afgehandeld. Onze Benjamin
maakte kort en krachtig eenige zakelijke opmer
kingen, o.a. over het tekort aan kleedkamertjes
en de heer Audretsch informeerde of er niet
beter een nieuwe zwemgelegenheid in de Ring
vaart kon worden gebouwd, maar het duurde niet
lang, of het voorstel van B. en W. was zonder
stemming aangenomen. We krijgen dus weel
een piekfijne zwemgelegenheid. Dr. Droog heeft
ons beloofd, dat-ie op 1 Mei klaar zal zijn, en
naar ik hoor, loopen reeds enkele leden met plan
nen rond om na afloop van de eerste raadsver
gadering in de maand Mei gezamenlijk een duikje
in het nieuwe bad te nemen om daadwerkelijk
de kleur van het water te onderzoeken en de
afwezigheid van algen en daphnia's te consta-
teeren. Dat kan dus zeer gezellig worden!
't Zwijgende.
Van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst,
wordt de kopie den inzender niet teruggegeven
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie zicb
niet aansprakelijk.
EEN HEEMSTEEDSCHE GRAPPENMAKER.
Als bewijs dat er in ons dorp nog grappen
makers bestaan het volgende:
Sedert een jaar staat er op het schuurtje bij
mijne woning een windvaantje in den vorm van
een haantje. Opeens, een week geleden, zie ik
op een morgen dat het beestje verdwenen is en
alle naspeuringen bleven vruchteloos. Zelf heb
ik later om het geval gelachen en menige
plagerij moeten aanhooren, maar had me er al
mede verzoend dat ik het kwijt was, maar toen
ik hedenmorgen buiten kwam stond ik verbaasd
het haantje weer op zijne plaats op het schuurtje
te zien staan alsof het nooit weg was geweest,
ii. bon ton tvveeueii male naar Duiten gegaan,
om me zelf te overtuigen dat ik wel goed wakker
was. Even daarna heb ik het wat gesmeerd,
opdat het gemakkelijker zou draaien en zag tot
mijn verdere verbazing, dat er op geschreven
stond „Ik heb berouw en daarom breng ik het
beestje weer terug". Dezen berouwvollen zondaar
vergeef ik nu hjj het beestje weer teruggebracht
heeft gaarne alles. Maar daar ik weet wie hij is,
raad ik hem aan, nu niet overmoedig te worden
en dergelijke grappen voortaan niet meer uit te
halen, want dan kon het wel eens niet meer van
den grappigen kant bezien worden.
G. VAN BLANKENSTEIJN,
Haemstedeplein 27, Heemstede.
-al*
Jongste bediende (tot slaperigen chef)
„Zal ik den wekker op 5 uur zetten,
mijnheer?" (Humorist.)
WAT DE CRISIS LEERT.
H.
Geen overproductie maar te dure productie.
In een vorige beschouwing hebben wij er op
gewezen, hoe de productie in sommige landen
op kunstmatige wijze is uitgebreid. Als voor
beeld noemden wij de suikerproductie in
Duitschland. In de jongste geschiedenis zouden
wij hieraan de kunstzijdeproductie in Engeland
kunnen toevoegen. Toen de Engelsche regeering
indertijd het besluit nam om de kunstzijde
productie te beschermen, zijn de kunstzijde
fabrieken in Engeland als paddestoelen uit den
grond opgeschoten. Er werd zooveel geprodu
ceerd, dat de markt al spoedig met onverteer
bare hoeveelheden product zat. De gevolgen
daarvan zijn na jaren nog merkbaar.
Zoo zouden we kunnen doorgaan met het op
sommen van voorbeelden. Overal heeft het
kunstmatig bevoordeelen van de nationale pro
ductie geleid tot overproductie, d.w.z. tot te dure
productie.
Waar nu de moeilijkheden zijn gelegen bij de
wijze van productie, die over het algemeen te
duur is, ligt het voor de hand, dat de oplossing
ervan niet gezocht moet worden bij een kunst
matige beperking van die productie gelijk
men dat bij suiker overweegt doch bij een
goedkooper maken ervan. Ook het algemeen
belang is bij deze laatste oplossing het best
gediend. Want voor de menschheid in haar
geheel komt het er slechts op aan, dat er zooveel
mogelijk goederen worden geproduceerd tegen
zoo laag mogelijke prijzen.
Hiermede zijn wij genaderd aan de inter
nationale verdeelins- van arlieid Zoolang- do af
zonderlijke landen aan het denkbeeld dei-
nationale productie by uitnemendheid blijven
vasthouden, zoolang zal de wereld als geheel niet
de zegeningen eener rationeele verdeeling van
arbeid op internationaal gebied deelachtig wor
den. Wanneer Duitschland b.v. zijn grenzen
sluit voor goedkoope buitenlandsche suiker
(Java produceert op het oogenblik tweemaal
zoo goedkoop als de Duitsche suikerindustrie)
en thans wederom maatregelen overweegt om
buitenlandsche zuivel- en veeproducten met
hoogere invoerrechten te belasten, kan men
slechts spreken van economische dwaasheid.
Wanneer toch dezelfde energie in Duitschland,
welke daar te lande voor de productie van veel
te dure suiker wordt aangewend, werd gericht
op productieprocessen, waarvoor Duitschland's
industrieel kunnen zoo bij uitstek geschikt is,
als b.v. electro-techniek en chemie, terwijl men
tegelijkertijd de suikerproductie meer overliet
aan landen, die daarin hun sporen verdiend heb
ben, dan zou reeds spoedig het gevolg daarvan
zijn, dat de markt voor suiker heel wat normaler
werd. En zoo zijn er voor tal van andere landen
gelijksoortige voorbeelden te noemen.
Een goede internationale verdeeling van
arbeid, indien door alle landen op openhartige
wijze aanvaard, moet op den duur de oplossing
van de internationale overproductie brengen.
De Engelsche kunstzijde-industrie zou nooit in
het moeras zijn geraakt, als de Engelsche
regeering zich van bescherming der nationale
industrie had onthouden. Door echter de
nationale bedrijven in staat te stellen, achter een
muur van hooge douane-rechten de productie in
het ongebreidelde uit te breiden, heeft men de
overproductie, d.i. te dure productie, als het
ware in snel tempo binnengeleid, met als uit
eindelijk resultaat: nadeel voor den betrokken
industrietak en nadeel voor de consumenten. En
met de suiker in Engeland is het al niet beter
gegaan. Onder den druk van enkele individueele
belanghebbenden is men den invoer van suiker
gaan weren om de eigen industrie aan te wakke
ren. Die eigen suikerindustrie (in Engeland)
floreert echter geenszins. En dat alles ten koste
van de voordeelen, die men vroeger plukte van
den invoer van goedkoope buitenlandsche suiker.
Het is te hopen, dat de bemoeiingen van den
Volkenbond om tot een geleidelijke opheffing
der internationale handelsbelemmeringen te ge
raken, succes mogen hebben. Nogmaals: er is
geen overproductie, maar te dure productie, en
dat in hoofdzaak vanwege het feit, dat de
wereld haar natuurlijk afzetgebied van hon
derden millioenen bewoners op kunstmatige
wijze heeft zien versplinteren, doordat de landen
zich tegen elkaar gebarrikadeerd hebben met
hooge tariefmuren.
„Pappie, wilt U me wat van Uw tiaar-
groeimiddel 'geven voor mijn tanden
borstel
Novelle door G. V.
De heer Herman Stadenborg maakte zich op
naar den schouwburg te gaan, teneinde de
„première" bij te wonen van een stuk, dat met
treffende reclame was aangekondigd als te zijn
„de Schlager" oftewel „Trekker" van een on
noembaar aantal theaters in het buitenland.
In de vestibule van het gebouw gekomen,
botste hij onwillekeurig tegen een mede-kunst
liefhebber, die zich naar hem toekeerde met een
gezicht, gelijk het kwaadaardig masker van
Melpomene, de muze van het treurspel, dat even
wel plotseling veranderde in het blijde en
lachende masker van Thalia, de muze van het
blijspel, zoodat de wisselende uitdrukking van
dezen heer geheel in stijl bleef met plaats en
omgeving.
„Ben jij 't Herman?" vroeg de heer. „Zeg wat
kom jij hier uitvoeren?"
„Vermoedelijk 't zelfde als jij, Frans!" ant
woordde Herman Stadenborg eenigszins ver
wonderd.
Bij deze onverwachte en eigenaardige ontmoe
ting gaven beide heeren elkander hartelijk-
lachend de hand.
„Ik had je bijna omver geloopen, excuse-me!"
„Never mind, ik was er zelf bij
Op dat oogenblik bemerkte de heer Staden
borg een heel mooie vrouw, een paar passen
achter zijn vriend, die glimlachend de ontmoeting
stond gade te slaan.
Frans Manders de vriend trachtte zijn
plaatsbewijs te voorschijn te halen, maar kon
daarin niet slagen; hjj fouilleerde minstens tien
maal ieder van zijn twintig zakken zonder resul
taat, totdat hij, het komische van zijn vergeef-
sche pogingen inziende, zich uit de malle positie
redde, door te zeggen:
„Pardon, mag ik even mijn vrouw voor
stellen
De mooie vrouw, gekleed in suggestief avond
toilet, naderde het tweetal met gracieuse be
wegingen en vriendelijk lachje. Frans stelde
voor:
„Mijn vrouwmijn oude vriend Herman
Stadenborg
Tijdens de gebruikelijke plichtplegingen her
vatte Frans weder met energie zjjn onderzoek,
tot dat zijn vrouw hem vroeg:
„Wat zoek je toch?"
„Mijn plaatsbewijzen!"
„Die heb ik immers! Je hebt ze me thuis
gegeven, om die dadelijk bij de hand te hébben
„Dat is waar ook!" En zijn vrouw verliefd
aankijkend, terwijl hij de biljetten in ontvangst
nam, welke hij uit haar taschje had gehaald,
fluisterde hij zijn vriend in 't oor:
„Ik ben nog een beetje in de boonen, ik ben
pas getrouwd vat-je
Het trio ging door de controle naar de garde
robe of vestiaire om hoeden, jassen en verdere
benoodigdheden af te geven.
Toen de ouvreuse den bontmantel van
Mevrouw Manders in bewaring nam en daaraan
het etiket wilde hechten vroeg zij
„Hoort Mevrouw bij Meneer?"
Bij deze gewone vraag keken beide echt-
genooten elkaar met een lachje van verstand
houding aan, en mevrouw zei met een stem
waarin teedere aandoening trilde:
„Ja!"
Tijdens de pauze bleef de mooie Mevrouw
Manders op haar plaats zitten en gaf haar man
verlof in den foyer met zijn vriend een sigaret
te rooken, evenwel niet zonder hem na te roepen
„Laat mij een portie IJs brengen, ja?"
Beide vrienden namen in de koffiekamer een
kopje koffie en Herman Stadenborg zei lachend:
„Als ik mij niet vergis, zijn jullie nog in de
wittebroodsweken, tenminste
„Middenin boy, nog middenin, wij zijn pas een
maand getrouwd en komen juist van de huwe
lijksreis!" antwoordde Frans verheerlijkt. „Wij
gaan vanavond naar den schouwburg waar wij
elkaar voor 't eerst hebben ontmoet, voor
dezelfde garderobe en voor dezelfde ouvreuse,
maai- toen onder geheel andere omstandigheden
en lang niet zoo idyllisch!"
„Neen dat begrijp ik."
„Pardon, dat kan je niet begrijpen, luister!"
Zes maanden geleden stond de vrouw, die nu de
mijne is, ook toevallig naast mij voor de vestiaire,
en herhaalde de ouvreuse de stereotype vraag:
„Behoort Mevrouw bij Meneer?"
„Neen, neen!" antwoordde zij toen hevig ver
ontwaardigd, alsof die vraag voor een beleedi-
ging gold, zoodat ik kleurde van woede. Maar
toen ik haar eens goed opnam, week mijn erger
nis, ik zag een heerlijke verschijning, waarvan
een onvergetelijke gratie en charme uitging, die
mij in een oogenblik tot bedaren brachten.
„Maar't was toch eigenlijk te gek! Wat
verbeeldde die nuf zich wel? Of ik een monster
was, of een besmettelijke ziekte had, of regel
recht uit de gevangenis kwam. Ik begon inwen
dig te koken, maar toen ik op mijn plaats gezeten,
haar in een tegenovergestelde loge ontdekte,
raakte ik geheel van de kbok, want je begrijpt
dat ik 't al leelijk te pakken had.
Ik nam mij dan ook voor, te weten te komen
wie die vrouw was
Na afloop der voorstelling, waarvan ik tus-
schen twee haakjes geen jota heb begrepen,
wachtte ik tot zij haar plaats had verlaten en
spoedde mij daarna naar de loge om daarvan de
letter en 't nummer van den stoel op te nemen
en op mijn manchet te noteeren.
Dien avond was n.l. gereserveerd voor een
abonnementsvoorstelling; den volgenden morgen
vervoegde ik mij bij den administrateur van den
schouwburg met verzoek mij op te geven wie
stond ingeschreven als abonné van Loge A, stoel
No. 37. Daaruit bleek dat bedoelde plaats,
benevens No. 38 besproken waren door den heer
Opperheim, bankier!
Dadelijk maakte ik conclusies. Deze heer was
vermoedelijk verhinderd geweest en had alleen
zijn vrouw de voorstelling laten bijwonen. Hoe
't ook zij, ik wou er 't mijne van hebben, en
om een motief te vinden haar te bezoeken, kocht
ik een heel fijn kanten dames-zakdoekje en
meldde mij aan het opgegeven adres.
Ik stond voor een prachtig groot heerenhuis,
schelde aan en verzocht aan den huisknecht die
de deur opende, mijn visite-kaartje zqn meester
te overhandigen, met verzoek of ik hem een
oogenblik zou mogen spreken. Nadat ik had
plaats genomen in de hall, kwam de bediende
weldra terug met de boodschap dat de heer des
huizes ziek was, maar dat zijn nichtje mij met
genoegen wilde ontvangen.
Hoera! Zij was 't nichtje en niet zijn vrouw,
en toen ik mij eenigen tijd met die ontdekking
verblijd had, kwam zij binnen. O, beste jongen,
ik was zoo verward, dat ik bijna vergat mij voor
te stellen, maar toen ik opdreef was en haar op
de hoogte bracht van de reden van mijn bezoek,
en haar het corpus delicti, het zakdoekje, ver
toonde en overhandigde riep zij vroolijk uit:' „O,
dat is van mij meneer, dank U wel!"
Nou vraag ik je! Als de bliksem naast mij
was ingeslagen had ik niet idioter kunnen kijken.
Stel je voor, het zakdoekje dat ik een paar uur
geleden in een lingerie had gekocht, was van
haar, en herkende zij als haar eigendom. Quel
toupet! De uitdrukking van mijn gezicht moet
van dien aard geweest zijn, dat zij zich niet
langer kon inhouden, en in lachen uitbarstte.
„Maar, dame, hoe is dat mogelijk!" waagde ik
te zeggen.
„Meneer, houd op, alsjeblieft, ik lach me dood!
Dat had U niet gedachtDe bedrieger bedrogen
Zóó zijn de mannen; als wij arme vrouwen niet
oppassen zijn wij altijd de dupe, maar ik ken de
heeren der schepping, want ik ben getrouwd
geweest en nu weduwe!"
„O, weduwe! Heerlijk!" had ik bijna uitgeroe
pen, maar ik slikte het laatste woord tijdig in
en vervolgde confuus: „O pardon, ik wil zeggen,
't was maar een leugentje om best wil!"
„Dat begreep ik dadelijk toen u werd aan
gediend, hoewel ik niet eens uw naam kende;
maar u heeft mij gisterenavond in het theater
zoo zitten fixeeren, dat ik bij mezelf zei, toen
Jozef mq de boodschap bracht: „Aha, dat is die
meneer van gisterenavond!"
„Juist, mevrouw! en vanmorgen wist ik wie
de abonné was die zich bij de vestiaire beleedigd
achtte, toen de ouvreuse haar vroeg: „Behoort U
bij meneer?" Ik was natuurlijk woedend op u,
dat kunt u zich voorstellen, maar als ik u dan
weer beschouwde door de lens van mijn kijker,
maakt alle wrevel plaats voor een meer dan
gewone sympathie en ik nam dit foefje te baat
met u kennis te maken!"
Ik vertelde haar verder alle bijzonderheden
omtrent mijn persoon, positie, fortuin, verleden,
heden en toekomst en gaf haar te kennen dat
ik haar lief had gekregen.
„Mag ik daarom verzoeken," zoo eindigde ik
mijn enthousiaste alléénspraak, welke zij wel
willend en glimlachend had aangehoord, „binnen
afzienbaren tijd, liefst zoo kort mogelijk 't voor
recht te mogen hebben u naar den schouwburg
te vergezellen, en als de ouvreuse u weer dezelfde
.vraag stelt, u volmondig te hooren zeggen: „Ja!"
„Moet ik alleen maar voor de ouvreuse „Ja!"
zeggen?" vroeg zij mij schalks toelachend.
„Eerst voor den wethouder van den burgerlijken
stand, en daarna voor de ouvreuse van de
komedie!" beaamde ik."
„Wij zullen zien, maar laat mij vier en twintig
uur bedenktijd, en kom morgenochtend dejeu-
neerenMaara propos, nu weet ik alles van
u, maar u nog niets van mij
„Dat waag ik erop!" jubelde ik van geluk,
„trouwens ik ben voldoende ingelicht. Wie kent
Philip Opperheim niet, den bekenden bankier en
filantroop, en zijn nicht is natuurlijk een roompje
naar haar oompje."
En begrijp je nou, ouwe jongen," besloot
Frans zijn poëtische proza, „waarom wij zulke
verliefde blikken wisselden, toen mijn schat op
de vraag: „Behoort mevrouw bij meneer?" in
plaats van het verachtelijke „Neen!" met een
zachte van aandoening trillende stem, ant
woordde „Ja!"