7de Jaargang.
Eerste Heemsteedsche Courant. 17 October 1930. Tweede Blad.
No. 42.
LOSSE BLAADJES.
De „Zepp." weer boven ons
land.
Brokjes Levenswijsheid.
Misverstanden.
SCHAAKRUBRIEK.
Wetenschappelijk
Nieuws.
Voor de kinderen.
De ezel van mijnheer Pimpelmans,
door G. Th. Rotman.
LOSSE BLAADJES.
(Nadruk verboden.)
DE „ZEPP" WEER BOVEN ONS LAND.
De Zepp komt weer ons Nederland
Met een bezoek vereeren.
Het groote Duitsche luchtschip kan
Men straks weer observeeren.
Dan staan we weer eens allemaal
De halzen uit te rekken
Of 't soms over onze plaats,
Zijn tochtje uit zal strekken.
Pa legt zijn verrekijker klaar;
Hij wil 'm goed bekijken.
Ook Moe is wel nieuwsgierig, maar
Zij wil 't niet laten blijken.
Jan loopt reeds met zijn kiektoestel:
Hij zal de Zepp eens nemen.
Mien zucht: ..Hè, 'k wou dat 'k mee mocht
gaan
Naar Mannheim of naar Bremen
En tante Koosje laat verschrikt
Haar dakantenne sloopen.
„Zoo'n ding vliegt laag", zegt zij, „ik wil
De risico niet loopen.
Dat hjj z'n neus stoot op m'n dak,
Die reuze-vliegmachine.
Stel, dat het ding in stukken brak!
Gunst mensch, wat een ruïne!"
Nu Zeppelin, een goede reis!
Vertoon geen rare nukken
Raak op uw tocht niet van de wijs
En maak geen ongelukken!
(Nadruk verboden).
Op een der druktste punten van de stad steekt
een man met twee kleine kinderen de straat
over. Het geschiedt met de noodige omzichtig
heid en een oude heer, die een paar passen
achter het drietal aanwandelt, heeft blijkbaar
schik in 't geval. Het is een ontroerend ge
zicht, de twee kleintjes aan de hand van hun
vader daar tusschen die bres van trams en
automobielen, angstwekkende monsters, welke
zich nauwelijks den tijd gunnen, het teere goedje
te laten passeeren.
Het oog van den grijsaard kan het tafereeltje
niet loslaten; zelfs is hij een hartelijk groot
vader en de kindertjes doen hem aan zjjn drie
jarige kleindochter denken. Maar, o schrik, op
den vluchtheuvel aangeland, weet het handje
van één der kleinen vader's knuist te ontkomen.
Bedenkelijk nadert het dartelend kind het ge
vaarlijk gebied. En de vader schijnt dit niet
te bemerken.
Met een vriendelijk gebaar leidt de oude heer
de afgedwaalde kleine naar haar vader terug
en vertrouwelijk zegt hij tot dezen: „Ja, je
moogt hier wel oppassen. Je bent ze kwijt voor
dat je het weet".
De dankbetuiging, welke hij voor zijn zorg
zaamheid oogst, verrast hem. De vader, die nu
weer het kleintje vast in de hand heeft geklemd,
staart den grijsaard aan als een verscheurend
dier loert naar zijn prooi. Dan barst er een
onweer los tusschen zijn lippen. Met vloeken
en harde woorden overstelpt hij den argelooze,
die, niets van dezen uitval begrijpend, bedrem
meld zich terugtrekt. Reeds heeft hij de tree
plank der tram bestegen, en nog staat op den
vluchtheuvel de woedende vader en zendt hem
onverstaanbare dreigementen na.
Dit tafereel doet mij denken aan hetgeen ik
eens van nabij heb beleefd. Een werkman, die
met zijn gezin in een beruchte volksbuurt
woonde, had een fortuintje gehad en ging met
zijn vrouw aan den zwier. Een paar dagen eri
nachten bleven zij onder water. En heelemaal
waren zij in hun feestroes vergeten, dat ze
thuis een paar kinderen hadden achtergelaten.
Gelukkig ontdekte een buurvrouw aan het
onafgebroken gehuil de aanwezigheid van het
verwaasloosde kroost. Met haar man ontfermde
ze zich over de kinderen en haalde deze bij zich
in huis. Toen de feestgangers goed en wel
thuis terug waren en hun roes hadden uitge
slapen, kwam de goedhartige buurman het
kroost weder afleveren.
Maar de vader was over deze inmenging in
zijn huiselijke aangelegenheden zóó boos, dat
hij den buurman te lijf ging en hem een gat in
hét voorhoofd sloeg. Met drie weken hechtenis
moest hij deze zonderlinge wijze van dank
betuiging boeten.
Dergelijke gevallen leeren ons de onbe
rekenbaarheid van de reacties op onze goede
bedoelingen. Al komen deze ons gelukkig niet
steeds op scheldwoorden of een gat in het
voorhoofd te staan, toch ervaren wij elk op zijn
beurt, dat ondank 's werelds loon is. Ook door
deze ervaring mogen wij ons niet laten verbit
teren; wij moeten trachten haar te leeren aan
vaarden.
De onberekenbaarheid van de reacties op onze
daden en woorden belemmert ons voor een
oogenblik wel eens in ons optreden in 't open
baar. Wij gevoelen ons onzeker. Wij weten niet,
hoe onze opmerkingen er invallen; hoe men on
zen goeden raad zal opnemen; of men van onze
hulp of bemiddeling gediend zal zijn. Hoe vaak
onthutst ons een onwelkome verrassing; hoe
vaak barst een bom verkeerd! De geestes
gesteldheid van onze omstanders is een onbe
grijpelijk raadsel; wij schijnen volgens ver
schillende categorieën te denken, van tegen
strijdige normen uit te gaan; naar ongelijk
soortige registers te zijn gestemd.
Vreedzaam wandelen wij onzen weg te mid
den der menschen. Wij hebben het beste voor.
Met genegenheid zijn wij bezield jegens onze
broeders en zusters. Vol goeden wil trachten wij
den naaste van dienst te zijn. Maar hij snauwt
ons af, lacht ons uit, voelt zich beleedigd.
Gedragen wij ons op onze beurt eveneens
tegen op hün beurt goed willende menschen?
Verschrikkelijke gedachte! Dat de man, op
wien wij verbitterd zijn, met zijn beleedigend
gedrag het misschien even goed met ons heeft
gemeend als de oude liter met den vader der
twee kleine kinderen. Dat de vrouw, uit wier
houding wij vijandigheid aflazen, ons misschien
juist bizonder genegen kan zijn! Dat de ont
vangen hoon als hartelijkheid beaoeld is ge
weest!
Wat is omgang met menschen toch moeilijk.
En welk een tragisch karakter draagt deze
moeilijkheid. Wij bereiken met. onze uitingen bet
omgekeerde van hetgeen onze gevoelens be
doelen. Wij miskennen elkaar in het wezenlijk
ste van ons gemoed. En het ergste is, dat deze
miskenning en de daaruit voortvloeiende mis
verstanden noodwendig schijnen te zijn.
De gedachte, dat niet al'een wij misverstaan
worden, maar dat wij op onze beurt ook anderen
dikwijls verkeerd begrijpen, zal ons toegeeflijk
tegenover de omstanders doen staan, ook wan
neer zij het slachtoffer zijn van een tragisch
verschijnsel, dat immers ook ons parten speelt.
H. G. CANNEGIETER.
neer de eerste ernstig ziek werd.. De zieke
vrouw kon echter in dat geval desgewenscht
het door haar ten huwelijk meegebrachte goed
opeischen en naar haar ouders terugkeeren. On
trouw van de vrouw was geen reden voor echt
scheiding, maar een misdaad, die gestraft werd
met den dood door verdrinking, echter alleen
wanneer haar echtgenoot er op stond. Ontrouw
van den man was evenmin een reden tot echt
scheiding en werd niet gestraft. De vrouw kon
slechts echtscheiding verkrijgen om drie rede
nen. De eerste was, dat zij zonder middelen van
bestaan achterbleef doordat haar man tijdens
een oorlog in krijgsgevangenschap geraakte,
zoodat zij op geen enkele andere manier in haar
levensonderhoud kon voorzien dan door te her
trouwen. Kon zij echter op een andere manier
voor zichzelf zorgen, dan werd de scheiding
niet uitgesprokvn. De tweede reden was, dat
haar man haar kwaadwillig verliet en de der
de, dat hij onverschillig voor haar was en een
ongeregeld leven leidde. De omstandigheden
werden echter steeds zeer nauwkeurig onder
zocht.
Een ader kon de positie van zijn dochter nog
verbeteren, door in haar huwelijkscontract bij
zondere bepalingen te doen opnemen, hetzij fi-
nancieele, hetzij met het oog op de behandeling,
die haar zou toekomen.
Na den dood van haar man kon de weduwe
haar eigen kinderen ten allen tijde verstooten;
daarvoor was echter de toestemming van den
rechter noodig, die alleen gegeven werd bij her-
haaldel-k ernstig wangedrag der kinderen. Zij
werden echter wel zwaar gestraft voor oneer
biedig gedag jegens hun moeder.
Deze wetten van Hammoerabl geven de
vrouw dus een aantal rechten, die haar bij geen
ander volk ooit gegeven zijn, ook niet in veel
latere tijlen.
(Nadruk verboden)
HET VROUWENVRAAGSTUK IN DE OUD
HEID.
Moderne opvattingen in Babyion.
De positie der vrouwen is reeds in de oudste
bekende wetten geregeld, hoewel 0]5 zeer uiteen-
loopende wijze. Een zeer zelfstandige en gunsti
ge positie werd hun toegekend bij de wetten van
Hanmoerabi, koning van Babylon, die gunstiger
voorwaarden bevat en, dan zelfs nu in de meeste
landen aangetroffen worden.
De wet begint met een principieele uiteenzet
ting: wedufen en weezen moeten beschermd
worden en de zwakkeren mogen niet door de
sterkere worden onderdrukt. De vrouwen na
men een veel zelfstandiger positie in dan bij de
Israëlieten, Grieken, Romeinen of Germanen, de
getrouwde vrouw was in de meeste opzichten
met den man gelijkgesteld. Zelfs ambten en
waardigheden stonden voor haar open en uit
officieele stukken is gebleken, dat een tiende
der advocaten vrouwen waren. Het percentage
vrouwen, dat handel dreef, was nog grooter. In
het huwelijk was de man wel het hoofd van het
gezin, maar hjj had toch geen onbeperkte macht
over zjjn vrouw en kinderen. Het huweljjk werd
voor de overheid gesloten, het uitsluitend ker
kelijke huweljjk kwam pas later in zwang. Ver-
der werden de bezittingen der echtgenooten bij
contract geregeld. In het contract werd al da-
deljjk een regeling getroffen voor het geval dat
later het huweljjk door echtscheiding zou wor
den ontbonden, terwijl er steeds een clausule in
moest voorkomen, dat de vrouw niet gegijzeld
kon worden voor schulden, die de man voor het
sluiten van het huweljjk gemaakt had. Verder
hadden de ouders gelijke rechten ten opzichte
van de kinderen.
Het opmerkelijkste zijn echter de bepalingen
over de echtscheiding. Het is Oostersche landen
algemeenne erkende recht van den man, om de
vrouw te verstooten, wordt hier niet erkend.
Als een man scheiding eischte, moest hij de
vrouw blijven onderhouden. Ook kon de vrouw
de scheiding eischen, voor dien tijd een groote
concessie. Als het huweljjk kinderloos bleef, kon
de man op grond daarvan scheiden, maar dan
moest hij de vrouw behalve het door haar in
gebracht bezit ook nog een vrjj grooten schei-
dingsprjjs geven.
Werd een scheiding uitgesproken, terwijl er
uit het huweljjk kinderen waren geboren, dan
moest de man zjjn vrouw en kinderen bljjven
onderhouden, hoewel de kindoren in ieder geval
door de moeder werden opgevoed. Deze mocht
echter niet hertrouwen, voordat de kinderen vol
wassen waren. Bij den dood ven haar gewezen
man erfde zjj het aandeel van een zoon.
Hammoerabi verbood de bgarnie en stond
alleen toe, een tweede vrouw te trouwen, wan-
OM HALF DRIE
door ALEX BREEMER.
„Dag Grace".
„Dag Herman".
Ze keek zjjn slanke gestalte na, zooals hjj
daar haastig vertrok, volkomen door zijn zaken
in beslag genomen, zonder den tijd te hebben
op een hartelijker manier afscheid van haar
nemen. Of vond hjj dat, na 7 jaar niet meer
noodig? Was dat alleen maar goed voor den
gelukkigen begintjjd van hun huweljjk! Bah!
wat had ze zich Herman anders voorgesteld.
Ze kon niet gelooven, dat alle huwelijken zóó
werden, dat de liefde stierf in dagelijkschen
sleur. En als dat zoo was, dan wilde zjj er geen
slachtoffer van worden. Ze wist wat haar te
doen stond, en ze zou het niet lang laten duren
of Herman wist het ook. Ze gaf hem nog één
kans. Wanneer hij van deze korte reis thuis
komend haar een bewjjs van zijn liefde gaf, hoe
klein ook, een souvenir, bloemen, een begroeting
als vroeger, danwel dan was het goed. In
het andere geval zou het onschuldige flirtpar
tjjtje met Arthur Bruning een sensationeele
wending nemen, zou ze op zijn wenschen ingaan
Het was misschien in het licht der conventie
een misdaad, maar wat raakte haar dat? En
Arthur zou zjjn zin krijgen. Samen trokken ze
ver weg, naar de oorden, die hij op zijn verre
reizen had bezocht, waar hjj met een schittering
in zijn oogen over spreken kon. Den een of
anderen dag zou het met Arthur en haar ook
wel weer eindigen, maar. dan zou de tjjd weer
zooveel veranderd hebben
Ze huiverde en verbande haar gedachten ver
weg. In haar hart hoopte ze op Herman's sou
venir, zijn bloemen; hoopte zij, dat hun weder
zien weer als vroeger zou zijn
De drie dagen, dat Herman op reis was, wei
gerde zij Arthur Bruning te ontvangen, hoe
dringend zjjn verzoeken ook waren. De avond
van den derden dag kwam Herman thuis, ge
agiteerd en druk. Hjj liep ineens door naar zijn
werkkamer, haar groetend door haar naam te
zeggen. Daarna vroeg hij om wat te eten te
brengen. Drukke bezigheden hadden hem ver
hinderd wat te gebruiken.
„Ik zeg het niet om je wantrouwen gaande
te maken, Grace, maar het is toch haast niet
aan te nemen, dat Herman alleen door zjjn
zaken dagen en dagen achtereen in beslag kan
worden genomen".
„Je kunt daar beter over zwjjgen, Arthur, ik
wensch niet verder over Hermans doen en laten
te praten, want ik ben van plan jou mijn toe
stemming te geven".
„Is het werkeljjk waar, Grace!"
Arthur Bruning sprong uit zijn stoel on
staarde haar aan. Zijn stem verried de ont
roering en vieugde waaraan hij ten prooi was.
„Het is waar. Je hebt voorgesteld samen
hier weg te gaan. De wereld zouden we door
reizen en niets overslaan. Welnu, ik ben bereid
je reisgenoote te zjjn".
„Ik houd van je, Grace".
„Daarom doe ik het, Arthur. Omdat je zegt,
dat je van me houdt en ik heb geen reden er
aan te twijfelen. Maar een paar dingen moet
Ik je nog vertellen: ik ga mee, om'dat het de
eenige weg is, die mjj openstaat. Niet omdat
ik van jou houd, Arthur, bedenk dat goed. Her
man verwaarloost me, en dat wil ik niet ver
dragen".
„Misschien, dat onze verhouding mettertjjd
anders wordt, Grace".
„Er is geen kans op".
Bruning zuchtte.
„Je maakt me wanhopig, Grace".
„Dat weet ik. Een andere man had, na wat ik
hier verklaard heb, allang er van af gezien met
mjj dit avontuur te ondernemen, jjj niet, Arthur.
Het pleit voor jouwliefde, in elk geval voor
je vasthoudendheid".
Arthur Bruning glimlachte.
„Je durft veel te zeggen, Grace, misschien
bewonder ik je daarom des te meer. Wanneer
zullen we vertrekken?"
„Ik zal Vrjjdagmiddag op je wachten in hotel
Imperial, Arthur. Om 2 uur zal ik er zijn. Jij
kunt de reisroute kiezen."
Bruning weifelde, terwijl hij het vertrek rond
keek.
„Wanneer zie je.Herman voor het laatst?"
„Hij is vanmorgen vertrokken en komt niet
voor volgende week Woensdag terug. Ik zie
hem dus niet meer".
Bruning huiverde en keek naar haar, teêr
en mooi in het zachte middaglicht.
„Ik wil je kussen, Grace".
Ze bewoog zich niet.
„Als je dat een behoefte is ga je gang.
Arthur".
,Nee, ik doe het niet, nog niet. Maar tot
Vrijdag, Grace, tot Vrijdag".
De klok wees tien over twee en Grace trap
pelde ongeduldig op de parketvloer van Impe
rial. Waarom liet Arthur haar hier zoo lang
wachten. Het was onbehoorlijk en al dien tjjd
dwarrelden gedachten in haar om, broeide on
rust, scheen er ergens in haar een pijn te zijn.
Gelukkig, eindeljjk! Daar was hjj. Van achter
een scherm kwam Arthur op haar toe. Hij be
gon te spreken, driftig en fel, zooals zij hem
niet kende.
„Ik doe het niet, Grace. Bedenk dat Herman
en ik altjjd vrienden zijn geweest. Het is waar.
dat ik je liefheb, de hemel weet hoe waar het
is. Maar dit mag ik niet doen. Want, ondanks
alles: Herman houdt van je, En jjj van hem.
Dat heb ik begrepen uit ons laatste gesprek,
dat heb ik gemerkt aan jouw houding tegenover
mij. Het kan niet. En daarom, adieu, Grace, ik
ga weg, ik ga weer verder naar de wereld
kijken".
Weg was hjj, verdwenen voor zjj een woord
had kunnen uitbrengen. Grace keek op de hotel-
klok. Het was half 3. Ir. een droom liep ze
huiswaarts, opende de deur.
„Herman".
Herman ontving haar. Hij nam haar in
armen en kuste haar.
„Plotseling heb ik gevoeld, Grace, vanmor
gen, midden onder m'n werk, hoe ik jou behan
deld heb. O, kind, wil je het mij vergeven
Ze zei niets, knikte alleen maar. Was alles
dan maar een droom geweest? En dit het
mooie, vreugdevolle ontwaken?
„Groote hemel", zei Herman 's avonds met
de courant jn zjjn handen. „Arthur Bruning, de
arme kerel, door een auto overreden en ge
dood. We zijn jarenlang bevriend geweest. Den
laatsten tjjd zag ik hem zelden meer. Je kende
hem geloof ik wel, Grace?"
Grace kon nog drie woorden uitbrengen:
„Waar gebeurde het?"
„Vanmiddag om half drie op het Lindeplein.
Hjj schjjnt haast te hebben gehad en niet vooraf
te hebben uitgekeken".
(Nadruk verboden)
Oplossingen, bjjdragen, enz., te zenden aan den
Schaakredacteur,
GED. OUDE GRACHT 88, HAARLEM.
EINDSPELSTUDIE No. 79.
Prof. J. Berger (Graz).
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit: Kb6, Td2, Pb5, Pe6.
ZwartKc8, Df6.
PARTIJ No. 119.
Gespeeld in het landentournooi te Hamburg,
14 Juli 1930.
Wit:
L. P r o k e s.
Tsjecho-Slovakjje
Zwart:
K. A hu es.
(Dultschland)
HET ELECTRISCHE OOG BIJ HET TREIN
VERKEER.
Vele groote spoorwegongelukken zjjn terug te
brengen tot het niet opmerken van een onveilig
signaal. Vandaar, dat men naar een middel
zocht om de treinen zoo noodig automatisch tot
stilstand te brengen. Het volgende is op de
Duitsche spoorwegen met succes beproefd. Op
de locomotief wordt een schijnwerper aange
bracht met den smalst mogelijken lichtbundel.
Bij het onveilig zetten van het signaal is te
gelijkertijd een spiegel omgeklapt, zoodat bij
het passeeren van den trein de lichtbundel weer
teruggekaatst wordt op de locomotief en wel
op een daarop aangebrachte seleniumcel. Zoo
als bekend verandert daardoor de weerstand
van het selenium voor de electriciteit en zoo
worden de remmen aangezet. Bij een veilig sig
naal staat de spiegel naar den anderen kant,
zoodat het licht van den schijnwerper niet op
de seleniumcel kan vallen. Helaas is het toestel
zeer kostbaar en om deze Redenen wordt alge
meen toepassing onmogelijk gemaakt.
OP ZOEK NAAR ENERGIE.
De Oostenrijker H. Meguscher heeft de gey
sers op IJsland en andere worme bronnen uit
voerig onderzocht, om na te gaan of zij ook als
energiebron benut kunnen worden. Het bleek,
dat of de hoeveelheid warmte te gering was, 6f
de temperatuur te laag; bovendien hebben de
geysers het bezwaar, dat zij intermitteerend
61. Daar bereikte de sneeuwbal een bocht iu
de rivier. Hij vloog den kant op en spatte tegen
een boom in stukken. En, terwjjl zijn twee
„tochtgenooten" in de sneeuw lagen te rollen,
omhelsde mjjnheer Pimpelmans, dankbaar
voor zjjn bevrijding, innig en hartelijk den
boomstam.
62. Toen sukkelde hjj langs de rivier naar
huis.... Dien wagen zou Jodocus wel halen
Ijskoude stralen sneeuwwater vloeiden krin
kelend langs zjjn ruggegraat. Hoe gelukkig,
dat hjj thuis een lieve, zorgzame vrouw had,
die hem lekkertjes in de dekens pakte en hem
met z'n voeten in het warme water zette.
„Om de kou er uit te jagen zei ze.
63. De ezel en de wagen werden door Jodo
cus gehaald en daarmee was de zaak afge-
loopen. Een paar maanden ging alles goed,
maar toen begon het lieve leven weer. Toen
mjjnheer Pimpelmans op zekeren morgen
bezig was, den ezel voor te spannen, kwam er
opeens een auto voorbjj. Grauwtje maakte een
sprong van schrik en ging er van door!
64. Een oogenblik keek mjjnheer Pimpel
mans zijn weghollenden viervoeter verbouwe
reerd na. Toen liep hjj op een drafje naar zjjn
overbuurman. „Zeg. buurman, geef me je mo
torfiets even ter leen!" zei hjj. Buurman
stemde toe en even later vloog mjjnheer Pim
pelmans onder hevig knalpotgedaver het dorp
uit en den ezel achterna.
Italiaansche Yier-I'aardenspel.
1. e2e4 e7—e5
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Lflc4 Lf8c5
4. d2d3 d7—d6
5. Lel—e3 Lc5b6
6. Pblc3 Pg8—f6
7. Ddld2 Lc8—-g4
Een zeer oude opening. Hier vervolgde men
in den regel met Le6; 8. Lb3, La5. Ook Pa5
werd geprobeerd.
8. Pf3—g5
Om de pionnenstelling niet door ruil op f3
te bederven. Het Paard geraakt daardoor
echter op zijwegen.
O—O
9. f2—f3 Lg4—d7
10. g2g4 Lb6Xe3
11. Dd2 X e3 Pc6—d4
12. 0—0—0 b7b5
Daarmede begint Zwart den aanval en reeds
nu ziet de witte stelling er bedenkelijk uit,
want Wit komt met zjjn aanval op den Konings
vleugel te laat.
13. Lc4b3 a7—a5
Dreigt officierwinst door a5a4; 15. Ld5,
c7c6. Wit moet nu een aantal dwangzetten
maken.
14.
a2a4
Pd4Xb3
15.
c2Xb3
b5Xa4
16.
b3Xa4
c7—c5!
17.
h2h4
Ta8b8
18.
De3d2
Tb8b4
19.
Dd2c2
Pf6—eS!
20.
b2b3
f7—f6
21.
Pg5—h3
Ld7e6
22.
Pc3d5
Le6Xd5
23.
e4Xd5
Pe8c7
24.
Ph3—f2
Pc7Xd5
25.
Kcl—d2
Dd8—b6
Zwart speelt den
aanval schitterend,
dreigt c5c4.
26.
Pf2e4
Pd5—f4
Niet Tb3:, wegens 27. Dc4. Echter is c5c'4!
eveneens doodeljjk.
27. Pe4c3 Tb4Xb3
28. Tdlbl c5c4
29. TblXb3 c4Xb3
30. Dc2—dl Tf8c8
31. Ddl—gl Db6—b4
32. Dgl—cl Pf4—d5
Opgegeven.
OPLOSSING PROBLEEM. No. 271.
(K. Mayer).
Stand der stukken:
Wit: Kf6, Th3, Lf8, Pa2, a4, a5, d3, f2, f5.
Zwart: Kd4.
1. Tg3, Kd5; 2. Tg7, onv.; 3. Td7 of Pb4 mat,
Goede oplossing ontvangen van: H. W. V,
Dort te Haarlem; P. Mars te Santpoort.
CORRESPONDENTIE.
In No. 276 moet op dl een zwarte Toren
staan, evenals in het eindspel No. 59 op c3.
werken en dat het tjjdsverloop tusschen de uit
barstingen te groot is. In Rusland worden op
het oogenblik door den wind gedreven motoren
gemaakt, z.g. langzaamloopers. Zjj moeten een
wiel hebben van 30 M. doorsnede en een ver
mogen van ongeveer 140 P.K.
Bjj Lausanne is een fabriek in aanbouw, waar
het zonlicht practisch benut zal worden door
een bjjzondere spiegelconstructie een para
boloid met in het brandpunt een ellipsoïde.
HET VERBRUIK VAN SUIKER DOOR ME
REN.
De Noorsche natuuronderzoeker Fridthjof
Okland heeft met veel liefde en geduld de roode
toschmieren bestudeerd, die bladluizen houden
bjj wjjze van melkvee. De suikerhoudende af
scheidingsproducten van. deze bladluizen, de z.g.
bladluizenhoning, wordt door de mieren in hun
krop bewaard en na hun bezoek bjj de bladlui
zen toen de mieren gewogen werden, vond hjj,
dat ze 1 milligram honing per keer
wegsleepten. Zij doen dit vjjfmaal per
dag en het aanbrengen van dezen honig is de
taak van ongeveer het vjjfde deel der in de
mierenkolonie aanwezige dieren. Zoo'n kolonie
heeft 100.000 bewoners, zoodat in het daarvoor
gunstige jaargetjjde 10 K.G. wordt verzameld
en ongetwijfeld ook in den loop van een jaar
verbruikt.
Wanneer men deze prestatie vergelijkt met
die der bjjen. blijkt dat een bijenkorf zeker niet
meer oplevert dan een paar mierenkolonies,