7de Jaargang. Eerste Heemsteedsche Courant. 17 October 1930. Tweede Blad. No. 42. LOSSE BLAADJES. De „Zepp." weer boven ons land. Brokjes Levenswijsheid. Misverstanden. SCHAAKRUBRIEK. Wetenschappelijk Nieuws. Voor de kinderen. De ezel van mijnheer Pimpelmans, door G. Th. Rotman. LOSSE BLAADJES. (Nadruk verboden.) DE „ZEPP" WEER BOVEN ONS LAND. De Zepp komt weer ons Nederland Met een bezoek vereeren. Het groote Duitsche luchtschip kan Men straks weer observeeren. Dan staan we weer eens allemaal De halzen uit te rekken Of 't soms over onze plaats, Zijn tochtje uit zal strekken. Pa legt zijn verrekijker klaar; Hij wil 'm goed bekijken. Ook Moe is wel nieuwsgierig, maar Zij wil 't niet laten blijken. Jan loopt reeds met zijn kiektoestel: Hij zal de Zepp eens nemen. Mien zucht: ..Hè, 'k wou dat 'k mee mocht gaan Naar Mannheim of naar Bremen En tante Koosje laat verschrikt Haar dakantenne sloopen. „Zoo'n ding vliegt laag", zegt zij, „ik wil De risico niet loopen. Dat hjj z'n neus stoot op m'n dak, Die reuze-vliegmachine. Stel, dat het ding in stukken brak! Gunst mensch, wat een ruïne!" Nu Zeppelin, een goede reis! Vertoon geen rare nukken Raak op uw tocht niet van de wijs En maak geen ongelukken! (Nadruk verboden). Op een der druktste punten van de stad steekt een man met twee kleine kinderen de straat over. Het geschiedt met de noodige omzichtig heid en een oude heer, die een paar passen achter het drietal aanwandelt, heeft blijkbaar schik in 't geval. Het is een ontroerend ge zicht, de twee kleintjes aan de hand van hun vader daar tusschen die bres van trams en automobielen, angstwekkende monsters, welke zich nauwelijks den tijd gunnen, het teere goedje te laten passeeren. Het oog van den grijsaard kan het tafereeltje niet loslaten; zelfs is hij een hartelijk groot vader en de kindertjes doen hem aan zjjn drie jarige kleindochter denken. Maar, o schrik, op den vluchtheuvel aangeland, weet het handje van één der kleinen vader's knuist te ontkomen. Bedenkelijk nadert het dartelend kind het ge vaarlijk gebied. En de vader schijnt dit niet te bemerken. Met een vriendelijk gebaar leidt de oude heer de afgedwaalde kleine naar haar vader terug en vertrouwelijk zegt hij tot dezen: „Ja, je moogt hier wel oppassen. Je bent ze kwijt voor dat je het weet". De dankbetuiging, welke hij voor zijn zorg zaamheid oogst, verrast hem. De vader, die nu weer het kleintje vast in de hand heeft geklemd, staart den grijsaard aan als een verscheurend dier loert naar zijn prooi. Dan barst er een onweer los tusschen zijn lippen. Met vloeken en harde woorden overstelpt hij den argelooze, die, niets van dezen uitval begrijpend, bedrem meld zich terugtrekt. Reeds heeft hij de tree plank der tram bestegen, en nog staat op den vluchtheuvel de woedende vader en zendt hem onverstaanbare dreigementen na. Dit tafereel doet mij denken aan hetgeen ik eens van nabij heb beleefd. Een werkman, die met zijn gezin in een beruchte volksbuurt woonde, had een fortuintje gehad en ging met zijn vrouw aan den zwier. Een paar dagen eri nachten bleven zij onder water. En heelemaal waren zij in hun feestroes vergeten, dat ze thuis een paar kinderen hadden achtergelaten. Gelukkig ontdekte een buurvrouw aan het onafgebroken gehuil de aanwezigheid van het verwaasloosde kroost. Met haar man ontfermde ze zich over de kinderen en haalde deze bij zich in huis. Toen de feestgangers goed en wel thuis terug waren en hun roes hadden uitge slapen, kwam de goedhartige buurman het kroost weder afleveren. Maar de vader was over deze inmenging in zijn huiselijke aangelegenheden zóó boos, dat hij den buurman te lijf ging en hem een gat in hét voorhoofd sloeg. Met drie weken hechtenis moest hij deze zonderlinge wijze van dank betuiging boeten. Dergelijke gevallen leeren ons de onbe rekenbaarheid van de reacties op onze goede bedoelingen. Al komen deze ons gelukkig niet steeds op scheldwoorden of een gat in het voorhoofd te staan, toch ervaren wij elk op zijn beurt, dat ondank 's werelds loon is. Ook door deze ervaring mogen wij ons niet laten verbit teren; wij moeten trachten haar te leeren aan vaarden. De onberekenbaarheid van de reacties op onze daden en woorden belemmert ons voor een oogenblik wel eens in ons optreden in 't open baar. Wij gevoelen ons onzeker. Wij weten niet, hoe onze opmerkingen er invallen; hoe men on zen goeden raad zal opnemen; of men van onze hulp of bemiddeling gediend zal zijn. Hoe vaak onthutst ons een onwelkome verrassing; hoe vaak barst een bom verkeerd! De geestes gesteldheid van onze omstanders is een onbe grijpelijk raadsel; wij schijnen volgens ver schillende categorieën te denken, van tegen strijdige normen uit te gaan; naar ongelijk soortige registers te zijn gestemd. Vreedzaam wandelen wij onzen weg te mid den der menschen. Wij hebben het beste voor. Met genegenheid zijn wij bezield jegens onze broeders en zusters. Vol goeden wil trachten wij den naaste van dienst te zijn. Maar hij snauwt ons af, lacht ons uit, voelt zich beleedigd. Gedragen wij ons op onze beurt eveneens tegen op hün beurt goed willende menschen? Verschrikkelijke gedachte! Dat de man, op wien wij verbitterd zijn, met zijn beleedigend gedrag het misschien even goed met ons heeft gemeend als de oude liter met den vader der twee kleine kinderen. Dat de vrouw, uit wier houding wij vijandigheid aflazen, ons misschien juist bizonder genegen kan zijn! Dat de ont vangen hoon als hartelijkheid beaoeld is ge weest! Wat is omgang met menschen toch moeilijk. En welk een tragisch karakter draagt deze moeilijkheid. Wij bereiken met. onze uitingen bet omgekeerde van hetgeen onze gevoelens be doelen. Wij miskennen elkaar in het wezenlijk ste van ons gemoed. En het ergste is, dat deze miskenning en de daaruit voortvloeiende mis verstanden noodwendig schijnen te zijn. De gedachte, dat niet al'een wij misverstaan worden, maar dat wij op onze beurt ook anderen dikwijls verkeerd begrijpen, zal ons toegeeflijk tegenover de omstanders doen staan, ook wan neer zij het slachtoffer zijn van een tragisch verschijnsel, dat immers ook ons parten speelt. H. G. CANNEGIETER. neer de eerste ernstig ziek werd.. De zieke vrouw kon echter in dat geval desgewenscht het door haar ten huwelijk meegebrachte goed opeischen en naar haar ouders terugkeeren. On trouw van de vrouw was geen reden voor echt scheiding, maar een misdaad, die gestraft werd met den dood door verdrinking, echter alleen wanneer haar echtgenoot er op stond. Ontrouw van den man was evenmin een reden tot echt scheiding en werd niet gestraft. De vrouw kon slechts echtscheiding verkrijgen om drie rede nen. De eerste was, dat zij zonder middelen van bestaan achterbleef doordat haar man tijdens een oorlog in krijgsgevangenschap geraakte, zoodat zij op geen enkele andere manier in haar levensonderhoud kon voorzien dan door te her trouwen. Kon zij echter op een andere manier voor zichzelf zorgen, dan werd de scheiding niet uitgesprokvn. De tweede reden was, dat haar man haar kwaadwillig verliet en de der de, dat hij onverschillig voor haar was en een ongeregeld leven leidde. De omstandigheden werden echter steeds zeer nauwkeurig onder zocht. Een ader kon de positie van zijn dochter nog verbeteren, door in haar huwelijkscontract bij zondere bepalingen te doen opnemen, hetzij fi- nancieele, hetzij met het oog op de behandeling, die haar zou toekomen. Na den dood van haar man kon de weduwe haar eigen kinderen ten allen tijde verstooten; daarvoor was echter de toestemming van den rechter noodig, die alleen gegeven werd bij her- haaldel-k ernstig wangedrag der kinderen. Zij werden echter wel zwaar gestraft voor oneer biedig gedag jegens hun moeder. Deze wetten van Hammoerabl geven de vrouw dus een aantal rechten, die haar bij geen ander volk ooit gegeven zijn, ook niet in veel latere tijlen. (Nadruk verboden) HET VROUWENVRAAGSTUK IN DE OUD HEID. Moderne opvattingen in Babyion. De positie der vrouwen is reeds in de oudste bekende wetten geregeld, hoewel 0]5 zeer uiteen- loopende wijze. Een zeer zelfstandige en gunsti ge positie werd hun toegekend bij de wetten van Hanmoerabi, koning van Babylon, die gunstiger voorwaarden bevat en, dan zelfs nu in de meeste landen aangetroffen worden. De wet begint met een principieele uiteenzet ting: wedufen en weezen moeten beschermd worden en de zwakkeren mogen niet door de sterkere worden onderdrukt. De vrouwen na men een veel zelfstandiger positie in dan bij de Israëlieten, Grieken, Romeinen of Germanen, de getrouwde vrouw was in de meeste opzichten met den man gelijkgesteld. Zelfs ambten en waardigheden stonden voor haar open en uit officieele stukken is gebleken, dat een tiende der advocaten vrouwen waren. Het percentage vrouwen, dat handel dreef, was nog grooter. In het huwelijk was de man wel het hoofd van het gezin, maar hjj had toch geen onbeperkte macht over zjjn vrouw en kinderen. Het huweljjk werd voor de overheid gesloten, het uitsluitend ker kelijke huweljjk kwam pas later in zwang. Ver- der werden de bezittingen der echtgenooten bij contract geregeld. In het contract werd al da- deljjk een regeling getroffen voor het geval dat later het huweljjk door echtscheiding zou wor den ontbonden, terwijl er steeds een clausule in moest voorkomen, dat de vrouw niet gegijzeld kon worden voor schulden, die de man voor het sluiten van het huweljjk gemaakt had. Verder hadden de ouders gelijke rechten ten opzichte van de kinderen. Het opmerkelijkste zijn echter de bepalingen over de echtscheiding. Het is Oostersche landen algemeenne erkende recht van den man, om de vrouw te verstooten, wordt hier niet erkend. Als een man scheiding eischte, moest hij de vrouw blijven onderhouden. Ook kon de vrouw de scheiding eischen, voor dien tijd een groote concessie. Als het huweljjk kinderloos bleef, kon de man op grond daarvan scheiden, maar dan moest hij de vrouw behalve het door haar in gebracht bezit ook nog een vrjj grooten schei- dingsprjjs geven. Werd een scheiding uitgesproken, terwijl er uit het huweljjk kinderen waren geboren, dan moest de man zjjn vrouw en kinderen bljjven onderhouden, hoewel de kindoren in ieder geval door de moeder werden opgevoed. Deze mocht echter niet hertrouwen, voordat de kinderen vol wassen waren. Bij den dood ven haar gewezen man erfde zjj het aandeel van een zoon. Hammoerabi verbood de bgarnie en stond alleen toe, een tweede vrouw te trouwen, wan- OM HALF DRIE door ALEX BREEMER. „Dag Grace". „Dag Herman". Ze keek zjjn slanke gestalte na, zooals hjj daar haastig vertrok, volkomen door zijn zaken in beslag genomen, zonder den tijd te hebben op een hartelijker manier afscheid van haar nemen. Of vond hjj dat, na 7 jaar niet meer noodig? Was dat alleen maar goed voor den gelukkigen begintjjd van hun huweljjk! Bah! wat had ze zich Herman anders voorgesteld. Ze kon niet gelooven, dat alle huwelijken zóó werden, dat de liefde stierf in dagelijkschen sleur. En als dat zoo was, dan wilde zjj er geen slachtoffer van worden. Ze wist wat haar te doen stond, en ze zou het niet lang laten duren of Herman wist het ook. Ze gaf hem nog één kans. Wanneer hij van deze korte reis thuis komend haar een bewjjs van zijn liefde gaf, hoe klein ook, een souvenir, bloemen, een begroeting als vroeger, danwel dan was het goed. In het andere geval zou het onschuldige flirtpar tjjtje met Arthur Bruning een sensationeele wending nemen, zou ze op zijn wenschen ingaan Het was misschien in het licht der conventie een misdaad, maar wat raakte haar dat? En Arthur zou zjjn zin krijgen. Samen trokken ze ver weg, naar de oorden, die hij op zijn verre reizen had bezocht, waar hjj met een schittering in zijn oogen over spreken kon. Den een of anderen dag zou het met Arthur en haar ook wel weer eindigen, maar. dan zou de tjjd weer zooveel veranderd hebben Ze huiverde en verbande haar gedachten ver weg. In haar hart hoopte ze op Herman's sou venir, zijn bloemen; hoopte zij, dat hun weder zien weer als vroeger zou zijn De drie dagen, dat Herman op reis was, wei gerde zij Arthur Bruning te ontvangen, hoe dringend zjjn verzoeken ook waren. De avond van den derden dag kwam Herman thuis, ge agiteerd en druk. Hjj liep ineens door naar zijn werkkamer, haar groetend door haar naam te zeggen. Daarna vroeg hij om wat te eten te brengen. Drukke bezigheden hadden hem ver hinderd wat te gebruiken. „Ik zeg het niet om je wantrouwen gaande te maken, Grace, maar het is toch haast niet aan te nemen, dat Herman alleen door zjjn zaken dagen en dagen achtereen in beslag kan worden genomen". „Je kunt daar beter over zwjjgen, Arthur, ik wensch niet verder over Hermans doen en laten te praten, want ik ben van plan jou mijn toe stemming te geven". „Is het werkeljjk waar, Grace!" Arthur Bruning sprong uit zijn stoel on staarde haar aan. Zijn stem verried de ont roering en vieugde waaraan hij ten prooi was. „Het is waar. Je hebt voorgesteld samen hier weg te gaan. De wereld zouden we door reizen en niets overslaan. Welnu, ik ben bereid je reisgenoote te zjjn". „Ik houd van je, Grace". „Daarom doe ik het, Arthur. Omdat je zegt, dat je van me houdt en ik heb geen reden er aan te twijfelen. Maar een paar dingen moet Ik je nog vertellen: ik ga mee, om'dat het de eenige weg is, die mjj openstaat. Niet omdat ik van jou houd, Arthur, bedenk dat goed. Her man verwaarloost me, en dat wil ik niet ver dragen". „Misschien, dat onze verhouding mettertjjd anders wordt, Grace". „Er is geen kans op". Bruning zuchtte. „Je maakt me wanhopig, Grace". „Dat weet ik. Een andere man had, na wat ik hier verklaard heb, allang er van af gezien met mjj dit avontuur te ondernemen, jjj niet, Arthur. Het pleit voor jouwliefde, in elk geval voor je vasthoudendheid". Arthur Bruning glimlachte. „Je durft veel te zeggen, Grace, misschien bewonder ik je daarom des te meer. Wanneer zullen we vertrekken?" „Ik zal Vrjjdagmiddag op je wachten in hotel Imperial, Arthur. Om 2 uur zal ik er zijn. Jij kunt de reisroute kiezen." Bruning weifelde, terwijl hij het vertrek rond keek. „Wanneer zie je.Herman voor het laatst?" „Hij is vanmorgen vertrokken en komt niet voor volgende week Woensdag terug. Ik zie hem dus niet meer". Bruning huiverde en keek naar haar, teêr en mooi in het zachte middaglicht. „Ik wil je kussen, Grace". Ze bewoog zich niet. „Als je dat een behoefte is ga je gang. Arthur". ,Nee, ik doe het niet, nog niet. Maar tot Vrijdag, Grace, tot Vrijdag". De klok wees tien over twee en Grace trap pelde ongeduldig op de parketvloer van Impe rial. Waarom liet Arthur haar hier zoo lang wachten. Het was onbehoorlijk en al dien tjjd dwarrelden gedachten in haar om, broeide on rust, scheen er ergens in haar een pijn te zijn. Gelukkig, eindeljjk! Daar was hjj. Van achter een scherm kwam Arthur op haar toe. Hij be gon te spreken, driftig en fel, zooals zij hem niet kende. „Ik doe het niet, Grace. Bedenk dat Herman en ik altjjd vrienden zijn geweest. Het is waar. dat ik je liefheb, de hemel weet hoe waar het is. Maar dit mag ik niet doen. Want, ondanks alles: Herman houdt van je, En jjj van hem. Dat heb ik begrepen uit ons laatste gesprek, dat heb ik gemerkt aan jouw houding tegenover mij. Het kan niet. En daarom, adieu, Grace, ik ga weg, ik ga weer verder naar de wereld kijken". Weg was hjj, verdwenen voor zjj een woord had kunnen uitbrengen. Grace keek op de hotel- klok. Het was half 3. Ir. een droom liep ze huiswaarts, opende de deur. „Herman". Herman ontving haar. Hij nam haar in armen en kuste haar. „Plotseling heb ik gevoeld, Grace, vanmor gen, midden onder m'n werk, hoe ik jou behan deld heb. O, kind, wil je het mij vergeven Ze zei niets, knikte alleen maar. Was alles dan maar een droom geweest? En dit het mooie, vreugdevolle ontwaken? „Groote hemel", zei Herman 's avonds met de courant jn zjjn handen. „Arthur Bruning, de arme kerel, door een auto overreden en ge dood. We zijn jarenlang bevriend geweest. Den laatsten tjjd zag ik hem zelden meer. Je kende hem geloof ik wel, Grace?" Grace kon nog drie woorden uitbrengen: „Waar gebeurde het?" „Vanmiddag om half drie op het Lindeplein. Hjj schjjnt haast te hebben gehad en niet vooraf te hebben uitgekeken". (Nadruk verboden) Oplossingen, bjjdragen, enz., te zenden aan den Schaakredacteur, GED. OUDE GRACHT 88, HAARLEM. EINDSPELSTUDIE No. 79. Prof. J. Berger (Graz). Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Kb6, Td2, Pb5, Pe6. ZwartKc8, Df6. PARTIJ No. 119. Gespeeld in het landentournooi te Hamburg, 14 Juli 1930. Wit: L. P r o k e s. Tsjecho-Slovakjje Zwart: K. A hu es. (Dultschland) HET ELECTRISCHE OOG BIJ HET TREIN VERKEER. Vele groote spoorwegongelukken zjjn terug te brengen tot het niet opmerken van een onveilig signaal. Vandaar, dat men naar een middel zocht om de treinen zoo noodig automatisch tot stilstand te brengen. Het volgende is op de Duitsche spoorwegen met succes beproefd. Op de locomotief wordt een schijnwerper aange bracht met den smalst mogelijken lichtbundel. Bij het onveilig zetten van het signaal is te gelijkertijd een spiegel omgeklapt, zoodat bij het passeeren van den trein de lichtbundel weer teruggekaatst wordt op de locomotief en wel op een daarop aangebrachte seleniumcel. Zoo als bekend verandert daardoor de weerstand van het selenium voor de electriciteit en zoo worden de remmen aangezet. Bij een veilig sig naal staat de spiegel naar den anderen kant, zoodat het licht van den schijnwerper niet op de seleniumcel kan vallen. Helaas is het toestel zeer kostbaar en om deze Redenen wordt alge meen toepassing onmogelijk gemaakt. OP ZOEK NAAR ENERGIE. De Oostenrijker H. Meguscher heeft de gey sers op IJsland en andere worme bronnen uit voerig onderzocht, om na te gaan of zij ook als energiebron benut kunnen worden. Het bleek, dat of de hoeveelheid warmte te gering was, 6f de temperatuur te laag; bovendien hebben de geysers het bezwaar, dat zij intermitteerend 61. Daar bereikte de sneeuwbal een bocht iu de rivier. Hij vloog den kant op en spatte tegen een boom in stukken. En, terwjjl zijn twee „tochtgenooten" in de sneeuw lagen te rollen, omhelsde mjjnheer Pimpelmans, dankbaar voor zjjn bevrijding, innig en hartelijk den boomstam. 62. Toen sukkelde hjj langs de rivier naar huis.... Dien wagen zou Jodocus wel halen Ijskoude stralen sneeuwwater vloeiden krin kelend langs zjjn ruggegraat. Hoe gelukkig, dat hjj thuis een lieve, zorgzame vrouw had, die hem lekkertjes in de dekens pakte en hem met z'n voeten in het warme water zette. „Om de kou er uit te jagen zei ze. 63. De ezel en de wagen werden door Jodo cus gehaald en daarmee was de zaak afge- loopen. Een paar maanden ging alles goed, maar toen begon het lieve leven weer. Toen mjjnheer Pimpelmans op zekeren morgen bezig was, den ezel voor te spannen, kwam er opeens een auto voorbjj. Grauwtje maakte een sprong van schrik en ging er van door! 64. Een oogenblik keek mjjnheer Pimpel mans zijn weghollenden viervoeter verbouwe reerd na. Toen liep hjj op een drafje naar zjjn overbuurman. „Zeg. buurman, geef me je mo torfiets even ter leen!" zei hjj. Buurman stemde toe en even later vloog mjjnheer Pim pelmans onder hevig knalpotgedaver het dorp uit en den ezel achterna. Italiaansche Yier-I'aardenspel. 1. e2e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lflc4 Lf8c5 4. d2d3 d7—d6 5. Lel—e3 Lc5b6 6. Pblc3 Pg8—f6 7. Ddld2 Lc8—-g4 Een zeer oude opening. Hier vervolgde men in den regel met Le6; 8. Lb3, La5. Ook Pa5 werd geprobeerd. 8. Pf3—g5 Om de pionnenstelling niet door ruil op f3 te bederven. Het Paard geraakt daardoor echter op zijwegen. O—O 9. f2—f3 Lg4—d7 10. g2g4 Lb6Xe3 11. Dd2 X e3 Pc6—d4 12. 0—0—0 b7b5 Daarmede begint Zwart den aanval en reeds nu ziet de witte stelling er bedenkelijk uit, want Wit komt met zjjn aanval op den Konings vleugel te laat. 13. Lc4b3 a7—a5 Dreigt officierwinst door a5a4; 15. Ld5, c7c6. Wit moet nu een aantal dwangzetten maken. 14. a2a4 Pd4Xb3 15. c2Xb3 b5Xa4 16. b3Xa4 c7—c5! 17. h2h4 Ta8b8 18. De3d2 Tb8b4 19. Dd2c2 Pf6—eS! 20. b2b3 f7—f6 21. Pg5—h3 Ld7e6 22. Pc3d5 Le6Xd5 23. e4Xd5 Pe8c7 24. Ph3—f2 Pc7Xd5 25. Kcl—d2 Dd8—b6 Zwart speelt den aanval schitterend, dreigt c5c4. 26. Pf2e4 Pd5—f4 Niet Tb3:, wegens 27. Dc4. Echter is c5c'4! eveneens doodeljjk. 27. Pe4c3 Tb4Xb3 28. Tdlbl c5c4 29. TblXb3 c4Xb3 30. Dc2—dl Tf8c8 31. Ddl—gl Db6—b4 32. Dgl—cl Pf4—d5 Opgegeven. OPLOSSING PROBLEEM. No. 271. (K. Mayer). Stand der stukken: Wit: Kf6, Th3, Lf8, Pa2, a4, a5, d3, f2, f5. Zwart: Kd4. 1. Tg3, Kd5; 2. Tg7, onv.; 3. Td7 of Pb4 mat, Goede oplossing ontvangen van: H. W. V, Dort te Haarlem; P. Mars te Santpoort. CORRESPONDENTIE. In No. 276 moet op dl een zwarte Toren staan, evenals in het eindspel No. 59 op c3. werken en dat het tjjdsverloop tusschen de uit barstingen te groot is. In Rusland worden op het oogenblik door den wind gedreven motoren gemaakt, z.g. langzaamloopers. Zjj moeten een wiel hebben van 30 M. doorsnede en een ver mogen van ongeveer 140 P.K. Bjj Lausanne is een fabriek in aanbouw, waar het zonlicht practisch benut zal worden door een bjjzondere spiegelconstructie een para boloid met in het brandpunt een ellipsoïde. HET VERBRUIK VAN SUIKER DOOR ME REN. De Noorsche natuuronderzoeker Fridthjof Okland heeft met veel liefde en geduld de roode toschmieren bestudeerd, die bladluizen houden bjj wjjze van melkvee. De suikerhoudende af scheidingsproducten van. deze bladluizen, de z.g. bladluizenhoning, wordt door de mieren in hun krop bewaard en na hun bezoek bjj de bladlui zen toen de mieren gewogen werden, vond hjj, dat ze 1 milligram honing per keer wegsleepten. Zij doen dit vjjfmaal per dag en het aanbrengen van dezen honig is de taak van ongeveer het vjjfde deel der in de mierenkolonie aanwezige dieren. Zoo'n kolonie heeft 100.000 bewoners, zoodat in het daarvoor gunstige jaargetjjde 10 K.G. wordt verzameld en ongetwijfeld ook in den loop van een jaar verbruikt. Wanneer men deze prestatie vergelijkt met die der bjjen. blijkt dat een bijenkorf zeker niet meer oplevert dan een paar mierenkolonies,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 5