FAMILIEBERICHTEN HET BEKENDE is thans als villaterrein in exploitatie. Groot Bentveld is gelegen tusschen Haarlem en Zandvoort in de gemeente Bloemendaal. te Amsterdam: NED. EXPLOITATIE M". 1916, Gebouw Eigen Haard, Wijde Kapelsteeg 1. Telefoon 37921. te Haarlem: GED. OUDE GRACHT 88. Telefoon 10144 en 14079. te Bentveld: J. DE LUGT, Architect. - Langelaan. Telefoon 26062. INLICHTINGEN: PLAATST UW IN DIT BLAD. FINANCIËN EN ECONOMIE De streek is gezond. Het natuurschoon is ongeschonden. - leder kwartier is er verbinding met Haarlem en Amsterdam. Groot Bentveld heeft gas, waterleiding en eiectriciteit en behoort tot de weinige plekken in de omgeving van Haarlem en Amsterdam, waar men nog ongerept natuurschoon vindt. 6 DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT WEINIG ROOSKLEURIGE VOORUITZICHTEN. Bij <le behandeling van de Indische liegrooting in de Tweede Kamer is er van verschillende zijden op gewezen, dat vooral voor drie producten de vooruitzichten weinig rooskleurig zijn. Het zijn: tin. Java-tabak en suiker. De Indische Regeering heeft voor 1930 de tin opbrengst .geraamd op 150.-— per picol. doch zooals de zaken op de wereldmarkt er thans voorstaan, zal op geen stukken na die opbrengst worden bereikt. De zichtbare wereldvoorraad is steeds toegenomen, terwijl de niet-zichtbare voor raden door de deskundigen als zeer belangrijk worden aangenomen, en bovendien de groote Amerikaansche gebruikers van de lage prijzen hebben geprofiteerd om zelf omvangrijke voor raden aan te leggen. Daarenboven blijft de pro ductie de consumptie nog steeds overtreffen, en zelfs bij het slagen van de pogingen om tot res trictie te komen zal in verband met den algemeenen economischer» toestand op steeds aangroeiende voorraden moeten worden gerekend. De dalende lijn van den tinprijs zal dan ook voortgang hebben, en het zal heel mooi zijn, wanneer de tinprijs in de eerste jaren niet lager dan 125. per picol zal vallen. De Singkep Tin Maatschappij, die in 1926 en 1927 mooie jaren heeft gehad, sta t dan ook voor een reeks van uiterst magere jaren; waar bovendien een harer nieuwe bagger molens onbruikbaar is geworden, hetgeen voor het bedrijf niet minder dan een ramp beteekent, mag de positie var» deze Maatschappij voor de toekomst zelfs hoogst zorgwekkend worden ge noemd. Zeer teleurstellend zullen ook zijn de resultaten van de tabakscultuur op Java. Deze cultuur, welke eveneens in 1926 en 1927 goede zaken deed, zag zich bedreigd met een droogte-periode, welke het gewas zoozeer heeft aangetast, dat men gerust van een misoogst mag spreken. Vooral het Besoeki-gewas is hiervan het slachtoffer geworden, en aan de opkomende Besoeki-Tabaks- maatschappij wordt hierdoor wel een heel zware slag toegebracht. Het spreekt vanzelf, dat op Java ook de suiker van de droogte heeft geleden, doch het zijn hier vooral de lage suikerprijzen, welke de resultaten der ondernemingen zullen beïnvloeden. Trouwens, in geheel Europa, en vooral in Nederland, weten wij van de lage suikerprijzen mee te spreken. Zeker, enkele Indische suikerondernemingen kun nen wijzen op belangrijke reserves, die kunnen dienen om door de magere jaren heen te komen, en een wereldconcern als de H. V. A., heeft inkomsten uit tal van andere cultures, die beter floreeren. Maai' een aandeel in een onderneming, die uitsluitend op de suiker is aangewezen, zooals de Pagottan Cultuur Maatschappij, vormt voor de eerste jaren al een heel weinig aantrekkelijk object van belegging', voorzoover ze nog dividend uitkecren, geschiedt dit uit reserves, en niet uit werkelijke winsten. Zoo hebben derhalve zeer stei'ke daling der prijzen en langdurige droogte samengewerkt 0111 voor tin, Java-tabak en suiker hoogst ongunstige vooruitzichten te scheppen. En het ziet er helaas naar uit, dat deze ongunstige toestand niet spoedig tot het verleden zal behooren. In het voorafgaande werd uitsluitend gesproken va»» Europeesche ondernemingen, welke het slacht offer zijn van de weinig hoopvolle vooruitzichten voor tin, Java-tabak en suiker. Het spreekt onder- tusschen vanzelf, dat ook de Inlandsche bevolking de gevolgen aan de»i lijve ondervindt en zal ondervinden. Ook de Inlander heeft groot belang bij de materieele zijde van het koloniaal probleem. Inzake tie behartiging der stoffelijke koloniale belangen ziet men voortdurend een krachtig initiatief van het Westei'sche element, een on afgebroken drang van deze zijde naar verbetering van bestaande en opsporing van nieuwe middelen tot ontwikkeling van landbouw, cultures, handel en industrie, ook voor zoover deze uitsluitend of ii» hoofdzaak gedreven worden door de inheemsche bevolking zelve. De Inlandsche bevolking is nog niet voldoende onderlegd om deel te nemen aan deze actie, zelfs bij het intellectueele Oostersche element is de werkzaamheid voor den opbloei van het land nog gei-ing. De handenarbeid bij eigen landbouw en bij de groote cultures en industrieën wordt in hoofdzaak geleverd, tegen behoorlijke betaling, door den dessa-man, doch overigens speelt het inheemsche element bij dezen opbloei nog meer de rol van toeschouwer daji van medewerker. Hieruit blijkt in welke mate de Inlandsche bevolking zelfs voor haar stoffelijke voorziening, dus laat staan voor haar staatkundig bestel, nog leiding noodig heeft. Organisatie, techniek, ondernemingsgeest en kapitaal moeten nog voor een zeer groot deel uit het Westen wor den aangevoerd. Zeker, dit geschiedde en geschiedt in hoofdzaak met egoïstische bedoelingen maar evenzeer staat vast, dat dit Westersch egoïsme belangrijk ten goede is gekomen aan den maat- schappelijken toestand van de geheele bevolking. Ditzelfde geldt van de door of op last van de Moederlandsche Regeering tot stand gebrachte materieele uitrusting dor koloniën: den aanleg van verkeers-, spoor- en tramwegen, haven- en irrigatie werken, bruggen, scheepvaartverbindin gen, telegraaflijnen, volkshuisvesting, credietin- stellingen, hygiëne, veiligheid, enz. Aan onderwijs instellingen op het gebied der stoffelijke belangen van de inheemsche bevolking, aan landbouw-, handels-, technische en andere scholen ontbreekt het niet. Het valt intusschen op. dat het intellec tueele Oosten blijk gaf en nog steeds geeft van grootere belangstelling en werkzaamheid op enkele onderdeele»» van het uitgestrekte gebied der geestelijke belangen, speciaal op staatkundig gebied; de intellectueele Indonesiër, voor wie»» de rijke bodem van zijn land even goed openstaat als voor Westerling en Chinees, richt wel staat kundige vereenigingen, maar geen voor de bevol king winstgevende bedrijven op. Dit is jammer; wij leven nu eenmaal in de industrieele periode, en de inheemsche bevolking verkeert in den overgangstoestand van producten-huishouding naar geld-huishouding. Juist in deze overgangsperiode zou de medewerking van het intellectueele Indo nesië van groot belang kunnen zijn. Men kan het geestelijk belang niet beter dienen dan door het stoffelijk belang behoorlijk te vei'zorgen. Uit een en ander blijkt wel, hoezeer de Indische gemeenschap nog op Westersche leiding blijft aangewezen. Zondei' deze leiding zou het zijn een gemeenschap, bloedarmoedig van binnen, krach teloos naar buiten, en spoedig het slachtoffer van beter toegeruste mededingers in den onvermijde- lijken wereldwedstrijd. Zo»ider deze leiding zo»i het Oosten geen eigen plaats in de wereldgemeen- schap kunnen inneme»i. ja zou het niet in het eigen materieele bestaan kunnen voorzien. In het belang der Indische gemeenschap moet dan ook inzake de behartiging van de materieele belangen van de koloniën op de gezonde belang- stelling en krachtige medewerking van het intel lectueele inheemsche element kunnen worde»» gerekend Tante Amelia (tot"hichtje"die met een vieem le in hetzelfde wak is gevallen): „Maar Dora! Hoe durf je zoo dien heer aan spreken, je bent niet eens aan hem voorgesteld(H.) DOODSTRAF WEL, TERDOODBRENGING NIET AFGESCHAFT. De doodstraf heet in Nederland afgeschaft, inderdaad, aldus schrijft Mr. F. J. M. Bartels in het „W. v. h. R.", al pleegt een misdadiger onder de meest verzwarende omstandigheden een afgrijselijken moord, zijn hals loopt geen oogenblik gevaar. Maar dit komt eigenlijk alleen hier op neer, dat men volgens de wet in Neder land niet meer ter dood veroordeeld, maar wel ter dood gebracht kan worden. En wel zonder voorafgaand proces, zonder verdediging, zonder beroep op wie ook. Het eerste ontzettende feit, waai'voor men op staanden voet ter dood gebracht kan worden, is: vluchten, wanneer er een opsporingsambte- naar met een revolver of geweer in de buurt is. De dood volgt, ook al heeft het feit zelf, waai' voor de vluchteling was of zou worden aan gehouden, in de verste verte niet het karakter van een halsmisdaad. Het doodschieten van een rechercheur door een collega op het perron H.S.M. te Leiden, omdat de laatste den eerste een vluchtende houding zag aannemen en natuurlijk hem tevens voor den verdachte hield, ligt nog versch genoeg in het geheugen om de afschuwelijkheid van het gevaar, waaraan een vluchteling in dergelijke omgeving blootstaat te illustreeren. Het tweede nog ontzettender feit, waai'op de doodstraf zonder vorm van proces staat, is het rijden op een motorrijwiel of in een auto in de buurt van de landsgrens en het niet hooren (bij dit ongeloofelijke delict, waarbij eenige dubbeltjes invoerrechten de inzet zijn, maakt opzet of schuld geen verschil meer) van de woorden: Halt, douane! Ook hiervan zijn recente voorbeelden aan te wijzen. Wij worden er aan herinnerd door het bericht nog onlangs per radio en dooi' de pers verspreid, dat een Nederlander bij de Duitsche grens in de nabijheid van Sittard dooi' een Duitsche douane-beambte is doodgeschoten, omdat de Nederlander op een motor rijdende het bevel „Halt!" niet had gehoord, althans niet opgevolgd. Wat aan gene zijde der grens mogelijk is, is het aan deze zijde evenzeer. Nu geen Neder- landsche beambte deze doodstraf voltrok, is het gemakkelijker ons een objectief oordeel te vor men en te constateeren, dat, terwijl men zich in onze beschaafde maatschappij er op beroemt de doodstraf te hebben afgeschaft, men alleen de ter dood veroordeeling heeft afgeschaft, en dat de eerste de beste politie- of douane beambte „uit de volheid zijner souvereiniteit" op staanden voet de doodstraf kan voltrekken voor geen grootere misdaad dan de ontvluch ting aan den sterken arm of het niet hooren van het haltgeroep van een, vaak als eerzaam burger vermomden, douanebeambte. En daarom vraagt schr. den lezers van het Weekblad, waarvan hij in de eerste plaats ver onderstelt dat zij gevoel voor recht hebben: durft gij er u op beroemen, dat de doodstraf in Nederland is afgeschaft zoolang de wet toe laat, dat een burger met geen grootere misdaad te zijnen laste dan een slecht gehoor als een stuk schadelijk wild wordt neergelegd? GROOT BENTVELD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 6