pi v. d. Asdoak Banen Haarden en Kachels Kunst-atelier Calladium ANS TER HAAK DAMESKAPSALON Zien bij ons, doet koopen. Middenlaan 64 Haarlem Eerste Heemsteedsche Courant. Bontwerken Bewaren van Bont Gediplomeerd Pedicure, Manucure - Masseuse. WILHELMINAPLE1N 9,1 Heemstede. Hui: Modern Binnenweg 1 HEEMSTEDE Telefoon 28027 in alle soorten en prijzen. Specialiteit in Haarden-en Kachelreparaties. Zandvoortschelaan 156, Aerdenhout WILLY ROGGEVEEN 49 Binnenweg 49 - Hoek Lindenlaan TEL. 28269. Per deel 10 cent. Knipkaart 25 boeken f 1.75. ST. NICOLAAS m Kunstschilderwerk Batik en Aquarel op Kussens. Poufs, Schoor steen-, Wand-j Tafel- en Thee- kleeden, Moderne Shawls enz. enz. Groote sorteering Handschoenen Magazijn „de Leidsche Vaart" Stamt de aap van den mensch af? Najaar. Orange Cura9ao -c fin e cgans~ 3 bontwerker Schouwijtjlaan 108 Sfoarlem- Vertrouwdadres voor het moderniseeren en repareeren van alle soorten Specialiteit Mantels op maat. Coupe en a/werking ge garandeerd. Tevens Mantels en Mantelcostuums van prima Engetsche stoffen. nuni Spreekuur dagelijks 3-5 uur en volgens afspraak ook aan huis te ontbieden. 99 Oppersen, Ontvlekken en Chemisch reinigen van Dames- en Heerenkleeding. Keeren, Repareeren en Maatwerk POSTLAAN 9 - HEEMSTEDE TELEFOON 28636 Alieen-verkoop voor Heemstede van GLORIA-HAARDEN en KACHELS. Gediplomeerd Eugéne Permanent Waver. NIEUWSTE AMERIKAANSCHE METHODE. Wasschen - Watergolf Knippen - Onduleeren - Manicuren Telefoon 26405. talen De meest actueele bibliotheek uit den omtrek. Steeds het nieuwste. Ruim 8000 deelen- Depot Ververij „PALTHE" Almelo. GEGARANDEERDE GOEOE VANAF f 12. tot f 110 - plaatsing Vakkundige en billijke gewaarborgd. HCCNM uzeqhahqu Ln TECH/i.BUREAU O SLD£/>rja*tH SCKCHOADBCi O 99 GROOTSHQUnm.HAMLEfl Mag. tot 15 Dec. geop. van 's morg. 8.30 tot s av 8 uur. Zaterdags tot 9 uur. Grootste SORTEERING HAARDEN EN KACHELS in Haarlem en verren omtrek OPRUIMING van eenigc soorten gegarandeerde HAARDEN EN KACHELS tot extra-billijke prijzen. Betaling in overleg met kooper. VRIjE BEZICHTIGING. Op T IJ D1G E bestelling volgt spoedige plaatsing. TELEFOON 10128 Artistieke aparte ontwerpen voor elk interieur. Zeer billijke prijzen, direct van Atelier. Kussens reeds vanaf fl 3.50. Wij noodigen U vriendelijk uit bij gelegen heid onze Monsterkamer (geopend yan 2— 4 uur) Middenlaan 64 te bezoeken. U vindt daar steeds een groote sorteering artikelen geschikt voor artistieke cadeaux en het geen gewenscht is om een modern interieur gezellig en smaakvol te versieren. Zichtzendingen worden zonder verplich ting franco thuis bezorgd. Zandvoortschelaan 155, naast Café-Restaurant „Boekenroode" door Prof. Dr. H. VREEDENDAAL. Voor den leek beteekenen de woorden „aap" en „mensch" twee geheel tegeovergestelde be grippen. daar de apen dieren zijn en de men schen slechts in de Natuurlijke Historie als een zekeren vorm van dier wordt beschouwd. Nog duidelijker kan men de sporen van de groote opwinding, die Darwin's boek: „De af stamming van den mensch" in geheel de wereld teweeg bracht, bemerken, wanneer er over den plaats van den mensch in het dierenrjjk wordt gesproken, Wie zich aan de definitie houdt: „Ieder levend wezen op aarde, dat rood warm bloed bezit en levende jongen ter wereld brengt en de jongen met melk voedt, is 'n zoogdier", kan het zonder meer aanhooren dat een mensch als zoogdier en daarmee als dier wordt gekenmerkt, zonder er echter van overtuigd te kunnen worden, dat de mensch voortaan slechts als dier en zoogdier zal worden beschouwd. De vergelijking van ons lichaam met het lichaam van de overige zoog dieren neemt zelfs voor den wetenschappelijken onderzoeker nog niet den muur weg, die de be grippen „mensch" en „dier" gescheiden houdt. Daarentegen is men er het in geleerde kringen over eens. dat de vormverschillen van mensch en mensch-aap niet groot genoeg zijn, om voor het mensch-zoogdier een aparte zoogdier-orde te scheppen. De tandformule van den mensch komt Een oermensch uit den voorijstijd. De Neander- dal-mensch. overeen met alle apen-tandformules der oude wereld, terwijl ook verschillende andere deelen van het menschelijk lichaam een nauwkeurige gelijkenis vertoonen met de overeenkomstige lichaamsdeelen van deze apen. Daarbij komt, dat het in den tegenwoordigen tyd nog nooit is voorgekomen, dat twee dieren van een verschil lende zoogdier-orde gelijke tandformules heb ben. Daar de tanden van dieren zeer moeilijk vergaan en van de in de aardkorst gevonden dierresten meestal de tanden nog duidelijk te herkennen waren, heeft de systematische waar de, welke de zooiogen toekennen aan de tand- overeenkomst van verschillende dieren daarin een practische rechtvaardiging gevonden. Darwin had zeker niet zulk een storm van protesten tegen zijn beweringen hooren opgaan, wanneer hij zich bepaald had tot het systema tische indeelen van den mensch in de orde der primaten (de hoogste trap der zoogdieren), waarbij de mensch op gelijke hoogte kwam te staan met den vroegeren aap. Toen hp echter den nadruk legde op de afstamming van den mensch van de vroegere apensoorten, bracht hij de gemoederen in beroering. De tegenwoordige dieren stammen even zoo Gorilla-jong. min van elkaar af, als de twijgen van een boom van elkaar afstammen. Deze stammen wel van denzelfden boomstam, maar nooit zal de eene twijg van de andere afstammen. Geen enkele van de tegenwoordige apensoorten beschouwt men als regelrechte afstammelingen van een andere nog levende apensoort en zoo wordt ook de mensch niet beschouwd als afstammeling van een apensoort. Darwin heeft nooit beweerd, dat de mensch van een tegenwoordig levende apensoort zou af stammen, doch wel van die eertijds levende wezens, die evenals de tegenwoordige mensch, tot de primaten of apen behooren, doch die zich intussohen -door een zwaarder stel kaken, door eveneens eenigszins grootere tanden, dan de tegenwoordige cultuurmensch bezit, door een meer terugwijkend voorhoofd, door kleine her senmassa's in het voorhoofd en door beweeglijke groote teenen aan iederen voet, waarschijnlijk ook door een dichtere beharing, van de tegen woordige menschen onderscheiden. Sinds Darwin's afstammingsleer verschenen is, hebben talrijke vondsten van oermenschen de théorieën van hem ondersteund, hoewel erkend r.ioet worden, dat ze niet toereikend zjjn, om 'n volledige keten te vormen, waarlangs men Dar win's leer geheel en ai kan volgen. De waarne ming. van de vormen van het eerste jeugdsta- dium, de embryonalevormen geeft ons welis waar uiterst waardevolle aanwijzingen, doch volledigheid kan ook hier niet gevonden wor den. Wij bezitten slechts weinig overblijfselen uit den voerprimatentijd. Zoo bestaat er een spier van den menschelijken buikhand, welke tegenwoordig overbodig is; het is een spier, die als restant beschouwd wordt van hetgeen eens een sluitspier voor een buidel was. Het staart- Inboorlinge van Madgac iet mantelbaviaan- haart ii. beentje duidt op de aanwezigheid van staarten bij onze voorouders en verschillende oorspieren, die tegenwoordig buiten functie zijn, duiden op voorouders met beweegbare ooren. Ook in de huid van den hals zijn verschillende overblijf selen waar te nemen van een grooten spier, wel ke den oermensch in staat stelde het geheele lichaam ais een egel op te rollen. De blinde darm wijst op een mensch, die uitsluitend van plantaardig voedsel leefde en de spieren van de groote teenen op een leven in de hoornen; de embryonale donshuid wijst op een rijke, wollige lichaamsbeharing, zooals bij de Amerikaansche klauw-apen en de oksel-beharing duidt op zware haarborstels zooals hij de mensch-apen wordt aangetroffen. Alle hierboven genoemde teekenen uit het verleden der mcnschheid zijn tezamen nog steeds niet voldoende om een zuiver beeld van den vroegeren mensch cn diens voorvaderen te verkrijgen, als de beenderresten, welke door de vlijtige graaf-arbeid der paleologen tot nu toe aan het licht zijn gebracht. Desondanks hebben wetenschappelijke onderzoekingen na Darwin's tijd nog nieuwe gebieden geopend, waardoor de verhouding van den tegenwoordigen mensch tot de andere levende wezens duidelijker in het licht trad. Ik toonde bjj mgn onderzoekingen op het gebied van bloed-verwantsehap tusschen den mensch en de menschelijke apenrassen duide lijk aan, dat het bloed van den mensch veel meer overeenkomst vertoont met het bloed van de genoemde apensoort, als het bloed van een kat en een hond, of een konijn en een marroot, hoewel deze dieren paarsgewijze tot dezzlfde zoogdier-orde behooren. Het menschelijk bloed komt, wat betreft vorm, chemische en serologische eigenschappen, zoo sterk overeen met het bloed ven de men schelijke apensoorten, dat we geneigd zouden zijn de menschen en deze apen niet aHoas in één en dezelfde zoogdier-orde, doch zelfs in dezelfde familie in te deelen. Ook de huidparasieten van mensch en aap, en wei onder de zoogdieren al léén van den aap, zjjn nauwkeurig dezelfden. Een door mij op een Gibbon gevonden luizen soort toonde bijna geen afwijkingen in vergelij king met de luizensoort, die veel bij Europeanen voorkomt, terwijl de dieren van andere zoogdier order daarentegen totaal andere huidparasieten bezitten. Na lezing van het bovenstaande kan men er zich niet meer over verwonderen, dat men in wetenschappelijke kringen algemeen van meening was, dat de mensch zich langzamer hand ontwikkeld heeft uit voorrassen, die wij zo ologisch. systematisch de „primaten van het apenras" kunnen noemen. Zoo verwekte ook het gerucht, dat eenigen tijd geleden de ronde deed, n.I. dat de theorie van Darwin door nieuwere wetenschappelijke onderzoekingen was weer legd, groote beroering. Het heette toen, dat men erin was geslaagd wetenschappelijk te bewij zen, dat de mensch niet van de apen, doch de apen van den mensch afstammen, d.w.z. dat er in de vroegere aard-periodes eerst dieren leefden, die de zooiogen met de naam „hominiden" aan gaven, waaruit. later, door verschillende vervor mingen de zoogenaamde „primaten" ontston den, de West-apen, de Oost-apen, de mensch apen en de voorloopers van de tegenwoordige menschenrassen. Professor Westenhöfer, aan wien wij deze omkeering van de Darwin-theorie te danken hebben, neemt dus aan, dat vóór den tyd, waaruit de oudste gevonden apenbeender- .esten datteren reeds menschen leefden, waaruit zich, behalve de voortgaande menschelijke tak, ook een apenras heeft gevormd: zoowel bij de Amerikaansche apen, alsook bij de lagere apen soorten, welke elders ter wereld gevonden wor den, is nergens 'n volledige keten van ontwikke ling te zien. Daarbij staan deze resten over het algemeen in een directe tegenstelling met de theorie van Westenhöfer. Wij treffen in de aard korst, zooals de destijds door Haeckel opgestelde stamboom het ook reeds aangeeft, in de eerste plaats insecten-eters, dan half-apen, dan dier- apen, dan mensch-apen, dan resten, waarvan de indeeling twijfelachtig is en waarvan men niet weet of zjj meer overeenkomst met de mensch-' apen of met den mensch zelve bezitten, en ten slotte, als laatste periode, treft men tegen den ijstijd beenderen aan, welke door alle onderzoe- Aapachtige haarmenseh. kers zonder aarzelen als menschelijke over biijfselen worden geindentificeerd. Deze resten zijn dus regelrecht in tegenspraak met de theO' riè van de afstamming van den mensch; een aanwijzing, dat de Haekelsche of Darwinsche leer onjuist is, is echter nergens aangetroffen. Men wijst bij de nieuwere theorieën steeds weer op de oeroude vorm-kenmerken van het men- schenras, dat zal slechts het onderzoek ten goede komen. Doch daardoor zijn we echter niet ge dwongen alle vroegere theorieën om te keeren. Al zou het waar zijn, dat de vroegere ontwikke- lingsphasen van den mensch zeer veel overeen komt bezitten met dezelfde phasen in de ont wikkeling der mensch-apen, dan wil dat nog niet zeggen, dat de aap van den mensch afstamt of omgekeerd. Men heeft zelfs waargenomen en dat werd indertijd door Haekel zoo schitte rend aangetoond dat de werveldierstadia meer gelijkenis gaan vertoonen, hoe jonger het desbetreffende zoogdier is. Daar dus het embryo van een menschen-kind meer gelijkenis vertoont met het embryo van een konijntje, dan- met den staat van volwassen mensch, zou volgens Wes- terhöfer het konijntje van den mensch moeten afstammen, om omgekeerd zou de mensch eigenlijk een vóórwereldlijk knaagdier zijn ge weest. Dit is natuurlijk absurd, de kindheids- stadia van de tegenwoordige aapsoorten, welke de meeste overeenkomst bezitten, n.I. van den Orang Oetan en den Gorilla, vertoonen dikwijls nog meer gelijkenis met een mensch op hoogen leeftijd, dan met een kind, hoewel de jonge mensch-apen zich meestal gedurende een korte periode als menschen-kinderen gedragen. De af beelding van den Neanderdal-mensch uit den voor-ijstijd, toont een overgangsvorm van mensch-aap en mensch, een nu totaal uitgestor ven menschenvorm. De kop van den jongen Orang Oetan toont ons vgl. het hooge voorhoofd zulk een groote overeenkomst met het menschelijk individu zelfs de kaalheid van het hoofd schijnt men schelijk te zijn, dat het haast ondenkbaar is, dat er in den loop van den wasdom zulk een in grijpende verandering kan intreden, dat dit dier uitgroeit tot het monster, dat het later wordt. Hand in hand met het verlies van de jeugdige kinderlijke vormen gaat bij deze apen het ver lies aan geestelijke overeenkomst met den mensch. Bij de menschen kunnen wij een derge lijke ontwikkelingsgang waarnemen, hier vinden wij bij hoogere ouderdom een verlies van de kenmerkende menschelijke eigenschappen. De mensch is des te langer mensch, hoe grooter de periode van kinderlijkheid is en bij de cultuur- menschen kunnen wij daarenboven een voortdu rende verplaatsing van het geestelijk rijpen naar een steeds hoogere ouderdom waarnemen. (Nadruk verboden.) PROZAÏSCH. Dame; Hoe heerlijk, hoe verkwikkend is dat groene gras der weide, vind je het ook niet? Veehouder; Dat weet ik niet, dat eet hier het vee alleen. De zomer is voorbijgegaan als een regen achtige voorjaarsdag, kort van duur, meer re gen brengend dan ons lief was; en de kortende dagen maken ons opmerkzaam op het met ras- sche schreden naderende najaar. Reeds idorren de kastanjeboomen, de wingerd tooit zich met najaarskleuren en de trek der vogels naar het Zuiden is aangevangen. Wij zien het najaar als een voorbode van den winter, als voorganger van een minder prettig jaargetijde, als een heraut van den ijzigen Ise- grim, wiens komst door velen met angst tege moet wordt gezien. Nog dragen de boomen hun Maderentooi, maar als het des avonds stil is, hooren wy buitenshuis een geritsel, veroorzaakt door den wind, welke de reeds afgevallen bladeren doet vooruitsnel len, van tyd tot tijd op een hoek bij eikaar ver gaart en daarin een rondedans voert. Een dans door de optimisten gezien als een slotapetheose van het zomerfeest, doch door de pessimisten beschouwd als een doodendans. De dans der bladeren, der dorrende bladeren, geel verdord en geel met groen, door den wind meedoogenloos afgerukt en vereend. Met hun geritsel zich zelf een muziek schep pend, monotoon van klank, doch suggestief in haar eenvoud, zyn deze gevallenen de uitvoe renden van een najaarssyraphonie. En wat behelst deze symphonie Zy spreekt ons van een vergankeiykheid, van een terugkeer tot de materie waaruit alles is opgebouwd, van een terugkeer tot het stof. Want wat in het voorjaar ontlook dankte de groeikracht aan de levenssappen den grond ont trokken; wat in den zomer bloeide en geurde was hiertoe in staat gesteld door de daartoe benoodigde grondstoffen en op dit alles is, nu het najaar zyn intrede gedaan heeft het aloude „Uit stof zijt Gij ontstaan en tot stof zult Gij wederkeeren" van toepassing. Maar deze najaarssyraphonie bestaat uit meer dere deelen, na den opwindenden rondedans ko men de bladeren tot rust; en spreekt deze pooze ons niet van den komenden winterrust, van een wachten op een nieuwe lente? Doch deze laatste ligt nog in de verre toe komst en wg keeren tot het gevallen blad te rug. Hier liggen zij vereend, het Wad van eik en beuk, van populier en linde, van jasmijn en wilg. Alle bladeren doorelkaar, groot en klein zonder onderscheid en is het niet evenzoo in ons leven Wanneer de tijd komt dat het leven ons den rug toekeert, dan vervalt alle onderscheid, geen rang of stand kan dan meer helpen, de tyd klopt aan en eiseht onverbiddelyke overgave. Dan liggen wat hoog en laag geplaatst was tar neer, en op allen rust het stempel der aard- sche vergankelijkheid. Zoo spreekt ons het najaar van een komen en gaan, wijst het ons op iets wat niet valt af te wenden, toont het ons onze kleinzieligheid en ydelen waan doch bovendien stelt het ons dui delijk voor oogen, dat wij met onze zelfingeno menheid niets vermogen te veranderen aan den kringloop des levens. S. de V. HET STOPPEN' VAN TWEED. Om een paar draden in tweed of een andere wollige stof te stoppen is dikwyls heel wat moeite noodig. Onmogelijk is het echter nooit cn elke huisvrouw kan met geduld en een weinig- góeden wil een resultaat verkrijgen. Men ont rafelt eerst eenige draden uit de opslagen of omslagen van het kleedingstuk, natuuriyk zon der deze draden te breken. Nu neemt men een stukje wit papier en legt dit onder het gat of het losgetornde gedeelte, terwijl men het met een paar spelden op zijn plaats houdt. Tgdens het werken moet men opletten, dat de stof glad biyft liggen en ook of er niets verschuift. Nu neme men eerst een hoofdhaar (liefst een lange: en dit hale men met een stopnaald door de stof over het gat. Daarna stopt men met de uitgerafelde draden het gat over het haar (of harent toe. Hoofdhaar is zeer sterk en het stop sel zal dan ook zeer solide blijven en bovendien onzichtbaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 7