DE WATERLANDER VAN WOENSDAG 20 MEI 1931. (2e Blad) Niets voor niet geschapen. Een list. „Toch bleven de krekels zingen in het groen, dat donkerder werd onder den sterrenglans; en terwijl de nacht zelf op den blinden man nederdaalde, kon men in de takken dezelfde siddering waarnemen, als des morgens toen men haar ten grave droeg. Het waren wederom de Geesten en zij zeiden: Troost U, Toto San, zij rust in die zachte vergetelheid, waarin wijzelf zijn en waar gij spoedig zult wezen. Zij is niet oud meer en niet ellendig, omdat zij dood is; zij is niet hinderlijk meer om aan te zien, wijl zij daar beneden onder de wor telen der planten is verborgen. Niemand zal haar meer terugstootend vinden, wijl zij stof is, dat den grond voedzaam maakt. Haar lichaam wordt gezuiverd, terwijl het de aarde doordringt. Kaka San keert terug en wjj zien haar weder in de lieve Japan- sche planten in de twijgen der ceders in de bescheiden camelia's en kleurige chrysanten en in het lichtkleurige bam boes." PIERRE LOTI. (Jules Viaud.) Weemoed. Hoe ontroerend mooi, hoe heerlijk, hoe ver staanbaar schoon heeft de Fransche schrijver dat gezegd! M. a. w. „De almachtige, wijze Schepper, die alles, volgens Zijn plan en Zijn bedoeling schiep, heeft niets voor niet gescha pen. Hij heeft geen onnut werk verricht! Al wat hij maakte blijft voortleven, blijft bestaan zij het dan ook onder anderen vorm, onder andere, nieuwe openbaring. Noch de geest, noch het stof is ten doode opgeschreven." De stof en de ontastbare ziel, die te zamen den zichtbaren mensch vormen, zijn beiden door Hem gemaakt. De ziel verlaat met den dood den stoffelijken mensch, doch blijft contact houden met het stof omdat het niet voort bestaan van het eenmaal geschapene een on mogelijkheid is. De scheiding van het lichaam en de ziel is niet zoo absoluut, als zulks aan ons menschen, die ons bestaansproc.es niet kun nen volgen, toeschijnt. Wij noemen dood, wat leeft. De ziel verlaat het lichaam, als de dood het scheidingsproces tusschen haar en het lichaam doet ingaan. Doch dat lichaam heeft de ziel gedragen, is door haar werkzaam geweest, als haar dienaar. Teruggekeerd tot stof, vereenigd met de aarde, zet het zich om tot voedsel voor plant en bloem. Bloem en plant openbaren hun zieleleven in hare schoonheid en geuren. Wij slaan hare ontwikkeling, alzoo haar leven gade en mensch en bloem verstaan hunne verwant schap. De bloem spreekt tot den mensch in de taal der Schoonheid en streelt hem door hare geuren; de mensch toont aan bloem en plant zyn liefde en zieleverwantschap, door zijn ver zorging en bewondering. Zoo leeft dan ook het stof en bewijst ztjn voortbestaan door zijn wis seling. Daarom o Mensch! zoek in dj Natuur uw voortleven met uwe ontslapenen! Er is, wanneer wij het Scheppingswerk juist willen beoordeelen, geen dood" maar „w isse- 1 e n d leve n", dat wij niet begrijpende, maar toch wel gevoelende menschen die wjj zijn. mis kennen, door maar steeds dood te verklaren wat leeft, ademt en spreekt. De geest onzer afgestorvenen kunnen wij gemakkelijk met den onzen verbinden, door ons tot de Natuur te wenden. Daar toch komen en spreken de geesten het meest verstaanbaar tot ons door wisselend leven, door schoonheid en geur, door vallend gebladert, door ontspruitend groen, door kleur en licht en stemmirfg. Meestal neemt de mensch de uitingen der Natuur niet zoo nauwkeurig waar, dat hij haar taal, die toch zoo welsprekend, bij voort during zich tot hem richt, voldoende beluistert en daardoor hare ophelderingen en den troost die zij hem geeft, blijft missen. Want al ver staat niet ieder mensch de waarheden die de Natuur dicteert, door wat zij ons laat zien in haar hernieuwing van het oude, dat is -ie eeuwige verjonging, dus de „Onvergankelijk heid" of „Eeuwigheid" zoo kan toch dit alles aan niemand ontgaan. Ik heb een natuur- vriendin gekend, (zij was mijn moeder), die zich altijd in droeve uren naar haar zelfgekweekte bloemen begaf en daarvan nimmer ongetroost terugkwam. Want zij verstond der bloemen taal en gevoelde ongetwijfeld de verwantschap tusschen den mensch en de kleurige, geurende troosteressen der Natuur. „Stille, zoo meldt zij haar leed aan haar bloemen; klaagt hoe haar hoop is in jammer verkeerd. Stille nooit luide 't zij vreugd haar deed roemen, 't zjj dat haar hart werd door rouwe verteerd." Zacht ruischt de Herfstwind door 't geelende loover. Fluist'rende stemmen, weemoedig en teer, brengen zoo menig" herinnering over vriend'lyke beelden uit schooner weleer! Moeder! Uw bloemen zij zullen ver welken, als straks de ijzige Winter genaakt; Maar Uwe tranen, bewaard in hun kelken, hebben straks die Winter tot paarlen gemaakt. Niets wordt voor niet geschapen! Ook zelfs onze smart wordt ons niet voor niets ge geven. Zij immers wordt omgezet in leerstof, die onzen geest en ook ons zieleleven voedt. De Scheppende Macht ontneemt nimmer het leven aam wat zjj eenmaal schiep. Zij heeft geen doodende macht tegenover zich; zij vernietigt niet haar eigen werk! Wjj noemen deze Macht dan ook terecht: „de Schepper", waar wij haar verpersoonlijken. Het geestelijke blijft, doch ook het stoffelijke vergaat niet. Het wordt slechts omgezet in anderen vorm. Wat wij „dood" noemen, is slechts vormverwisseling geen „stofwisseling", zooals wij plegen te zeggen. Het stof blijft stof! Wat wij in den mensch, dien wij z.g. ter aarde bestellen, betreuren en missen, dat is in de eerste en voornaamste plaats diens ziele leven. Toch kan van dit zieleleven veel bij ons blijven, zjj het ook, dat het zich niet voortzet in nieuwe uitingen. Dat zieleleven klimt steeds hooger; het keert niet tot deze wereld terug, doch laat, wat het wrocht dus zijn geestes arbeid hier achter en legt voor een deel dat werk, n.l. de gedachte, neer in den geest van den mensch, die nog met het stof vereenigd, achterbleef. De stoffelijke mensch blijft op de JUrde, doch wisselt van gedaante. Die wisse ling van vorm bewijst het leven in wat stof is Vormverwisseling is arbeid en arbeid is leven. Wat wij verder missen in den mensch zooals wij dien eenmaal hebben gekend, is den vorm van het stof, dat wjj wegbergen onder de oppervlakte waarop hij (de mensch) zich een maal bewoog. Wij geven het stof aan de moe der-aarde terug, die het verwerkt tot ver nieuwd leven en het in anderen vorm teruggeeft Aan den afgelegden, zicht- en tastbaren vorm van dien mensch waren wjj medegehecht. Die vorm'was de ziele woning van onzen bloedver want, vriend of kennis, dien wjj uit ons leven weggenomen wanen. Dit is een begrijpelijke dwaling, omdat ons stoffelijk oog slechts den vorm herkent waaronder de mensch leefde die zijn reisgenoot was op deze wereld. Die mensch is ontbonden en wij moeten hem terug zoeken in het gescheiden bestaan van ziel en lichaam. Dit immers is consequent. Zoek Uw zoogenaamde doode", zoek den mensch die, zooals wjj menschen het noemen, van ons is weggegaan, wat zijn geestes, zijn zieleleven aangaat, terug in Uw herinnering, in Uw erfenis van dat gees teswerk,, van dat zielebestaan en zoek den stoffeljjken mensch terug, in de stoffelijke en onstoffeljjke uitingen, in de stemmingen der Natuur. Zoek den aldus opgelosten mensch, voortlevende in bloem en plant en in ieder schoonheids- en levensuiting der Natuur; gjj zult hem zeker weervinden en Uwe liefde zal hem herkennen ondanks de verhoogde schoonheid van zijn geestelijk en stoffelijk voortbestaan! UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD. Nadruk verboden. Kunstmest in den tuin. Voor de kunstmest bekend en ingeburgerd was, werden in de tuin bouwstreken groote hoeveelheden stalmest, beer, enz. gebruikt. Ook thans is de natuurljjke mest, en terecht, in den tuinbouw nog zeer in eere. Maar daarnaast wordt al vrij wat kunst mest gebruikt, waardoor de oogsten niet ai- leen worden vervroegd, maar ook verhoogd. Tegen 't gebruik van enkel stalmest zijn bezwa ren. Maar al te dikwijls wordt deze mest te duur betaald. Er is geenerlei controle of men goeden mest krijgt of rommel. We willen nie* als een feit constateeren, dat er geknoeid wordt, maar slechts vaststellen, dat in elk ge val alle controle ontbreekt en dat deze bij den aankoop van natuurmest wel steeds zal blijven ontbreken. Een ander bezwaar der natuurlijk; meststoffen schuilt in de omstandigheid, dat ze in de meeste gevallen als volledige meststoffen beschouwd worden, terwijl ze dat in vele geval len niet zijn. In alle natuurlijke meststoffen komen de vier jlantenvoedingsstoffenstikstof, phosphorzuur kali en kalk voor; in zooverre zijn ze dus vol ledig. Maar de verhouding, waarin genoemde voedingsstoffen er in voorkomen, is heel ver schillend. Daardoor past een natuurlijke mest stof nooit voor alle gewassen. En toch wordt ze daarvoor dikwijls gebruikt. Het noodzakelijk gevolg daarvan moet zijn, dat men in vele ge vallen eenzjjdig te werk gaat. Om een voorbeeld te noemen: beer en compost zijn kali-arm, be vatten te weinig kali in verhouding tot de an dere voedingsstoffen. Ze zijn echter zeer rijk aan stikstof. Beer en compost zouden dus goede en volledige meststoffen zijn voor gewassen, die weinig kali en veel stikstof noodig hadden. Maar zulke gewassen zjjn er, helaas, niet te vinden! Want een gewas, dat veel stikstof noo dig heeft, b.v. een kool- of bladgewas, vraagt ook veel kali. Uit een en ander volgt reeds, dat men ter volledigmaking van onze natuur lijke meststoffen toch zijn toevlucht zal moeten nemen tot kunstmeststoffen. In bovenstaand voorbeeld zal men b.v. naast compost of beer, kali, in den vorm van patentkali, kunnen toe dienen. Zulks gebeurt ook in streken, waar men met een rationeele bemestingswijze op dë hoogte is. Een volledige bemesting met kunst mest kan in den tuinbouw met veel succes de natuurlijke meststoffen vervangen. Een ratio neel gebruik van kunstmest brengt voor de tui niers heel dikwijls besparing bij aankoop, doch tevens arbeidsbesparing mee. In de verslagen der Rijksproefvelden van de laatste 20 jaren liggen voorts de voorbeelden voor 't grijpen, dat men met veel succes kunstmest in den tuinbouw kan gebruiken. Kamerplanten. Met het voorjaar is ook weer de tijd aangebroken om onze kamerplanten ge regeld van het noodige voedsel te voorzien. We kunnen dit doen, door ze te gieren met een slap aftreksel van koemest, of en daaraan geeft men in kamers meestal de voorkeur we be gieten ze af en toe met een oplossing van z.g. bloemenmest of plantenvoedingszouten. Hierbij moeten we echter vooral zorgdragen, dat de oplossing niet te sterk is, voor potplan ten in 't algemeen niet sterker dan een halve één gram voedingszout op 1 L. water. Sterkere oplossingen oefenen, in plaats van een gunsti- gen, een zeer nadeeligen invloed uit op de plan ten, en hebben dikwijls haar dood tengevolge. Een eenvoudige manier om ons de gewenschte oplossing te verschaffen, is de volgende: In een literflesch doen we een ons van de meststof, en vullen de flesch dan geheel met water, waarin het zout door schudden vrij spoe dig oplost. We hebben dan een oplossing van 100 gram (1 ons) op 1 L. water. Met deze op lossing vullen we een klein apothekersfleschje van 10 kub. c.M. inhoud en gieten dit vervol gens over in een tweede literflesch. Wordt deze dan verder met water geheel gevuld, dan heb ben we de verlangde oplossing. Want de 10 kub. c.M. water in het kleine fleschje bevat juist éen gram van de meststof in oplossing, en deze wordt in de 2e flesch verdeeid over 1 L. water. De Regenwormen. „De ploeg is een der oud ste en nuttigste uitvindingen van den mensch, maar lang reeds voor het bestaan van den mensch werd het land regelmatig omgeploegd door de wormen en steeds zullen zij met dien arbeid voortgaan, 't Is te betwijfelen, of er wel vele dieren bestaan, die zulk een gewichtige rol in de geschiedenis der aarde gespeeld hebben, als deze laagbewerktuigde schepselen". Aldus Charles Darwin ongeveer een eeuw geleden. De regenwormen hebben ook niet weinig bij gedragen tot een goede bode ventilatie. Door hun woelen maken zij den grond poreus en toe gankelijk voor de dampkringslucht, terwijl het overtollige water er uit wegzakt. De voor den plantengroei zoo noodzakelijke scheikundige omzettingen kunnen daardoor dus te beter plaats hebben, waardoor de verschillende voe dingsstoffen ter beschikking van de planten komen. Blauwe Lupine. De blauwe, veelbladige lupine is een gewillig bloeiende plant. Zy ontbreekt nooit op het appèl. Elk jaar brengt zy bij goede verzorging een prachtig bouquet heerlijk- blauwe, forsche bloemtrossen te voorschijn Ze behoort dan ook tot onze dankbaarste tuin planten; de weinige zorgen beloont ze met rij ken bloei, 't Is een echte zonplant. Hoe zonniger ze staat, hoe sterker de bloei. De bodem mag echter niet te vochtig zyn. De planten wortelen diep en hebben het op goeden tuingrond niet spoedig droog. De Lupine is afkeerig van ver planten, daarom doet men het alleen, wanneer het noodig is, namelijk als de plant achteruit gaat en zwakker wordt en de bloemen kleiner en geringer in aantal worden. De Lupine is uit stekend op haar plaats voor een heestergroep of tusschen de lage heestertjes aan den voor kant van zulk een groep. De plant wordt ruim een meter hoog en maakt tusschen laag en licht struikgewas een zeer fraai effect. Na den bloei, die in de eerste zomermaanden valt, blijft de plant nog geruimen tijd groen, zoodat ze ook dan, met haar mooie blaadjes, tusschen de heesters een goed figuur maakt. Snoeien van heesters. Straks, als de maand Juni er is, moeten de Ribessoorten, Prunus Pis- sardi en andere Prunussen, Forsythia's, Amyg- dalis en andere heesters, die den bloei achter den rug hebben, onder 't mes worden genomen, voordat het nieuwe lot te ver ontwikkeld is en hiervan dus te veel zou moeten worden wegge sneden, wat verlies van kracht beteekent. Ook de Seringen raken dan langzamerhand uitge bloeid. Waar ze de ruimte hebben, en volop licht en lucht, kunnen ze worden teruggesneden. We zorgen er daar by voor, meteen de dikwijls rijke grondscheuten te verwijderen. Deze kun nen meestal met den wortel uit den grond ge stoken worden en kunnen dan ergens worden opgeplant, om als onderstam voor het occulee- ren van fraaiere soorten te dienen. In kleine tuinen echter moeten we met het i.nsnijden van Seringen zéér voorzichtig zijn. Als straf voor te sterk insnijden, zitten we vaak eenige jaren zonder bloemen. BESTRIJDING VAN DE SCHURFT- ZIEKTE BIJ VRUCHTBOOMEN. Na de bespuiting met Bordeauxsche pap vóór den bloei is het, om schurftvrij fruit te kweeken, noodzakelijk i_a den bloei nog eenige malen de boomen te behandelen. Ofschoon de koperhoudende middelen tegen de schurftziekte de beste resultaten geven, kunnen de meeste na den bloei niet meer aan gewend worden, omdat zij, vooral bij appels, maar ook bij sommige peren, te veel bescha diging veroorzaken. Voor de bespuiting na den bloei gebruikt men in den regel Californische pap. of daarmee gelijkstaande middelen (Solbar). Een pCt. oplossing (verdunning 1 40) is de meest gebruikelijke, bij sterk zonnig Weer gebruike men een 2 pCt. oplossing (verdun ning 1 50.) De tweede bespuiting (eerste bespuiting na den bloei) kan tevens benut worden voor be strijding van de worrastekigheid en tegen blad vretende insecten (rupsen, bastaardrupsen en kevers). Aan de Californische pap moet dan lood- arsenaat toegevoegd worden per 100 L. 300 gr. (3 ons) poedervormig of 500 gr. (5 ons) pastavormig loodarsenaat. Wil deze bespuiting tegen wormstekigheid effect hebben, dan moet binnen één week na t afvallen der bloemblaadjes gespoten zijn. In den laatsten tijd is ook een stof in den handel (Nosprasit), die het groote voordeel heeft, dat zij na oplossing in water direct een spuitvloei- stof levert, die zooveel koper als arsenicum bevat en daarom geschikt is zoowel ter bestrij ding van schurft als van insecten (o.a. worm stekigheid). Bij in 1930 genomen proeven wa ren de resultaten heel goed, doch er is nog te weinig ervaring met deze stof opgedaan om haar nu reeds zonder voorbehoud te kunnen aanbevelen, met name over het al of niet ver oorzaken van eenige beschadiging. Inplaats van spuitmiddelen begint men in ons lar.d ook stuifmiddelen tegen de schurft ziekte te gebruiken. Op het oogenblik zijn daarvoor alleen nog maar beschikbaar kolodust (zeer fijn zwavel- poeder) eri lcolotex (fijn zwavelpoeder, ver mengd met een arsenicupavrbinding.) Voor een gelijktijdige bestrijding van de schurftziekte en wormstekigheid moet kolotex gebruikt worden. De bestuiving dient dan ook direct na den bloei plaats te hebben. Voor latere bestuivin gen kan men kolodust gebruiken. Verdere inlichtingen worden verstrekt door den Plantenziektenkundigen Dienst te Wage- Dingen en door de bij dezen Dienst op verschil lende plaatsen werkzame ambtenaren. DE ENSEMBLES VERDWIJNEN. Het ensemble, zooals wij het tot nu toe ken nen met zjjn onverbiddelijke eischen wat betreft de overeenkomst in kleur en stof, is aan het verdwijnen. Nu zal de strengste modecriticus ni'ets kunnen zeggen van een deux-pièces, waar over men een geheel afwijkende bolero draagt, vooral wanneer het ceintuur in de kleur van de bolero is. En een rok, een blouse, en een man teltje, van geheel verschillende kleuren en stof fen vormen samen het allernieuwste Farijsche mantelpak. Het komt er alleen op aan, dat de kleuren bij elkaar goed staan, iets wat veel meer smaak vereischt dan het bij elkaar zoeken van precies dezelfde kleuren. Er worden nu ook veel afzonderlijke japonnen ontworpen, die be stemd zijn om zonder mantel gedragen te wor den en waar men desgewenscht eiken mantel overheen zou kunnen dragen. Het voordeeligst zal dus een mantel van een neutrale kleur zijn. (Nadruk verboden). YERSEY. DE MODESTOF VAN DIT SEIZOEN. De practische geest van de moderne vrouw heeft ook in de mode nieuwe schoonheidsidealen weten te vinden. De wollen stoffen zijn zoo doende steeds m'eer de dagelijksche kleeding der vrouw gaan behooren. Yersey is voor manteltjes buitengewoon goed geschikt en leent zich ook voor mantelpakken. Deze stof is gemakkelijk te verwerken, een naaister, die haar vak goed verstaat, kan er aardige effecten mee bereiken. Er zijn verschillende weefsels: de grove en de fijne. Het gewone weefsel, dat veel overeen komst vertoont met de sportieve heerenstoffen, wordt gewoonlijk voor de reis en voor sport gebruikt. Het fijnere leent zich beter voor ge- kleede japonnen en mantelpakken. Ook de garneeringen, zonder welke de nieuwe mode eenvoudig niet denkbaar zou zijn en die de kleeding zoo'n echt vrouwelijk aanzien geven passen zich geheel by de nieuwe stof aan: Kraagjes, leeren ceintuurs, leeren bloemen, pli- Fnsemble van blauw-bruin-beige geruite kasha voor den rok en het mouwlooze jasje en beige kasha voor de blouse met over elkaar ge kruiste reepen als halsversiering en ange mou wen. die van onderen uit de geruite stof Stpraetisch en gemakkelijk in het dragen is het costuum van beige wollen crêpe met een manteltje, dat zeer laag uitgesneden en ver over elkaar geslagen is om onder het ceintuur van op zij te worden dichtgeknoopt. De blouse is van blauw en bruin geruite waschzijde en eipdigt aan den hals in lange slippen, die worden dicht gebonden. sée's en de bevallige breede revers. De costuums van yersey van dit voorjaar zijn meestal in donkere kleuren gehouden, terwfll voor den zomer aan de lichtere tinten van zijden yersey de voorkeur gegeven wordt. (Nadruk verboden). gemarierde man en bovendien acht jfl toch ©ed huwelijk „Maar Mary, je wilt toch niet zeggen, daC je met mijn chauffeur wilt trouwen? Dat la je reinste krankzinnigheid! „Krankzinnigheid? En je wilt wel trouwen met je dienstbode! Dan is het democratise® en als ik Een snik klonk in Mary's stem en in James* oogen leek het jonge meisje, de freule, die met z'n chauffeur wilde trouwen, hem zoo hulpbe* hoevend en bedroefd, dat hy haar in z'n armen nam Een uur later traden twee stralende jongd menschen gearmd de kamer binnen, waar de oude dame zat. „Mama, Mary heeft mg genezen van m#n democratische huwelijksplannen en mag ik het er misschien wel met eenigen gepasten trots aan toevoegen: „ik heb haar van een zelfde euvel genezen James bemerkte niets van de knipoogjes die over z'r.- hoofd door de beide vrouwen gewis seld werden. (Nadruk verboden.) Verdrietig staarde de vriendelyke oude dame het jonge meisje aan, dat, hoewel zij een mee warig gezicht poogde te trekken, toch te véél dansende lichtjes in haar oogen had. „Mary lief, ik ben bang, dat je het niet voor ernst van James op neemt, maa- heusch, hij is in staat, te doen wat hy zegt," riep de oude dame wanhopig uit. Hij is in de laatste weken geheel en al veranderd en heeft al eenige malen in volle ernst beweerd, dat het niet vol doende is democratische ideeën te bezitten, doch dat het er juist op aankomt, die ideeën in praktijk te brengen. En gisteren zei hij. alsof hij het terloops bedoelde, dat hij hoopte, da» ik er geen bezwaar tegen zou hebben, als hy een democratisch huwelijk sloot. De eene mensch is gelijk aan den ander, zoo zei hij en waarom zou het hem dan niet vergund zijn, in het huwelijk te treden met een van onze dienstmeisjes, waaronder er één is, die wat haar uiterlijk aangaat, voor een dame uit onze kringen niet hoeft onder te doen. Verbeeld je toch Mary, dat hij, een baron, met z'n dienst bode zou trouwen! En het verschrikkelijke is. dat hij er toe in staat is," voegde de oude barones er tragisch aan toe. Glimlachend blikte haar nichtje in het an ders zoo vriendelijke gelaat van de oude dame, die nu door de democratische huwelijksideeën van haar zoon geheel overstuur was. „Weest u maar gerust, tante, ik zal James wel genezen." De dankbare blik van de tante was aan doenlijk „Hallo James! Hoe gaat het? Verrast keek de jongeman op, toen Mary's stem» hem uit zijn gepeinzen opschrikte. „Dag Mary! Leuk dat je ons eens bent ko men opzoeken." „Ik wilde jou feitelijk eens spreken, James, want ik meen geboord te hebben, dat ik in jou een- geestverwant gevonden heb. En omdat ik overal en bij iedereen op onaangenaamheden stuit, wanneer ik erover praat, kom ik eigen lijk bij jou m'n toevlucht zoeken. Want onze ideeën gaan parallel wat den huidigen tijd aan gelat. Niet waar James, ook jij kan je geheel en al vereenigen met het huwelijk tusschen verschillende standen in de Maatschappij? „Ja zeker, althans wat.... „Juist, ik had dus gelijk en is het dus waar schijnlijk ook niet slechts een bloot gerucht, dat jij huwelijksplannen hebt met een van de dienstmeisjes van je moeder?" „Maar Mary, theorie en „Dus nu ik weet, hoe je erover denkt, kan ik jou gerust een vertrouwelijke mededeeling doen. Ook ik heb plannen voor een huwelijk een huwelijk uit waarachtige liefde, zonder eenig brj-oogmerk. Zeg James, jij zult hem ook wel kennen „Wien bedoel je? Wien zou ik moeten kennen „O ja, dat weet ik natuurlijk nog niet. En het grappigste is, dat ook de man met wien ik wil trouwen, het nog niet weet. Vóór dat ik het hem misschien zeg, zal hij er wel noos» van hebben gedroomd. Maar ik had je eers» nog eenige inlichtingen willen vragen, Jaimes.... Ik ga niet gaarne over één nacht ijs, zooals je weet, kan je me niet het een en ander ver tellen over den persoon van je chauffeur? „Wat? Mijn chauffeur?" „Ja James, hij is toch een knappe en wel- DE COURANT EN HARE GESCHIEDENIS. De oudste courant ter wereld hadden de Chi- neezen, die reeds in de oudste Oudheid eep hoogen trap van beschaafdheid wisten te be reiken. In het jaar 911 werd op bevel van den regee renden keizer Quang-Soo te Peking de eerste courant uitgegeven. Ze droeg den naam „King- Pau" of „Hoofdblad". In het begin kwam de King.Pau ongeregeld uit, maar sedert 1351 verscheen het blad wekelijks. Het blad ver schijnt thans nóg en wel in 3 edities (uitgaven) per dag! In het Romeinsche Rijk verscheen gedurende de regeering van keizer Julius Caesar een dag blad, dat „Actadiurna" heette. Daarna zyn er vele eeuwen voorbijgegaan, waarin weinig be kend is over het at of niet verschijnen van couranten. Wel is het bekend, dat er hier en daar bij bijzondere gebeurtenissen geschreven nieuwsblaadjes uitkwamen, maar kranten kon men dat niet noemen. Evenmin kon die naam gegeven worden aan de enkele gedrukte blaad jes met beschrijvig van merkwaardige gebeurte nissen, uitgegeven na de uitvinding van de boekdrukkunst è.1450). In 1605 verscheen te Antwerpen een blad! „Nieuwe Tijdinghen"; in 1609 gaf Johann Ca- rolus te Straatsburg een courant uit; in 1619 gaf Broer Jansz. te Amsterdam reeds een krant uit, waarin uitvoerig verslag voorkomt van dó onthoofding van den raadpensionaris Johan van Oldenbameveldt; in 1631 verscheen er ill Frankrijk een courant, die „Gazette" heette. Dit zijn vry zeker de eerste couranten in Europa welke werkeiyk iets beteekenden. In 1656 besloot de Haarlemsdhe stadsdurkke* Abraham Casteleyn een courant uit te gever» Die eerste H.aarlemsche Courant verscheen Januari 1656 en droeg den naam „Weckeiycka Courante van Europa". In 1659 werd die naan» veranderd in Haerlemse Dlngsdaeghse Con, rante". Dit blad bestaat thans nóg onder den naam „Oprechte Haarlemsche Courant". Lang* zamerhand kregen na Amsterda/n en HaarlenJ ook Den Haag en Rotterdam een courant, even als Leiden en Delft. In den beginne was de inhoud van die eou« ranten nog niet van dien aard, dat men kon zeggen, er staat veel goeds en belangryks in. waardoor de lezers op een hoogeren trap vail ontwikkeling en beschaving komen! Langzamer hand werd dat wel beter! Maar er was tocl» voortdurend een groote verandering in den in houd der couranten, wat vooral een gevolg was van de vele twisten, die er onder het volk be stonden. En toen de Franschen hier in 1795 kwamen, maakten de Nederlandsche Couranten een moeilijken tyd door. En tydlang moesten ze half In het Fransch en half in het Hollandse!» verschijnen, op bevel van Napoleon. Daarna moesten ze weer uitsluitend in de Fransche taal uitkomen. In 1812 werd er een belasting op de kranten ingevoerd. Eer moest „gezegeld papier" worden gebruikt. Daardoor werd de abonne mentsprijs natuuriyk hoog. Pas in 1869 wend het „dagbladzegel" afgeschaft. Toen verschenen er spoedig honderden plaatselijke nieuwsbladen in ons land en kwam de krant onder ledera oogen. Tegenwoordig zyn er in ons land een groot aantal couranten en is het in het belang van ieder mensch, dat hy een of meer couranten leest. Maardie kranten moeten „goed" zyn en de lezer moet ze „goed" weten te lezen! Laten we éllen probeeren, alleen dét te lezen, waaraan we iets hebben voor de uitbreiding van onze k/nnis, tot het leeren verstaan van de maatschappij, waarin wij leven en tot verbete ring van onze denkbeelden en eigenschappen. (Nadruk verboden). Humes „geschiedenis van Engeland" was zulk een inslaand artikel geweest, dat alle Engelsche uitgevers hem bestormden met het verzoek zyn werk voort te zetten en het aan hen te gunnen. De schryver had zich met een aanzieniyk ver mogen, dat hy verdiend had, in Schotland terug getrokken en leefde daar als rentenier zeer op zijn gemak. In den beginne verontschuldigde hij zich bij de uitgevers met aigemeene gezegdes en nietszeggende beweringen. Maar toen men niet ophield hem lastig te vallen, schreef hy alle uit gevers kort en bondig het volgende briefje: „Ik kan op Uwe voorstellen nu niet en nooit ingaan, en wel om vier zeer begrijpelyke redenen: Ik ben te oud, te dik, te lui en te ryk Die arme Meyer daar heb ik werkelijk me delijden mee! Hoezoo dat? Wel daar heeft hy zyn halve leven opge offerd om acht talen te leeren en nu heeft hij een vrouw getrouwd, die hem heelemaal niet aan het woord laat komen!.... Een vader gaf zyn 18-jarige dochter steeds dó raad: Kindlief, als booze mannen je mee willed lokken, wees dan verstandig en volg ze niet!.... Daarop vroeg het meisje: En vader, wat moet ik dan doen, als goede mannen me mee willet» lokken? Mevrouw (tot nieuwe dienstbode): En luiste» eens Marie, ik wilde je nog zeggen, dat wy hief gewend zyn „Je" te zeggen, begrijp je? Dienstbode: Nou, als jU het goed vindt, dan If het m'J a? lang bestl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1931 | | pagina 10