7de Jaargang 14 Maart 1930. Tweede Blad. N°. 11 LUS6L BLAAUJti*. De Ooerstroomingsramp in Zuid-F ran krijk. BROKJES LEVENSWIJSHEID. VOOR DE VROUW. Q SCHAAKRUBRIEK. (Nadruk verboden). Wanneer met mets ontziende kracht Het water op komt zetten, Dan kan geen menschelijke macht 't. Verwoestend werk beletten. Zuid-Frankrijk is gansch onverwacht Door 'n vijand overrompeld; Die heeft onnoem'lijk leed gebracht En 't land in rouw gedompeld. De stroom verbrak de boeien, die De mensch hem aangelegd had, En stortte als een roofdier zich Op al, w-at in den weg trad! 't Verivoestte vruchtbaar akkerland En veldgewassen tevens Nog was het monster niet voldaan, Het eischte menschenlevens! Men telt er duizend dooden reeds En nog veel meer gewonden; Men ziet ruinen zonder tal Waar eertijds huizen stonden.... Wij Nederlanders kunnen ons Dit goed voor oogen halen; Wij weten wat het zeggen wil, Die ramp in Frankrijk's dalen. Wij hebben vaak de golven hier Het land zien overspoelen, En kunnen meer dan and'ren dus Met Frankrijk meegevoelen. Een kreet om hulp is opgegaan; Spontaan wordt die geboden Droef neemt 't geslagen volk ze aan Dankt.... en beweent zijn dooden. Zaterdag 15 Maart 1930. GEHEIMZINNIGE MACHTEN. (Nadruk verboden) Spoken bestaan er in onze electrisch verlichte wereld niet meer. Wij kunnen ons niet voor stellen, dat ze ooit hébben bestaan. Moeilijk valt het zich te verdiepen in het leven van de helden uit die oude verhalen der menschheid, die geen etmaal ontslagen waren van den angst voor geheimzinnige machten, welke hen uit de duistere hoeken van den voortdurenden schemer beloerden. Hier was het de sibylle, heks van honderden jaren oud, die de menschen meetroonde naar de onderwereld en hen in haar spelonk de haren te berge deed rijzen met haar schrikaanjagende profetieën. Daar waren het de furiën, vreeselijke schepsels, die met den vloek van heur toorn en wraak de bedrijvers van onrecht straften. Ginds de moiren, dochters van den nacht, die met on vermurwbare hand den levensdraad sponnen en afsneden. Of Nemesis, de godin van het noodlot, die den overmoedige, die een tijdlang in te grooten voorspoed geleefd had, zware verliezen deed ondergaan, opdat hij niet zou vergeten, dat hij een sterveling was en dat slechts den goden een ongestoord geluk is beschoren. Of Ate, de snelvoetige en machtige, die het ver stand verbijsterde en daarmee haar slachtoffer tot zonde, schuld en onheil verleidde. Of Pan, die met zijn vreeselijke stem het hart van den eenzamen reiziger van schrik en angst breken deed. En Charon, de schimachtige veerman, die de zielen over den stroom der vergetelheid voerde naar het stille rijk van den dood. Langgeleden heeft reeds de dichter Schiller zich er over beklaagd, dat de verstandig ge worden menschheid al deze geheimzinnige figuren uit haar verbeelding verdreven heeft. Na hem is de wereld nog weer een eeuw nuch terder geworden en zij gelooft slechts aan de wet der zwaartekracht en aan het zielloos zich wentelen van hemelbollen door den zwijgenden aether. Toch mogen wij ons afvragen, of inderdaad onze verlichte wereld van spoken gezuiverd is. liet zou kunnen zijn, dat ze slechts van ge daante verwisseld zijn, doch in wezen hun geheimzinnige macht van voorheen hebben bestendigd. Is de hedendaagsche menschheid werkelijk minder vreesachtig, minder beangst, minder verbijsterd dan de menschheid van tweeduizend jaren geleden? Maar waar vandaan komen dan al die zenuwachtige, ontwrichte, geschokte gemoederen? Waarom hebben de psychiaters handen vol werk, waarom moet men steeds de gestichten voor zielszieken uitbreiden, waarom is het aantal zelfmoorden zoo groot? In zijn angst voor geheimzinnige machten is de menschheid dezelfde gebleven. Het verschil is alleen, dat de verbeelding der ouden de oor zaken van de gemoedsontwrichting in het maskeradepak van afgoden en spoken gestoken heeft en dat wij in onze verlichte eeuw haar dit hebben uitgetrokken. Nu zij deze concrete gestalte hebben verloren en rondwaren in den onzichtbaren en ontastbaren vorm van con flicten, problemen en onbegrepen gemoeds aandoeningen, zijn de spoken voor ons geheim zinniger en angstwekkender geworden dan ooit. De sibylle is verdwenen, maar gebleven zijn de angst voor het ondoorgrondelijke van de toekomst en het besef van het noodlottig ver band tusschen verleden en heden. Verdwenen zijn de furiën, maar gebleven is de gewetens beklemming van den roekelooze, die moedwillig heilige rechten vertreden heeft. En gebleven is de vrees voor de wraak van slachtoffers, wier grievende krenking en smartelijke verontwaar diging de droomen van den boosdoener ver ontrusten. Niemand gelooft heden ten dage meer in het bestaan van de griezelige moiren, maar wien slaat bjj een plotseling sterfgeval de schrik niet om 't hart bij de gedachte, hoe de geheim zinnige schaar ook eenmaal zijn levensdraad door zal knippen. En wien wordt, ook al heeft hij van Nemesis nimmer gehoord, het geluk van den voorspoed niet vaak vergald door de ervaring, dat hoogmoed vóór den val pleegt te komen en dat de iortuin dikwijls hem, dien ze het meest begunstigt, straks ontgoochelt met het zwaarste verlies. De snelvoetige en machtige Ate moge naar het rijk van de fabelen verwezen zijn, zij heeft haar geheimzinnige macht overgedragen aan evenmin te ontloopen verleidsters, die ons buiten onszelf brengen en in zinsverbijstering schuldig doen worden om ons daarna aan de pijn der vergeefsche wroeging over te laten. En Pan zullen wij in de eenzaamheid niet meer tegen komen, maar waarom ontvluchten wjj niet tegenstaande de eenzaamheid en omringen als angstige kinderen wij ons met onafgebroken ramoer en gezelligheid? Is het niet, omdat wij weten, dat wjj den schimachtigen veerman niet kunnen ontsnappen, al heet hij heden geen Charon meer? De spoken van vroeger hebben hun naam en gestalte verloren, maar nochtans doen zij zich gelden, wijl hun geheimzinnige macht aan het innerlijk van 's menschen bestaan onverbrekelijk verbonden is. Niet buiten ons, maar in ons leven zij. H. G. Cannecieter. WERK IN DEN TUIN. Wat een heerlijk weer hebben we de laatste dagen, hè? Ja, een mensch zou er door verleid worden maar spoedig een heele partij zaad in den grond te stoppen in de verwachting, dat het wel zoo blijven zal. Maar voor al die vroege zaaiers hebben we geen al te beste voorspellin gen. Maart moet zijn staart nog roeren en het Aprilt je zoet kan nog zoo gemakkelijk een witten hoed geven. Men zij gewaarschuwd! Of men dan heelemaal niet van dit buiten gewoon mooie voorjaarsweer kan profiteeren? Natuurlijk wel en het zou wel een beetje dwaas zijn dit maar ongebruikt te laten passeeren. Er zijn heel wat dingen, die gedaan kunnen worden. Het zal alle tuinliefhebbers wel opgevallen zijn, dat de grond dit jaar zoo bijzonder mooi valt. Op de zware klei heeft men geen last, dat de grond niet zaaiklaar gemaakt kan worden. Alles valt even mul en fijn als had een strenge vorst zijn invloed er op laten gelden. Vermoede lijk zal dat wel op rekening van den vorigen winter en het droog weer in zomer en najaar moeten geschreven worden. Wanneer men nu een hoekje in den tuin heeft, waar men wat later groenten of bloemen wil gaan zaaien, dan doe men daar niets aan. Het is nog heel wel mogelijk, dat we in den loop van deze of de volgende maand een massa regen krijgen. Ik hoop er niet op, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten en daarom dienen we er rekening mede te houden. Zouden we nu dien grond los gaan maken, dan slaat die straks door den regen zoo dicht, dat ze niet mooi zaaiklaar te krijgen is, waardoor we ook weer geen goed zaaibed krijgen. Wanneer we daarentegen reeds vroeg willen gaan zaaien, dan zou ik zeggen dat men niet te lang moet wachten met den grond fijn te maken. En er is nu al het een en ander te zaaien. We denken bijvoorbeeld aan een tweede zaaisel spinazie, aan sla, aan peen tjes. Zoo kan men nu ook heel goed sla gaan uitplanten, die men van het najaar heeft ge zaaid in den bak. Vooraf moet men den grond natuurlijk bemesten. Daarvoor gebruike men op de kleigronden superfosfaat en patentkali. Op de zandgronden passen beter Slakkemneel en patentkali. In geen geval gebruike men 20 of 40 kalizout of kainiet. Deze meststoffen be vatten chloor en dit werkt op bijna alle groen ten vergiftig. Als stikstofmeststof wende men bij het klaarmaken van den tuin zwavelzuren ammoniak aan, terwijl men later bij elk gewas, dat men poot of zaait, wat Chilisalpeter of kalk- salpeter gebruikt. S. 85 82 VOOR EEN MOOIEN LENTEMORGEN. Straks, wanneer de lente er zal zijn, en het warm genoeg zal wezen om „zonder mantel" te loopen, zullen de eerste nieuwe voorjaars japonnetjes met trots getoond worden, blij als we zijn, dat eindelijk het mooie, nieuwe jaar getijde is aangebroken. Tot nu toe moeten we ons nog maar vergenoegen, met ze in de winkel-étalages te bewonderen of op de plaatjes in kranten en mode-tijdschriften. En wie nog mocht zoeken naar een ideetje daarvoor, kan wellicht zijn voordeel met bijgaand modelletje doen. Het is héél eenvoudig gehouden; met als eenige gameering een geborduurden rand langs den hals, waarin de teere voorjaarskleuren voorkomen: rose, blauw, bleekgroen en crème. De jurk zelf is lichtgroen. Men kan zelf den rand ontwerpen, bestaande uit vijfhoekige klimopblaadjes, geborduurd in de verschillende kleuren of wel, men kan een geborduurden rand koopen, en er eenvoudig opzetten. Een goede stof voor dit japonnetje is wollen jersey, dat zacht en sterk is. Men kan ook een origineelen rand zelf maken, door de klimopblaadjes uit stukjes stof van verschillende kleur te knippen en met een eenvoudig steekje op een rand te naaien. En bij zoo'n teer voorj aars japonnetje, hoort dan een hoed met breeden rand, zooals we dit voorjaar vrij veel zullen zien dragen. Wat de lengte der rokken aangaat, komen nog steeds nieuwe berichten uit het mode-centrum. Men schijnt de lengte der rokken nu in drie ver schillende klassen in te deelen. Voor sport- en wandelcostumes is de lengte nu zoo, dat de rok 35 c.M. van den grond hangt. De zoogenaamde „namiddagjaponnen" of „gekleede" japonnen zijn wat langer, en daarbij hangt de rok dus van 20 tot 25 c.M. van den grond. Bij de avond japonnen vinden we heel veel variatie, deze zijn dikwijls nog heel lang, en van achteren langer dan van voren. Hier is de ongelijke rand van onderen nog schering en inslag. Men ziet rokken die in punten hangen, of blad-vormige panden, of rechthoekige panden van ongelijke lengten. Voor de sport- en wandelcostumes blijft evenwel de gelijke zoom voorgeschreven. Loes. RECEPT. GROENE ERWTEN MET WORTELEN. Op pond groene erwten neemt men 2 pond wortelen, Y± afgestreken eetlepel zout, wat ge hakte peterselie, 2 platte lepels boter en 1 thee lepel maggi's aroma. De goed gewasschen erwten laat men een nacht weeken in ruim water, waarna men ze in hetzelfde water aan de kook brengt en er na 1 uur de gesnipperde wortelen met het zout bijdoet en alles samen verder gaar laat worden, hetgeen ongeveer 1/2 uur duurt. Als er nu nog teveel vocht mocht zijn, bindt men dat met wat aangemengde bloem af, voegt er dan de peterselie, boter en aroma bij, en brengt de groente ten slotte over in een dekschaal. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Probleem No. 247. Mej. H. JANSEN (Utrecl t). Mat in twee zetten. Stand der stukken Wit: Kdl, Tf6, Lc7, Lc8, Pb3, Pb5, n3, a5, c4, dö, f2. Zwart: Ke4, Lc3, Pg6, Ph4, b4, b6, d2, d3. Eindspelstudie No. 72. Kling en H o r w i t z. Wit aan zet, remise. Stand der stukken: Wit: Kc7, La5, Ldl, Pd7. Zwart: Ka8, De7, Pg8, Ph7. Oplossing Probleem No. 243. (F. Palat z). Stand der stukken Wit: Kf7, I)d7, Lg8, b3, e6. Zwart: KI18, Ta4, Tb6, La7, e7, e3, f5, g6. 1. Dd7—dl, (dreigt Ddlhij"), Tb4b4; 2. Ddld8 (dreigt l)f6 mat), La7<14; 3. Dd81:4 mat. Goed opgelost doorH. W. v. Dort, te Haarlem; P. Mars, te Santpoort. Correspondentie. In de vorige rubriek zijn enkele zetfouten onverbeterd gebleven. Zoo moet in het dirgrsm van Piobleem No. 271 op dl een zioarte Toren staan en leze men in de oplossing van Eindspel studie No. 70, regel 4, pat. in plaats van mat. B 1 o e m e n d a a 1. II. de R. Op 1Dd7e7, Tb6xe6; 2. De7gó antwoordt Zwait 2 Te6e7f en met volgt niet. VOOR DE KINDEREN. SA MBO EN JOCKO Van een leeuw en een aap, doos G. Th. ROTMAN. 81. „Hier ben ik", denkt de stakker zuchtend, „Althans voorloopig uit den brand!" Want aan het schuitje hangt, als ballast, Een aantal zakken vol met zand; Zij stort ze over Sambo leeg, Die nu de volle lading kreeg! 82. Maar door het lossen van den ballast, Krijgt de ballon de vrijheid weer; Hjj schiet dus plotseling naar boven En weldra ziet men hem niet meer. Niets hoort men in den stillen nacht, Dan juffrouw Hupstra's jammerklacht. 83 Zie juffrouw Hupstra's trouwe dienstmaagd, Een roos die in 't verborgen bloeit, Die, onder leiding van haar moeder, In vlijt en deugd is opgegroeid! Nooit stelt het lieve kind teleur, Om zes uur staat z'al voor de deur. 84. Heel zachtjes sluipt ze naar de keuken, Om, voordat zij haar juffrouw wekt, Te zorgen, dat de kopjes schoon zijn, En dat de tafel is gedekt. Al zoekend naar de vatenkwast, Steekt zjj haar hand in d'aanrechtkast...

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 5