7de Jaargang 1 Augustus 1930. Tweede Blad. N°. 31 LOSSE BLAADJES. Het vacantiereisje. BROKJES LEVENSWIJSHEID. VOOR DE VROUW. SCHAAKRUBRiEK. (Nadruk verboden). Het plan de campagne kwam vast te staan: Zij zouden een week naar den Eifel gaan. „Fijn!" riep de heele familie in koor. Vader stelde er zich veel van voor, Om in den Roer forellen te visschen, ■Jan, om „sein Deutsch etwas auf zu frisschen". Fientje en Mientje, twee snoezige meisjes, Dol op een pretje, op dansen en reisjes, Hadden daarbij nog een heim'lijk verlangen, Om een toekomstig en ega te vangen. De reis ging zonder avonturen Over Aken, via Diiren Den Eifel in. Dra was het stel Gearriveerd voor het hotel. Op de hardsteenen stoep, die zij bestegen, Kwam de geur van de soep en de knoflook hen [tegen. Ma werd er bleek en onpasselijk van En zei: Bestel maar wat anders, Jan." Jan schraapte zijn keel, snoot zijn neus en [kuchte, Begon zijn mooiste Duitsch te luchten De kellner liet hem een poosje kwekken En zei toen, zonder een spier te vertrekken: „Misschien wilt U 't even in 't Hollandsch [vertellen, Want 'k weet nog niet goed, wat U wenscht te [bestellen." 't Kwam voor elkaar, en de gansche schaar Zat knus te bikken met elkaar. Pa kocht na 't diner een hengel met snoer En nam zijn gemak aan den kant van den Roer. Ma ging met de and'ren de bergen bestijgen, Teneinde een slankere lijn te verkrijgen. Op tien meter hoogte bevond zich een bankje; Ma zeeg er op neer, en zij hijgde: „lk dank je! Ga jullie maar verder; ik blijf hier wat zitten, Het is heusch geen doen, dat geklim met die [hitte!" De zustertjes hadden het best naar haar zin: Zij haalden een Hollandschen vreemdeling in. „Wat groet hij beleefd, hè?" zei Mien, en keek [blij. „Verbeeld je!" sprak Fientje, „dat ivas tegen [mij!" „Welzeker!" „Natuurlijk!En 't duurde [niet lang, Of 'n stevige ruzie was flink aan den gang! Zij gingen uiteen na veel ivoordekens teer, En zagen elkander des avonds pas weer. Pa uit zijn humeur, want lang had hij gezwalkt Langs 't water, maar ach, zelfs geen katvisch [verschalkt! Ma had bij het dalen haar enkel bezeerd; 't Liefst ivas zij direct naar haar „heimat" [gekeerd. De zusters nog boos; er was niemand die lachte, En Jan sprak het uit, wat zij allen toen dachten: „Om ruzie te maken, je voeten te knauiven, Om natvoets en platzak langs 't water te [sjouwen, Om uien te eten en Hollandsch te hooren, Daarvoor hoef je niet naar „das Ausland" te [sporen!" Zaterdag 2 Aug. '30. TRAGISCH (Nadruk verboden) Steeds vaker leest men in de krantenrubrie ken het woord „tragisch", dat allengs een andere beteekenis schijnt te verkrijgen. Het is jammer van het woord, dat oorspronkelijk een bizonderen klank heeft gehad en een diepen zin. Tragisch noemt men het thans, wanneer een voorbijganger plotseling dood blijft op straat. Tragisch heet de val van een ladder, de botsing tusschen twee auto's, het verbranden van een kind. Dit alles is treurig, is triest, maar tragisch is het maar zelden. Misschien is het noodig, dat wij elkander aan het bestaan van het tragische weer eens op zettelijk herinneren. Het waarlijk tragische spruit voort uit het noodlot; het is het onver- unjuenjh. gevolg van zielkundige noodzakelijK- neiu, net is net onaiwenaoare, dat men v ooi voeit, maar uat men met scherp Kan door- suiouv.en; waaraoor men zich Deareigd weet, inaar aat men vergeers bevecht. net. uagiscne is onarscheideujK aan het leven vermindentragisch is het leven en de mensch is een tragische nguur. ne tragieK van het menschenbestaan ligt in de tegenstelling tusschen twee werelden, waar van nij ueel uitmaakt: de wereld van het ver hevene en die van het lage. Deze twee werelden aijii in voortdurenden strijd; net volmaakte en hol onvoikomene hotsen tegen elkaar. De meiiscn is, naar een dichter het uitdrukt, hall uier, nan engel, riet vieesch voert strijd tegen uen geest en de geest tegen het vieesch. De oewouer van de aarde, uit stoi geschapen, heelt uen hemel in zich; als een vogel tladdert hu tegen de tralies der kooi. De tot sterven ge noemde koestert het denkbeeld van de eeuwig heid; zijn kort bestaan bevredigt hem niet en ue dood blqit hem een onnatuurlijke slagboom. Tragisch is de beperktheid van den tot on beperktheid geborene; de zwakte van den tot kracht geschapene; de zonde van den naar heiligheid strevende. De tragiek belichaamt zich steeds in een con flict: het conflict tusschen de beide tegenpolen der ziel, de worsteling, welke met den ondergang eindigt. De jeugd draagt de kiem van den ouderdom in zich en op het oogenblik, waarop het leven zijn toppunt bereikt, bereidt het tevens zqn val voor. Tragisch is het, dat de held ondergaat aan zijn eigen deugden, dat hü het slachtoffer wordt van zjjn eigen grootheid; tragisch is het ook, dat kleine gebreken en hebbelijkheden zijn grootsche hoedanigheden overwoekeren gelijk mosplantjes den eik. Dat de zedelijk hoog staande de prooi wordt van de neigingen zijner lagere natuur, welke hem vergiftigen gelijk microben het bloed. Het tragische leven loopt vaak uit op een katastrofe. Zelfmoord, waanzin, bankroet, ge vangenis, schandpaal, het is het einde van het laatste bedrijf der tragedie. En omdat het publiek, dat de innerlijke ontwikkeling van het drama niet mee heeft beleefd, alleen de uit barsting merkt, waardoor het wordt opge schrikt, noemt het de katastrofe tragisch. Uit deze vereenzelviging is de beperking van het tegenwoordige woordgebruik misschien te ver klaren. Elke zelfmoord, elk bankroet en elk sterf geval is echter niet tragisch, al is het slot van een tragisch leven vaak katastrofaal. Tragisch is alleen de ontknooping, wanneer zij de nood lottige uitkomst is van de botsing tusschen het streven naar het hoogste en de aantrekkings kracht van het laagste. Wanneer wij iets ge voelen van de verbijsterende samenstrengeling van tegenstrijdige gevoelens en krachten in één en denzelfden mensch. Wanneer wjj met be klemming het noodlot ervaren, dat zich voltrekt als het gericht over den zijn edele natuur ontrouw geworden strijder, die door de duistere machten des levens werd weggelokt, juist toen hij meende het licht tegemoet te gaan. Tragisch is het misverstand, de verblinding, de waan, waarvan wij tegen beter weten in dikwijls het slachtoffer zijn. Wie de tragiek niet kent, kent het leven niet. Zooals Wilhelm Meister's Harpenaar zong: „Wie nooit zijn brood met tranen at, Wie nooit in kommervolle nachten Stil weenend op zijn leger zat, Die kent u niet, hemelsche machten! Gij voert ons in het wondre leven, En doet ons, armen, schuldig zijn; Om ons daarna ten prooi te geven Aan wroeging's wraak en folterpijn." H. G. Cannegieter. ZOMERTIJD IS BLOUSENTIJD. Er zijn natuurlijk wel pessimisten, die meenen, dat het thans einde Juli, met den zomer gedaan is, en dat het menschdom van nu aan tot den barren winter toe, gedoemd is in regen, kou en narigheid te leven, zoodat er geen reden is van zomertijd en blousentijd te spreken. Maar wie weet, het kan in een dag volmaakt ver- keeren, en misschien schijnt op het oogenblik dat deze regelen het licht zien, de zon alweer dagenlang in volle midzomerglorie en haalt de geleden schade ruimschoots in. In ieder geval, we willen niet neerslachtig zijn en vertrouwen op nog een heel mooi, lang, zoel, prettig stuk zomer, met een verlengstuk tot in October, waarna het nog een beetje gaat opzomeren tot in December! En daarom, ondanks de nattig heid der afgeloopen weken, is en blijft zomertijd blousentijd, vanwege de vele mantelpakjes die speciaal dezen zomer erg in den smaak vielen. Zoodat er ook een groote verscheidenheid in blousen is. Om eens een paar voorbeelden te geven: van links naar rechts op het plaatje heb ben we eerst een blous van witte linon, met a-jourwerk en gegarneerd met kleine, ingerim- pelde volannetjes; verder een liggend kraagje met een strikje aan den hals. Nummer twee is van gele organdi, kraag met een volannetje, die op zij uitloopt in een sjaal. Ook de manchetjes zijn met zoo'n smal volannetje afgezet. Voor deze beide blousen is 2.50 M. stof van 1 Meter breed voldoende. Nummer drie is een aardig model van bedrukte zijden mousseline. De kraag vormt tevens korte mouwen en een korte péle rine. Verder aan den hals een jabot, die aan de punt van den hals is vastgehouden door een speldje. Twee meter stof van 1 meter breed is toereikend. Ten slotte een overhemdje van rose crêpe, gegarneerd met stiksels. Verder van voren een band met knoopjes, terwijl langs de punten een a-jour loopt. Voor dit overhemdje is 2.25 M. stof noodig. Men ziet het, er is keus en verscheidenheid in overvloed. Loes. VRUCHTENTAARTJES. Neem op Vó pond tarwebloem 1% ons boter, 134 ons poedersuiker of lichte basterdsuiker, een eierdooier en wat water. Kneed alles samen tot een soepel deeg, maar gebruik het water slechts, als het absoluut noodzakelijk is, om de droge bestanddeelen te binden. Rol het deeg vrij dun uit 0/3 c.M. ongeveer) en voer er eenige met boter besmeerde zandtaart vormpjes mee, vul de binnenruimte in elk vormpje aan met een propje papier en zet de vormpjes dan op een bakblik in een matig warmen oven tot het deeg licht bruin en gaar is. Laat de gebakjes even in de vormpjes bekoelen om ze steviger te maken; schud ze er dan uit en vul ze met vruchtenmoes, vruchten-compote of versche met suiker be strooide vruchten (aardbeien, kersen, enz.). Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Sohaakredaoteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Probleem No. 267. FRANZ PALATZ (Hamburg). Mat in vier zetten. Stand der stukken: Wit: Khl, Dfl, Ldl, Lg5, PeG, e6, fó, g2, g6, h4. ZwartKg4, Ta3, Te2, La6, d5, d6, e5, g3, g7, h5. Partij No. 115. Gespeeld in het landentournooi te Hamburg, 13 Juli 1930. WitZwart H. W e e 11 i n k. H. Km och. (Amsterdam). (Weenen). Nimzowitsch-verdediging. Pc3e2 24. Te7d7 Tf4—h4 25. Td7—f7 Th 4h8j" 26. Kg8 x I18 Tf2 xf7 27. d5d4 e3xd4 28. c5xd4 Pe2—f4 29. Ttl8—c8 Pf4 xe6 30. Lc6d5 Tf7f 8f 31. Tc8 xf8 Pe6xf8 32. KI18g8 Pf8g6 33. Ld5e4 Pg6h4 34. Le4 xc2 Ph4—f3 35. d4d3 Kgl—f2 36. Kg8—f7 Kf2e.3 37. Kf7e6 Ke3d2 38. Ke6d5 Pf3—el 39. Lc2bl Pel—f3 40. Kd5e6 b2b3 41. Beter was g2g4. Kd2c3 h2h4 g2g4 Kc3d2 Er dreigde Lc2dl d2d4 Pblc3 Lelg5 e2e3 Pgl—f3 Tal—bl a 2a 3 Lfle2 0—0 Pf3e5 f2—f4 f4xeö Lg5xe7 Ddlel Delh4 Le2—d3 Dh4Xe7 Ld3xf5 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. Pg8—f6 d7d5 c7c6 Pb8d7 Dd8b6 e7e6 c6cö Lf8e7 0—0 Db6—d8 Pd7 X e5 Pf6d7 Dd8 X e7 f7—f6 Tf8—f7 f6—f5 Tf7xe7 Pd7 x e5 Op 18ef5volgt 19. Pd5:, Kf8 (het beste); 20. Pe7:, Ke7:; 21. Tf5: en Wit heeft een Toren plus 3 pionnen, tegen Paard en Looper. Lf5 X h7f 19. Kg8 X h7 d4xe5 20. Lc8xd7 Tfi—f4 21. Kli 7g8 Tbl—fl 22. Ld7c6 Tfl—f2 23. Ta8d8 h4h5 g4g5 Op 47Kf3 49. gh6:, Lg8; 50. e6 hö—li6 g5xh6 Pf3g5 Kd2 x d3 h6h7 Pg5 x h 7 Ph7—f6f Pf6e4j" Pe4d2 Pd2—b3f Kd3d4 Kd4d5 Pb3—cl a3 X b4 Peld2 41. 42. 43. 44. 45. 45. 46. 47. zou en 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. Ke6d5 Kd5c5 Kc5d5 Lblc2 Lc2 X b3 Kd5e4 Ll)3—g8 volgen 48. h6, gh6: wint. g7 xh6 Ke4d5 Kd5xe5 Ke5d5 Lg8 xh7 b7b5 Kd5cö Kc5d5 Kd5c5 KcS-b6 a 7a 5 a 5—a4 b5-b4 Kb6b5 en Wit won. Oplossing Probleem No. 264. (Alain C. W h i t e). Stand der stukken: Wit: Ka3, Lg2, Lh8, Pd2, b2, b3, c2, d4, f6. Zwart: Kal, Lf7. g3. 1. b3b4!, Lc42. f7, Lb3(e6); 3. d5, enz. 2Ld5(a2); 3. b3, enz. Le6; 2. b3, Lf7(c4); 3. dó, enz. 2Ld5(g8)3. f7, enz. Ld5; 2. LxL, g2; 3. La2, enz. Lb3; 2. PxLf, Kbl3. Le4, enz. Goede oplossing ontvangen vanH. de Ruijter, te B 1 o e m e n d a a 1H. W. v. Dort, te Haarlem; P. Mars, te Santpoort. VOOR DE KINDEREN. DE EZEL VAN MIJNHEER PIMPELMANS, door G. Th. ROTMAN. 21. „Wel, wel, juffrouw Klarenbrink, dat moet ook wel zoo treffen!" zei mijnheer Pimpelmans. „Wat 'n prachten van eitjes heb je daar!" Om tenminste nog wat thuis te brengen, besloot hij ze allemaal te koopen. Maar, terwijl hij zoo stond te loven en te bieden, was Grauwtje al grazende achteruit in de rondte geloopen, zoodat de leidsels om de twee pratende menschen heen gewonden werden. 22. En juist had mijnheer Pimpelmans z'n eitjes betaald, of rrrt! daar stoof opeens in volle vaart een auto voorbij. Grauwtje schrok zich 'n „aap" en gaf plotseling een hevigen ruk aan de leidsels. Het gevolg was, dat mijnheer Pimpel mans met groote kracht tegen juffrouw Klaren brink aangeduwd werd. De eiermand kwam in de verdrukking en de inhoud der eitjes spoot met kracht omhoog. 23. En daar stond nu de veearts van Ep- scheuten! Als een Sinterklaasbaard hingen lange stralen wit en dooiers aan zijn gezicht. Stukjes van de eierschalen zaten er nog in vastgekleefd... Zoo goed en zoo kwaad als 't ging, veegde hij 't met zijn zakdoek af, maakte zich weer meester van den ezel en slofte met looden schoenen naar huis 24. Daar werd hij nog uitgelachen op den koop toe. „O. Alex, Alex, wat zie je er komiek uit!" riep mevrouw Pimpelmans proestend. En Jodocus, die stakker, durfde natuurlijk niet te lachen. Hij draaide zich om, kreeg 'n hevige „hoest"-bui en holde naar de keuken, waar hij op een stoel moest gaan zitten om niet om te vallen van 't lachen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 5