I Nieuwe Avonturen van Mijnheer Pimpelmans. Voor dc Vrouw. nü^ïïfüüiiöBëW, 8ste Jaargang. Eerste Heemsteedsche Courant. Maart 1931. Tweede Blad. No. 12. LOSSE BLAADJES. Brokjes Levenswijsheid. Taal. SCHAAKRUBRIEK. vaarwel, mijn' kleine garde-officier!! Kijk, het schijnt toch wddr te wezen. Wat ik vroeger al eens las: In de laatste honderd jaren Stijgt de lengte van ons ras. Vergeleken met 't verleden Groeien w'ieder jaar wat meer Bjj de loting voor de dienstplicht Blijkt dat telkenmale weer 'tls zelfs zoo, dat in ons leger Men geen kleintjes hebben wil; Grooten zijn genoeg te krijgen, Want de groei staat nog niet stil. Honderdzestig centimeter Is de minimale maat Aldus luidt de nieuwste order Van een Nederlandsch soldaat. Anders kan men 'm niet gebruii; En dus houdt „de kleine man" Als een ander moet gaan dienen Zijn confectiepakje &n! Voor 't prestige van ons leger Heeft men graag een grooter ra Grooten loopen in de gaten. Kleintjes loopen uit de pas! Ondermaatsche jongelingen Trek 't u niet te hevig aan: Niet de kwantiteit der dingen. Maar op kwaliteit komt 't aar,! (Nadruk verboden) Men klaagt over taalverbastering. En zeer zeker is het een nobel streven, de taal zuiver te houden. Toch dient men zich hierbij te hoeden voor overdrijving Zoo licht legt men de taal verkeerde maatstaven aan en behandelt baar als een levenloos ding. Op school hebben wij geleerd, dat er levende en doode talen bestaan Onder de laatste, ook klassieke talen genoemd, nemen het Grieksch en het Latijn de voornaamste plaats in. Nog tegenwoordig onderwijst men deze talen aan de gymnasia en men vindt, inzonderheid in de zoo genaamd gestudeerde kringen, geestdriftige be wonderaars van die doode talen. Sommige men- schen beminnen die doode talen als een kost baar kleinood en zijn ei in allen ernst diep be droefd over, dat de moderne maatschappij deze onmisbare middelen om de cultuur tot haar recht te doen komen, verwaarloost. Wanneer men zich afvraagt, wat deze harts tochtelijke beminnaars van de doode talen daarin zoo aantrekt, komt één factor in aanmer king, welke niet terstond in het oog valt. Zeker, de letterkundige voortbrengselen uit de oudheid onderscheiden zich vaak door een buitengewoon weiluidenden klank, door een bewonderens waardige technische- vaardigheid, door een uiterlijke bevalligheid en door een innerlijke;', rijkdom aan diepe en wijze gedachten. Maar zou dit het eenige zijn, wat voor de doode talen Inneemt? Velen van hun bemin naars zijn bulten het terrein van hun bizondere liefde hartstochtlooze naturen en kenmerken zich door een behoudzucht, welke voortspruit uit hun behoefte om het eenmaal als eerbiedwaar dig geijkte onaangetast te bewaren ten over staan van een op beeldstormen belusten tijd. Hun levenshouding is aristocratisch; zij vreezen de massa en haar ondermijnenden invloed op de bestaande opvattingen en instellingen in staat en maatschappij. Want huns inziens is de massa niet bevoegd tot een zellstandig oordeel en op treden. De doode taal nu is tegen dezen vulgarlsee- renden invloed beveiligd Zij is het eeuwig zien- zelf gelijk blijvende, waaraan niet te veranderen valt. Zich in haar voortbrengselen te verdiepen, geeft zielsrust door het kalmeerend besef, dat er onder al het werken en woelen van den tijd een domein bestaat waai net eenmaal geliefde en gewettigde zich bestendigt. Dc doode talen trotseeren den tand des tijds. En dit kan men van de levende talen niet zeg- yen. Alles wat leeft, wijzigt zich elk oogenblik. Schenkt de doode taai rust, de levende taal ver moeit. Morgen is zij anders dan gister; men kan haar niet bijhouden, zoo men zelf niet midden in 't leven staat. Het leven is voortdurend in wording, het werpt verschrompelde hulsels af en kweekt nieuwe loten. Het leven gaat onophoudelijk verbindingen aan; terwijl de mummie in de pyramide zich oomaam afzondert, encanailleert de werkende mensch zich met de omstanders van alledag. En zoo kan men een levende taal nimmer zuiver houden alsof het een doode was. Woorden en uitdrukkingen, in de nieuwste uitgave van het woordenboek samengelezén, verouderen soms onmiddellijk nadat ze door de taalgeleerden ge ijkt zijn en wie zich in geschrifte niet buiten het woordenboek wagen durft, ziet zich beroofd van de teekenachtige uitdrukkingen, welke de ééne dag na de andere schept. Er zijn onder die ongeijkte woorden en uit drukkingen vele, welke de taalzuiveraars niet aanvaarden, omdat ze hun buitenlandschen oor sprong of een andere bakermat dan de stu deerkamer verraden. Termen, op het sportveld, in de fabriek of het laboratorium, in de kringen van studentikoos doende jongelieden ontstaan, of ontleend aan nieuwe in algemeen gebruik geraakte instellingen als radio of bioscoop, kunnen huns inziens niet door den beugel. Maar bij het eerbiedwaardig streven, om de taal zuiver te houden, mag men toch nooit uit het oog verliezen, dat de taal uitdrukkingsmiddel ls en als zoodanig dienst doet voor het oogen blik waarop men haar gebruikt. De taal is een functioneerend orgaan en derhalve een stuk leven, dat in alzijdige verbinding met heel het bestaande verkeert. De aanraking met het leven beperkt zich niet tot de natie; in tegenstelling met de doode talen, waarin buitenlanders Dar- baren en heidenen heeten. stelt de levende taal innig verkeer met gansch het menschdom op prijs. De internationale gedachte zal een aan het buitenland ontleenden term niet steeds als be derf laken, maar soms als verrijking verwel komen. Ook in de taal kan een al te streng protectionisme noodlottig zijn. H. G. CANNEGIETEK. Bediende: „Mijnheer Knor, of U dadelijk wilt komen. Uw vrouw is van de keldertrap gevallen en heeft zich aan de scherven van een flesch leelijk gesneden!" Knor: „Ging zij de trap öp of af?" Bediende: „ZU ging er af!" Knor geluukig dan was het dus een leege flesch." door G. Th. Rotman. Nadruk verboden. 25. Zoo komt het „sleepje" op het end In Lutjebroek, en weldra rent Heel de bevolking als één man Luid schreeuwend achter 't bootje hn; Kortom, de dorpsche rust is zoek In 't wijdvermaarde Lutjebroek. - '-."'Ti r lf 26. Maar ach, het touw, o ongeluk! Breekt boven aan de helling stuk; Heer Pimpelmans rijdt vliegensvlug Weer met dezelfde vaart terug! Vlucht, Lutjebroekers! Rechtsomkeert! Toont, dat je loopen hebt geleerd! 27. „Wacht", denkf de diender, Leen van Noppei. ,,Ik zal dat zaakje wel eena stoppen!' Maar ach, hét helpt geen sikkepit! Mee moet hij in den woesten rit! Zelfs vischboer Jan wordt meegesleurd. Voordat hij weet wat er gebeurt. 2» Terwijl de optocht verder gaat, Zijn, aan 't benedeneind der straal, De dames Tets van Overduln Aan 't koffiedrinken in den tuin; Hun teed'rc dienstmaagd Wlllemijntje Hangt onderwijl de wasch san '1 lijntje. voedsel voor zieken. welke stoffen kan een ziek lichaam verdragen? eenige practische wenken'. Wanneer er een zieke in huis is, geeft de dokter gewoonlijk wel aan, hoe het dieet be hoort te zy'A; het is dan natuurlijk zaak, zich zoo streng mogelijk aan de voorschriften te houden. Soms geeft de arts geen gedetailleerd voorschrift, doch beperkt hij zich tot eenige algemeene aanwijzingen; soms is de ziekte ook niet ernstig genoeg, om de hulp van een dokter in te roepen. Voor die gevallen is het van groot belang, dat de huisvrouw weet, welk voedsel voor zieken geschikt is. Geeft de(n) zieke voldoende voedsel. Om te beginnen moet aan elk lichaam voed sel worden toegevoerd; de benoodigde hoeveel heid is bij een zieke alleen kleiner, omdat hij niet werkt en zich haast niet beweegt. Onvol doende voedsel is echter voor een zieke even ongewenscht als voor een gezond persoon, om dat dan de eigen weefsels van het lichaam worden aangetast, omdat hij niet in sta^t is genoeg te eten. Vooral bij koorts, wanneer de hooge lichaamstemperatuur juist een groote hoeveelheid voedsel noodig maakt, is dikwijls het spijsverteringsorgaan zoo in de war, dat de zieke slechts weinig kan gebruiken en dat hij vast voedsel in het geheel niet kan ver dragen. In zoo'n geval dringe men den patient niets op, wat hem tegenstaat. Het is echter noodig, de krachten van het lichaam in stand te hou den en daarom moet zooveel mogelijk vloeibaar voedsel worden gebruikt. Wanneer men het ge regeld toedient in kleine hoeveelheden, kan de zieke er vrij veel van tot zich nemen en ook een gestoorde spijsvertering zal door heel slappe pap, soep en vruchtensap niet worden benadeeld. Zoo noodig kan men aan het vruch tensap goed geklopt eiwit toevoegen. Licht verteerbaar. Het is bij alle zieken een vereischte, dat hun voedsel licht verteerbaar is, het vloeibare zoo wel als het vaste. Ook dit laatste wordt toe gediend in een groot aantal kleine maaltijden. Evenals een gezond persoon heeft een zieke zoowel caloriën als vitaminen en zouten in zijn voedsel noodig en het is dan ook noodig, voor afwisseling te zorgen. Ook een herstellende zieke, die al met de andere leden van het gezin mag mee-eten moet niet teveel eten hij de ge wone maaltijden en het tekort aanvullen door tusschentyds nog eens wat te gebruiken. Een goed ontbijt voor een herstellende be staat uit vruchten of vruchtensap, gevolgd door goed doorgekookte pap en een smakelijk klaargemaakt ei. Koffie en thee moeten heel slap zijn; het is natuurlijk het beste, ze door melk te vervangen. Gebakken aardappelen zijn het beste en het vleesch moet mager en gaar Zijn. Versch brood Ls ongewenscht, geroosterd brood of beschuit is daarentegen goed. Vla, melkpudding en gelatinepudding zijn het beste dessert; ook room is goed. Van belang is ook het aantrekkelijk opdienen van het eten, want aan een zorgvuldig en smaakvol gearrangeerd bord wordt eerder met smaak begonnen dan aan een onverschillig en slordig opgeschepte portie. t De bijvoeding tusschen de maaltijden ge schiedt hij voorkeur door melk in eenigen vorm. Men kan de melk warm of koud opdienen, men kan er vanille, chocolade, koffie, suiker of zout aan toevoegen, al naar de smaak van den patient. De voedingswaarde wordt verhoogd door suiker en door een goed geklutst ei, ter wijl een paar droge beschuitjes een welkome toevoeging vormen. (Nadruk verboden). TE VEEL, TE WEINIG? Ziehier een vraag, die vooral door vele jonge huisvrouwen vaak gesteld wordt, als zij met veel moeite en hoofdbrekens een of ander ge recht hebben klaargemaakt en volgens hare overtuiging, geheel naar het gegeven recept, zij bij het proeven der spijzen bemerken, dat er toch Iets aan hapert. Wat is er teveel of te weinig bij het bereiden gebruikt? In de meeste gevallen zijn het slechts kleinigheden, die schrjnbaar zóó klein zijn, dat men meent dat het niet noodig is, daar aandacht aan te schenken. Men heeft een weinigje zout meer tusschen de vingers gehad en bij zichzelf ge dacht; „Och, dat beetje hindert niet", en juist dat beetje was teveel en bedierf den smaak van het gerecht, hetzelfde kan het geval zijn met peper, noot, enz. Waarbij men dan denkt als er is voorgeschre ven een mespunt en deze wat ruim werd ge nomen „nu, dat weinigje zal ik maar niet in het kruidenpotje terug doen!" Niet alleen bij het gebruik van zout en kruiden kan het teveel schaden, maar ook bij het gebruiken van sui ker, boter, vet, enz., in één woord bij alles, wat toegevoegd wordt om den smaak te ver- hoogen. Het „te weinig" is meestal te ver helpen, maar o wee, als men teveel van een of ander toegevoegd heeft, dan is het leed vaak niet te overzien, want iedere huisvrouw voelt, wat het is, iets op tafel te brengen, wat niet geheel en ai voldoet aan de eischen. Bij het gebruiken van kruiden kan zelfs één kruidnageltje „te veel" zijn. Zoo hoorde ik on langs van een mevrouwtje, dat een cake wilde Hakken en het voorschrift luidde bij een zekere hoeveelheid bloem, pakje bakpoeder, maar de bakster dacht, wanneer ik nu een heel pakje bakpoeder neem, dan zal mijn gebak dubbel luchtig worden; de gevolgen bleven niet uit en de cake mislukte, wat natuurlijk niet aan het bakpoeder lag, maar aan het „te veel" wat genomen werd. Door toevoeging van aroma of soja kan men den smaak van een dunne soep of saus aan merkelijk verbeteren, mits men het „smaakje" niet laat meekoken, doch op het laatste oogen blik bjjvoegt en niet „te veel" gebruikt, daar het middel dan nog erger dan de kwaal zou blijken te zijn. Veel onaangenaams ontstaat dus door dit verkeerde op goed geluk af toebrengen van een of ander. Wat helpen goede recepten als men het er toch niet nauW mee neemt. Wij hopen hier mede aangetoond te hebben, van hoeveel belang nauwkeurigheid ook zelfs op dit gebied is, doch raden Jonge hulsvrouwen aan, van den beginne af, dat zij zich op de „edele kookkunst" gaan toeleggen, er zich aan te gewennen, alle voorschriften betreffen de maten en gewichten precies op te volgen, daar de geringe moeite, daaraan verbonden,1 ruimschoots zal loonen. Ook dc „getrainde" kooksters, die het overbodig achten te meten en te wegen, zouden wfl willen raden met dien sleur van „oogenmaat en gevoel" te breken, want zoo licht is een heerlijke maaltijd door „te veel of te weinig" bedorven. (Nadruk verboden). een vrouwen-flat in hamburg. Langzaam, maar steeds meer de voltooiing naderende, heeft de belangstellende toeschou wer aan de Schwalbenplatz te Hamburg Duitschlands eerste groote 'flatgebouw zien verrijzen, dat bestemd is, om de alleenstaande werkende vrouw, een tehuis te verschaffen. Het gebouw bestaat uit zeven verdiepingen met afzonderlijke woningen, die uit één of twee kamers bestaan 'en gelegenheid bieden aan niet minder dan 340 vrouwen zich een tehuis te scheppen. Het bevat zalen voor alge meen gebruik, als amusements-, lees- en mu ziekzalen, verder naaikamers, waschkeukens, centrale verwarming, warm watervoorziening, huistelefoon, aangelegde tuinen en daktuinen, zonnebaden, fietsenbewaarplaats enz. enz. De waschkeukens zijn op de meest moderne wijze ingericht en bevatten verplaatsbare kuipen voor het weeken der wasch, electrische wasch- machines, droogkasten, terwijl voor het uit wringen der wasch een centrifuge aanwezig is. Het gebouw is dus tot ontvangst der bewoon sters gereed, die zeker wel met vreugde het oogenblik zullen begroeten, dat het haar ge geven zal zijn haar eigen home te stichten, dat haar na volbrachten dagtaak een rustplaats zal verschaffen en door de meest moderne hygiënische en doelbeantwoordende gemakken het huiswerk zoo zal vereenvoudigen. Verder heeft elke woning een keukennis, waarin een driepits gasfornuis met oven is ge plaatst, een provisiekast, die in verbinding staat met de buitenlucht en een gecombineerde gootsteen en afwaschgelegenheid, terwijl in het trappenhuis de afvoerkokers voor afval zijn. Moge het tehuis ten volle beantwoorden aan het doel en er toe bijdragen om het leven der alleenstaande werkende vrouw aangenamer en mooier te maken! (Nadruk verboden). huishoudelijk allerlei. Heiten van messen die vaak gewasschen zijn, kan men weer zwart maken door ze gedurende zes uur in een sterke oplossing van overmangaan zure kali te zetten. Men moet zorgen, dat alleen het hout in aan raking komt met de oplossing, daar anders het metaal aanslaat, ook zou het hout verteeren, wanneer men er de heften langer dan den aan gegeven tfld in laat staan. Het beste ls. de heften in een kannetje te zetten, en dit te vullen tot aan het uiteinde der heften met overmangaan zure kali. Hebben zij er lang ge noeg in gestaan, dan worden ze er uit gehaald, goed afgedroogd en opgewreven met zwarte was. Wanneer men groenten, vooral groene, wil bewaren tot den volgend-en dag, dan wikkelt ir.en ze in een paar couranten, zoodat ze van de lucht afgesloten zijn; ze blijven dan veel frisscher. (Nadruk verboden). Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. SCHERTSPROBLEEM No. 22. Labour do nneltzky. WAAR KOMEN DE LENTEBLOEMEN VANDAAN? door Dl'. R. FRANCé. In de eerste dagen van de lente houden alle menschen van bloemen. De lichte wolkjes, de vroolijke zonneschijn en het blijde gefluit van de vogeltjes kunnen niemand onverschillig laten en men vergeet rekeningenen en acten, boeken en zakenbrieven voor de groene weiden en den Woel enden bosehrand. Elk madeliefje wordt met vreugde begroet en de vergeetmijnletjes en paar debloemen, de viooltjes en anjelieren zijn altyd de trouwe metgezellen van de lente. Wat hebben die liefelij^ lentebloemen nu te maken met zooiets dors en droogs als de plant kunde? Zeer veel. Want wanneer men beseft, dat een bloem niet maar een kunstwerk der natuur is zonder meer, ciat zij niet alleen bestaat terwllle van de schconheid en de vreugde in onze om geving. doch dat zij een dringende noodzakelijk heid is, dan voelt men de verhevenheid van de groote wet, die zoowel van de bloemen als van de menschen eischt, dat z(j een vast doel nastre ven en dat op de beste wijze. Bloemen zijn geen kinderen van de lentelucht en levensvreugde, doch van zorg en strijd om het bestaan. Als zoodanig kunnen zij ons nog te liever worden, want zij leeren ons, uit den nood een deugd te maken, by al hun moeite om zich in het leven te handhaven, verspreiden zy nog schoonheid om zich heen. Deze inneriyke schoonheid bekoort ons zelfs nog meer dan het uiterlijke aantrekke lijke in vorm', kleur en geur. Onze lentebloemen zyn bovendien nog uit hun vaderland verwijderd; zy leven als vreemdelingen in ons land en deelen dus het lot van de Alpen- bloemen, die ook geen Europeanen zyn. Om hun vaderland te vinden, moet men ver reizen naar de zonbeschenen steppen ln het verre Oosten, die groot afgelegen welden, waar onze lente bloemen oorspronkeiyk thuishooren. Men zou zich moeten begeven naar de grensgebieden van Rusland en Turkestan het hoogland van Iran, soms zelfs naar de Himalaya om hen te vinden. Alleen de fuchsia komt uit Zuid-Amerika. Wan neer men zoo'n doodsche steppe tydens den bloel- tüd ziet zou men haar niet herkennen. Tusschen 't in den wind wuivende bloeiende vedergras, dat hier te lande niet in het wild groeit, zou men een groot aantal oude bekenden terugvinden: al onze droge siergrassen, paardebloemen, distels en zwaardlelie, salie er. duizendblad. En in de lenteflora van Turkestan zou men evenals b" ons anemonen en lelietjes van dalen, tulpen en hyacinthen zien. Juist de lentebloemen komen byna zonder uit zondering uit Azië en zy passen zich dan ook meestal niet volkomen aan by ons klimaat. Hierin ligt dan ook de oorzaak, dat zij vroeger bloeien dan onze inheemsche planten, terwyi zy ln Mei en Juni, waarneer de klimaatsverhoudingen pas werkelijk goed zyn, eigeniyk hun tijd al gehad hebben. Dit geldt vooral voor bol- en knolgewas sen, zooals anemonen, paardebloemen en viooltjes; andere planten daarentegen, zooals herfsttyioos, laten den goeden tyd eerst voorbygaan. Al deze planton komen nl. uit warmere streken, waar de winter in Januari of Februari al geëindigd is zy passen zich aan ons voorjaarsweer aan, door hun gchrele huishouding anders ln te richten dan* de planter; die in den zomer bloeien, zy Hoe - kunnen beide koningen door één en denzelfden zet worden mat gezet? Stand der stukken: Wit: Kd4, Ph6, d8, g2. Zwart: Kf4, Pb2, b4, c6, g3. Een schaakscherts, welker oplossing menig een zal doen schaterlachen! EINDSPEL No. 64. Onderstaande Interessante stelling ontstond na den 44sten zet van Zwart (g5g4) ln de party V. Pizc (Weenen)P. List (Beriyn). gespeeld ln het meestertournooi te Frankfurt a/M„ 12 September 1930. Het ziet er voor Wit (Pirc) critiek uit. Op Tf4 volgt b.v. g3; 46. b7, Th8 en daarna g'2. Wit vindt echter nog de volgende verdedi ging: 45. Tf8ü, Kf8:; 46. b7, flD; 47. b8Df. Kg7; 48. Dh2:, Delf; 49. Kb5, g3; 50. Dh5. Dflf; 51. Kb6, Df2f; 52. Kc6, Df5; 53. De2, Dd5f; 54. Kb6, Dg5; 55. Dg2 (na 55. De6:, g2: 56. Dd7f, Kh6! zou Wit geen schaak meer kunnen geven, omdat Dc6y faalt na Dg6), DdSf; 56. Ka6, Dd6t; 57. Ka7, Dcöf 58. Kb8, Db4f59. Kc7, Dc5i60. Kb8, Df8|; 61. Kc7. Df2; 62. De4, g2; 63. De5r, Df6: 64. De3, Kg8 en Wit geeft op, want tegen Dg7f, gevolgd door glD, is geen kruid gewassen. OPLOSSING PROBLEEM No, 290. (K. A. L. Kubbel). Stand der stukken: Wit: Ke8, Df3, Ta6, Le7, Pb4, Pel, d2, d7, f5. Zwart: Ke5, Tdl, Td6, Lh3, Pb2, b6, g2, g3. 1. Ta4 (dreigt 2r. Pbd3t of Pc6f, enz.), Kd4; 2. Ddöf, Td5:; 3. Pc6 mat. 1Lf5:; 2. Df4f, K. onv.; 3. Pbd3 of Dd6: mat. 1Tel:; 2. Pc6f, Tc6:; 3. d4 mat. 1Pa4:; 2. Ped3f, onv.; 3. Pc6 of Df4 mat. Goede oplossing ontvangen van: P. Mars te Santpoort. bloemendaalsche schaakclub. De Bloemendaalsche Schaakclub vergadert eiken Woensdagavond om 8 uur in het „Jeugd huis", Donkere laan te Bloemendaal. Belangstellenden zijn steeds welkom. waarin zy werkeloos en machteloos moeten biyven. De bollen, knoller. of wortelstokken zyn hun provisiekamers en uit die reserve voeden zy zich ook nog in het begin van de lente. Daardoor be hoeven zy niet dadeiyk vele en groote bladeren te vormen, die den bloei slechts zouden vertragen Veie kleinere lentebloemen bloeien zelfs al, voor dat zijn hun bladeren nog goed ontplooit hebben, b.v. het peperboompje. By alle lentebloemen is dan ook de verhouding ui grootte tusschen de bladeren en bloemen ver anderd en naar verhouding hebben zy alle groote bloemen. Wanneer men den laatbloelenden ridder spoor vergeiykt met het vroegbloelende rldder- manskruid of het 's zomers bloeiende vingerhoeds kruid met 't vroegbloelende leeuwenklauwtje, dar. springt dit duldeiyk ln het oog. Wel zyn er enkele lentebloemen met groote bladeren, zooals de moerasdotterbloem en de Aronskelk, doch éat zijn dan ook planten, die op een vochtigen moerassigen bodem groeien en daardoor naar verhouding beter gevoed worden dan de meeste andere lentebloemen. Doordat zy uit 'n ander land stammen en daar door ln moeiiyke omstandigheden verkeeren, wan neer zy ln koudere streken komen, worden de lentebloemen dus gedwongen, in den warmeren tyd allereerst te beginnen met een weelderigen bloei. De lenteflora kenmerkt zich dan ook door veel opvallender bloemen, vandaar dat onze welden ln April en Mei veel bonter zyn dan ln eenigén anderen tijd van het Jaar. Praehtféiegenheid: „Vader Hsnk haaft ma gevraagd, of lk zyn vrouw wilde worden, maar ik heb hem gezegd, dat ik bi) moeder wilde biyven." - Vader: „Dat is edel van je kind, neem ju sparen uit alle kracht voor den moeiiyken tyd.lmoeder maar gerust mee!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1931 | | pagina 5