DE WATERLANDER VAN WOENSDAG 20 MEI 1931. (2e Blad)
Niets voor niet geschapen.
Een list.
„Toch bleven de krekels zingen in het
groen, dat donkerder werd onder den
sterrenglans; en terwijl de nacht zelf op den
blinden man nederdaalde, kon men in de
takken dezelfde siddering waarnemen, als
des morgens toen men haar ten grave
droeg. Het waren wederom de Geesten
en zij zeiden: Troost U, Toto San, zij rust
in die zachte vergetelheid, waarin wijzelf
zijn en waar gij spoedig zult wezen. Zij is
niet oud meer en niet ellendig, omdat zij
dood is; zij is niet hinderlijk meer om aan
te zien, wijl zij daar beneden onder de wor
telen der planten is verborgen. Niemand
zal haar meer terugstootend vinden, wijl
zij stof is, dat den grond voedzaam maakt.
Haar lichaam wordt gezuiverd, terwijl het
de aarde doordringt. Kaka San keert terug
en wjj zien haar weder in de lieve Japan-
sche planten in de twijgen der ceders
in de bescheiden camelia's en kleurige
chrysanten en in het lichtkleurige bam
boes."
PIERRE LOTI.
(Jules Viaud.)
Weemoed.
Hoe ontroerend mooi, hoe heerlijk, hoe ver
staanbaar schoon heeft de Fransche schrijver
dat gezegd! M. a. w. „De almachtige, wijze
Schepper, die alles, volgens Zijn plan en Zijn
bedoeling schiep, heeft niets voor niet gescha
pen. Hij heeft geen onnut werk verricht! Al
wat hij maakte blijft voortleven, blijft bestaan
zij het dan ook onder anderen vorm, onder
andere, nieuwe openbaring. Noch de geest,
noch het stof is ten doode opgeschreven."
De stof en de ontastbare ziel, die te zamen
den zichtbaren mensch vormen, zijn beiden door
Hem gemaakt. De ziel verlaat met den dood
den stoffelijken mensch, doch blijft contact
houden met het stof omdat het niet voort
bestaan van het eenmaal geschapene een on
mogelijkheid is. De scheiding van het lichaam
en de ziel is niet zoo absoluut, als zulks aan
ons menschen, die ons bestaansproc.es niet kun
nen volgen, toeschijnt. Wij noemen dood, wat
leeft.
De ziel verlaat het lichaam, als de dood het
scheidingsproces tusschen haar en het lichaam
doet ingaan. Doch dat lichaam heeft de ziel
gedragen, is door haar werkzaam geweest, als
haar dienaar. Teruggekeerd tot stof, vereenigd
met de aarde, zet het zich om tot voedsel voor
plant en bloem. Bloem en plant openbaren hun
zieleleven in hare schoonheid en geuren. Wij
slaan hare ontwikkeling, alzoo haar leven gade
en mensch en bloem verstaan hunne verwant
schap. De bloem spreekt tot den mensch in de
taal der Schoonheid en streelt hem door hare
geuren; de mensch toont aan bloem en plant
zyn liefde en zieleverwantschap, door zijn ver
zorging en bewondering. Zoo leeft dan ook het
stof en bewijst ztjn voortbestaan door zijn wis
seling. Daarom o Mensch! zoek in dj
Natuur uw voortleven met uwe ontslapenen!
Er is, wanneer wij het Scheppingswerk juist
willen beoordeelen, geen dood" maar „w isse-
1 e n d leve n", dat wij niet begrijpende, maar
toch wel gevoelende menschen die wjj zijn. mis
kennen, door maar steeds dood te verklaren
wat leeft, ademt en spreekt. De geest onzer
afgestorvenen kunnen wij gemakkelijk met den
onzen verbinden, door ons tot de Natuur te
wenden. Daar toch komen en spreken de
geesten het meest verstaanbaar tot ons door
wisselend leven, door schoonheid en geur, door
vallend gebladert, door ontspruitend groen,
door kleur en licht en stemmirfg.
Meestal neemt de mensch de uitingen der
Natuur niet zoo nauwkeurig waar, dat hij
haar taal, die toch zoo welsprekend, bij voort
during zich tot hem richt, voldoende beluistert
en daardoor hare ophelderingen en den troost
die zij hem geeft, blijft missen. Want al ver
staat niet ieder mensch de waarheden die de
Natuur dicteert, door wat zij ons laat zien in
haar hernieuwing van het oude, dat is -ie
eeuwige verjonging, dus de „Onvergankelijk
heid" of „Eeuwigheid" zoo kan toch dit
alles aan niemand ontgaan. Ik heb een natuur-
vriendin gekend, (zij was mijn moeder), die zich
altijd in droeve uren naar haar zelfgekweekte
bloemen begaf en daarvan nimmer ongetroost
terugkwam. Want zij verstond der bloemen taal
en gevoelde ongetwijfeld de verwantschap
tusschen den mensch en de kleurige, geurende
troosteressen der Natuur.
„Stille, zoo meldt zij haar leed aan haar
bloemen;
klaagt hoe haar hoop is in jammer verkeerd.
Stille nooit luide 't zij vreugd haar
deed roemen,
't zjj dat haar hart werd door rouwe
verteerd."
Zacht ruischt de Herfstwind door 't
geelende loover.
Fluist'rende stemmen, weemoedig en teer,
brengen zoo menig" herinnering over
vriend'lyke beelden uit schooner weleer!
Moeder! Uw bloemen zij zullen ver
welken,
als straks de ijzige Winter genaakt;
Maar Uwe tranen, bewaard in hun kelken,
hebben straks die Winter tot paarlen
gemaakt.
Niets wordt voor niet geschapen! Ook
zelfs onze smart wordt ons niet voor niets ge
geven. Zij immers wordt omgezet in leerstof,
die onzen geest en ook ons zieleleven voedt. De
Scheppende Macht ontneemt nimmer het leven
aam wat zjj eenmaal schiep. Zij heeft geen
doodende macht tegenover zich; zij vernietigt
niet haar eigen werk! Wjj noemen deze Macht
dan ook terecht: „de Schepper", waar wij haar
verpersoonlijken. Het geestelijke blijft, doch ook
het stoffelijke vergaat niet. Het wordt slechts
omgezet in anderen vorm. Wat wij „dood"
noemen, is slechts vormverwisseling geen
„stofwisseling", zooals wij plegen te zeggen. Het
stof blijft stof!
Wat wij in den mensch, dien wij z.g. ter
aarde bestellen, betreuren en missen, dat is in
de eerste en voornaamste plaats diens ziele
leven. Toch kan van dit zieleleven veel bij ons
blijven, zjj het ook, dat het zich niet voortzet
in nieuwe uitingen. Dat zieleleven klimt steeds
hooger; het keert niet tot deze wereld terug,
doch laat, wat het wrocht dus zijn geestes
arbeid hier achter en legt voor een deel dat
werk, n.l. de gedachte, neer in den geest van
den mensch, die nog met het stof vereenigd,
achterbleef. De stoffelijke mensch blijft op de
JUrde, doch wisselt van gedaante. Die wisse
ling van vorm bewijst het leven in wat stof is
Vormverwisseling is arbeid en arbeid is
leven.
Wat wij verder missen in den mensch zooals
wij dien eenmaal hebben gekend, is den vorm
van het stof, dat wjj wegbergen onder de
oppervlakte waarop hij (de mensch) zich een
maal bewoog. Wij geven het stof aan de moe
der-aarde terug, die het verwerkt tot ver
nieuwd leven en het in anderen vorm teruggeeft
Aan den afgelegden, zicht- en tastbaren vorm
van dien mensch waren wjj medegehecht. Die
vorm'was de ziele woning van onzen bloedver
want, vriend of kennis, dien wjj uit ons leven
weggenomen wanen. Dit is een begrijpelijke
dwaling, omdat ons stoffelijk oog slechts den
vorm herkent waaronder de mensch leefde die
zijn reisgenoot was op deze wereld. Die mensch
is ontbonden en wij moeten hem terug zoeken in
het gescheiden bestaan van ziel en lichaam. Dit
immers is consequent. Zoek Uw zoogenaamde
doode", zoek den mensch die, zooals wjj
menschen het noemen, van ons is weggegaan,
wat zijn geestes, zijn zieleleven aangaat, terug
in Uw herinnering, in Uw erfenis van dat gees
teswerk,, van dat zielebestaan en zoek den
stoffeljjken mensch terug, in de stoffelijke en
onstoffeljjke uitingen, in de stemmingen der
Natuur. Zoek den aldus opgelosten mensch,
voortlevende in bloem en plant en in ieder
schoonheids- en levensuiting der Natuur; gjj
zult hem zeker weervinden en Uwe liefde zal
hem herkennen ondanks de verhoogde
schoonheid van zijn geestelijk en stoffelijk
voortbestaan!
UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD.
Nadruk verboden.
Kunstmest in den tuin. Voor de kunstmest
bekend en ingeburgerd was, werden in de tuin
bouwstreken groote hoeveelheden stalmest,
beer, enz. gebruikt. Ook thans is de natuurljjke
mest, en terecht, in den tuinbouw nog zeer in
eere. Maar daarnaast wordt al vrij wat kunst
mest gebruikt, waardoor de oogsten niet ai-
leen worden vervroegd, maar ook verhoogd.
Tegen 't gebruik van enkel stalmest zijn bezwa
ren. Maar al te dikwijls wordt deze mest te
duur betaald. Er is geenerlei controle of men
goeden mest krijgt of rommel. We willen nie*
als een feit constateeren, dat er geknoeid
wordt, maar slechts vaststellen, dat in elk ge
val alle controle ontbreekt en dat deze bij den
aankoop van natuurmest wel steeds zal blijven
ontbreken. Een ander bezwaar der natuurlijk;
meststoffen schuilt in de omstandigheid, dat ze
in de meeste gevallen als volledige meststoffen
beschouwd worden, terwijl ze dat in vele geval
len niet zijn.
In alle natuurlijke meststoffen komen de vier
jlantenvoedingsstoffenstikstof, phosphorzuur
kali en kalk voor; in zooverre zijn ze dus vol
ledig. Maar de verhouding, waarin genoemde
voedingsstoffen er in voorkomen, is heel ver
schillend. Daardoor past een natuurlijke mest
stof nooit voor alle gewassen. En toch wordt ze
daarvoor dikwijls gebruikt. Het noodzakelijk
gevolg daarvan moet zijn, dat men in vele ge
vallen eenzjjdig te werk gaat. Om een voorbeeld
te noemen: beer en compost zijn kali-arm, be
vatten te weinig kali in verhouding tot de an
dere voedingsstoffen. Ze zijn echter zeer rijk
aan stikstof. Beer en compost zouden dus goede
en volledige meststoffen zijn voor gewassen,
die weinig kali en veel stikstof noodig hadden.
Maar zulke gewassen zjjn er, helaas, niet te
vinden! Want een gewas, dat veel stikstof noo
dig heeft, b.v. een kool- of bladgewas, vraagt
ook veel kali. Uit een en ander volgt reeds,
dat men ter volledigmaking van onze natuur
lijke meststoffen toch zijn toevlucht zal moeten
nemen tot kunstmeststoffen. In bovenstaand
voorbeeld zal men b.v. naast compost of beer,
kali, in den vorm van patentkali, kunnen toe
dienen. Zulks gebeurt ook in streken, waar men
met een rationeele bemestingswijze op dë
hoogte is. Een volledige bemesting met kunst
mest kan in den tuinbouw met veel succes de
natuurlijke meststoffen vervangen. Een ratio
neel gebruik van kunstmest brengt voor de tui
niers heel dikwijls besparing bij aankoop, doch
tevens arbeidsbesparing mee. In de verslagen
der Rijksproefvelden van de laatste 20 jaren
liggen voorts de voorbeelden voor 't grijpen,
dat men met veel succes kunstmest in den
tuinbouw kan gebruiken.
Kamerplanten. Met het voorjaar is ook weer
de tijd aangebroken om onze kamerplanten ge
regeld van het noodige voedsel te voorzien. We
kunnen dit doen, door ze te gieren met een slap
aftreksel van koemest, of en daaraan geeft
men in kamers meestal de voorkeur we be
gieten ze af en toe met een oplossing van z.g.
bloemenmest of plantenvoedingszouten.
Hierbij moeten we echter vooral zorgdragen,
dat de oplossing niet te sterk is, voor potplan
ten in 't algemeen niet sterker dan een halve
één gram voedingszout op 1 L. water. Sterkere
oplossingen oefenen, in plaats van een gunsti-
gen, een zeer nadeeligen invloed uit op de plan
ten, en hebben dikwijls haar dood tengevolge.
Een eenvoudige manier om ons de gewenschte
oplossing te verschaffen, is de volgende:
In een literflesch doen we een ons van de
meststof, en vullen de flesch dan geheel met
water, waarin het zout door schudden vrij spoe
dig oplost. We hebben dan een oplossing van
100 gram (1 ons) op 1 L. water. Met deze op
lossing vullen we een klein apothekersfleschje
van 10 kub. c.M. inhoud en gieten dit vervol
gens over in een tweede literflesch. Wordt deze
dan verder met water geheel gevuld, dan heb
ben we de verlangde oplossing. Want de 10 kub.
c.M. water in het kleine fleschje bevat juist éen
gram van de meststof in oplossing, en deze
wordt in de 2e flesch verdeeid over 1 L. water.
De Regenwormen. „De ploeg is een der oud
ste en nuttigste uitvindingen van den mensch,
maar lang reeds voor het bestaan van den
mensch werd het land regelmatig omgeploegd
door de wormen en steeds zullen zij met dien
arbeid voortgaan, 't Is te betwijfelen, of er wel
vele dieren bestaan, die zulk een gewichtige rol
in de geschiedenis der aarde gespeeld hebben,
als deze laagbewerktuigde schepselen". Aldus
Charles Darwin ongeveer een eeuw geleden.
De regenwormen hebben ook niet weinig bij
gedragen tot een goede bode ventilatie. Door
hun woelen maken zij den grond poreus en toe
gankelijk voor de dampkringslucht, terwijl het
overtollige water er uit wegzakt. De voor den
plantengroei zoo noodzakelijke scheikundige
omzettingen kunnen daardoor dus te beter
plaats hebben, waardoor de verschillende voe
dingsstoffen ter beschikking van de planten
komen.
Blauwe Lupine. De blauwe, veelbladige lupine
is een gewillig bloeiende plant. Zy ontbreekt
nooit op het appèl. Elk jaar brengt zy bij goede
verzorging een prachtig bouquet heerlijk-
blauwe, forsche bloemtrossen te voorschijn
Ze behoort dan ook tot onze dankbaarste tuin
planten; de weinige zorgen beloont ze met rij
ken bloei, 't Is een echte zonplant. Hoe zonniger
ze staat, hoe sterker de bloei. De bodem mag
echter niet te vochtig zyn. De planten wortelen
diep en hebben het op goeden tuingrond niet
spoedig droog. De Lupine is afkeerig van ver
planten, daarom doet men het alleen, wanneer
het noodig is, namelijk als de plant achteruit
gaat en zwakker wordt en de bloemen kleiner
en geringer in aantal worden. De Lupine is uit
stekend op haar plaats voor een heestergroep
of tusschen de lage heestertjes aan den voor
kant van zulk een groep. De plant wordt ruim
een meter hoog en maakt tusschen laag en licht
struikgewas een zeer fraai effect. Na den bloei,
die in de eerste zomermaanden valt, blijft de
plant nog geruimen tijd groen, zoodat ze ook
dan, met haar mooie blaadjes, tusschen de
heesters een goed figuur maakt.
Snoeien van heesters. Straks, als de maand
Juni er is, moeten de Ribessoorten, Prunus Pis-
sardi en andere Prunussen, Forsythia's, Amyg-
dalis en andere heesters, die den bloei achter
den rug hebben, onder 't mes worden genomen,
voordat het nieuwe lot te ver ontwikkeld is en
hiervan dus te veel zou moeten worden wegge
sneden, wat verlies van kracht beteekent. Ook
de Seringen raken dan langzamerhand uitge
bloeid. Waar ze de ruimte hebben, en volop
licht en lucht, kunnen ze worden teruggesneden.
We zorgen er daar by voor, meteen de dikwijls
rijke grondscheuten te verwijderen. Deze kun
nen meestal met den wortel uit den grond ge
stoken worden en kunnen dan ergens worden
opgeplant, om als onderstam voor het occulee-
ren van fraaiere soorten te dienen. In kleine
tuinen echter moeten we met het i.nsnijden van
Seringen zéér voorzichtig zijn. Als straf voor
te sterk insnijden, zitten we vaak eenige jaren
zonder bloemen.
BESTRIJDING VAN DE SCHURFT-
ZIEKTE BIJ VRUCHTBOOMEN.
Na de bespuiting met Bordeauxsche pap
vóór den bloei is het, om schurftvrij fruit te
kweeken, noodzakelijk i_a den bloei nog eenige
malen de boomen te behandelen.
Ofschoon de koperhoudende middelen tegen
de schurftziekte de beste resultaten geven,
kunnen de meeste na den bloei niet meer aan
gewend worden, omdat zij, vooral bij appels,
maar ook bij sommige peren, te veel bescha
diging veroorzaken.
Voor de bespuiting na den bloei gebruikt
men in den regel Californische pap.
of daarmee gelijkstaande middelen (Solbar).
Een pCt. oplossing (verdunning 1 40) is
de meest gebruikelijke, bij sterk zonnig Weer
gebruike men een 2 pCt. oplossing (verdun
ning 1 50.)
De tweede bespuiting (eerste bespuiting na
den bloei) kan tevens benut worden voor be
strijding van de worrastekigheid en tegen blad
vretende insecten (rupsen, bastaardrupsen en
kevers).
Aan de Californische pap moet dan lood-
arsenaat toegevoegd worden per 100 L. 300
gr. (3 ons) poedervormig of 500 gr. (5 ons)
pastavormig loodarsenaat.
Wil deze bespuiting tegen wormstekigheid
effect hebben, dan moet binnen één week na
t afvallen der bloemblaadjes gespoten zijn. In
den laatsten tijd is ook een stof in den handel
(Nosprasit), die het groote voordeel heeft, dat
zij na oplossing in water direct een spuitvloei-
stof levert, die zooveel koper als arsenicum
bevat en daarom geschikt is zoowel ter bestrij
ding van schurft als van insecten (o.a. worm
stekigheid). Bij in 1930 genomen proeven wa
ren de resultaten heel goed, doch er is nog te
weinig ervaring met deze stof opgedaan om
haar nu reeds zonder voorbehoud te kunnen
aanbevelen, met name over het al of niet ver
oorzaken van eenige beschadiging.
Inplaats van spuitmiddelen begint men in
ons lar.d ook stuifmiddelen tegen de schurft
ziekte te gebruiken.
Op het oogenblik zijn daarvoor alleen nog
maar beschikbaar kolodust (zeer fijn zwavel-
poeder) eri lcolotex (fijn zwavelpoeder, ver
mengd met een arsenicupavrbinding.)
Voor een gelijktijdige bestrijding van de
schurftziekte en wormstekigheid moet kolotex
gebruikt worden.
De bestuiving dient dan ook direct na den
bloei plaats te hebben. Voor latere bestuivin
gen kan men kolodust gebruiken.
Verdere inlichtingen worden verstrekt door
den Plantenziektenkundigen Dienst te Wage-
Dingen en door de bij dezen Dienst op verschil
lende plaatsen werkzame ambtenaren.
DE ENSEMBLES VERDWIJNEN.
Het ensemble, zooals wij het tot nu toe ken
nen met zjjn onverbiddelijke eischen wat betreft
de overeenkomst in kleur en stof, is aan het
verdwijnen. Nu zal de strengste modecriticus
ni'ets kunnen zeggen van een deux-pièces, waar
over men een geheel afwijkende bolero draagt,
vooral wanneer het ceintuur in de kleur van de
bolero is. En een rok, een blouse, en een man
teltje, van geheel verschillende kleuren en stof
fen vormen samen het allernieuwste Farijsche
mantelpak. Het komt er alleen op aan, dat de
kleuren bij elkaar goed staan, iets wat veel meer
smaak vereischt dan het bij elkaar zoeken van
precies dezelfde kleuren. Er worden nu ook
veel afzonderlijke japonnen ontworpen, die be
stemd zijn om zonder mantel gedragen te wor
den en waar men desgewenscht eiken mantel
overheen zou kunnen dragen. Het voordeeligst
zal dus een mantel van een neutrale kleur zijn.
(Nadruk verboden).
YERSEY.
DE MODESTOF VAN DIT SEIZOEN.
De practische geest van de moderne vrouw
heeft ook in de mode nieuwe schoonheidsidealen
weten te vinden. De wollen stoffen zijn zoo
doende steeds m'eer de dagelijksche kleeding der
vrouw gaan behooren.
Yersey is voor manteltjes buitengewoon goed
geschikt en leent zich ook voor mantelpakken.
Deze stof is gemakkelijk te verwerken, een
naaister, die haar vak goed verstaat, kan er
aardige effecten mee bereiken.
Er zijn verschillende weefsels: de grove en de
fijne. Het gewone weefsel, dat veel overeen
komst vertoont met de sportieve heerenstoffen,
wordt gewoonlijk voor de reis en voor sport
gebruikt. Het fijnere leent zich beter voor ge-
kleede japonnen en mantelpakken.
Ook de garneeringen, zonder welke de nieuwe
mode eenvoudig niet denkbaar zou zijn en die
de kleeding zoo'n echt vrouwelijk aanzien geven
passen zich geheel by de nieuwe stof aan:
Kraagjes, leeren ceintuurs, leeren bloemen, pli-
Fnsemble van blauw-bruin-beige geruite
kasha voor den rok en het mouwlooze jasje en
beige kasha voor de blouse met over elkaar ge
kruiste reepen als halsversiering en ange mou
wen. die van onderen uit de geruite stof
Stpraetisch en gemakkelijk in het dragen is
het costuum van beige wollen crêpe met een
manteltje, dat zeer laag uitgesneden en ver
over elkaar geslagen is om onder het ceintuur
van op zij te worden dichtgeknoopt. De blouse
is van blauw en bruin geruite waschzijde en
eipdigt aan den hals in lange slippen, die worden
dicht gebonden.
sée's en de bevallige breede revers.
De costuums van yersey van dit voorjaar zijn
meestal in donkere kleuren gehouden, terwfll
voor den zomer aan de lichtere tinten van zijden
yersey de voorkeur gegeven wordt.
(Nadruk verboden).
gemarierde man en bovendien acht jfl toch ©ed
huwelijk
„Maar Mary, je wilt toch niet zeggen, daC
je met mijn chauffeur wilt trouwen? Dat la
je reinste krankzinnigheid!
„Krankzinnigheid? En je wilt wel trouwen
met je dienstbode! Dan is het democratise®
en als ik
Een snik klonk in Mary's stem en in James*
oogen leek het jonge meisje, de freule, die met
z'n chauffeur wilde trouwen, hem zoo hulpbe*
hoevend en bedroefd, dat hy haar in z'n armen
nam
Een uur later traden twee stralende jongd
menschen gearmd de kamer binnen, waar de
oude dame zat.
„Mama, Mary heeft mg genezen van m#n
democratische huwelijksplannen en mag ik
het er misschien wel met eenigen gepasten
trots aan toevoegen: „ik heb haar van een
zelfde euvel genezen
James bemerkte niets van de knipoogjes die
over z'r.- hoofd door de beide vrouwen gewis
seld werden.
(Nadruk verboden.)
Verdrietig staarde de vriendelyke oude dame
het jonge meisje aan, dat, hoewel zij een mee
warig gezicht poogde te trekken, toch te véél
dansende lichtjes in haar oogen had.
„Mary lief, ik ben bang, dat je het niet voor
ernst van James op neemt, maa- heusch, hij
is in staat, te doen wat hy zegt," riep de oude
dame wanhopig uit. Hij is in de laatste weken
geheel en al veranderd en heeft al eenige
malen in volle ernst beweerd, dat het niet vol
doende is democratische ideeën te bezitten,
doch dat het er juist op aankomt, die ideeën in
praktijk te brengen. En gisteren zei hij. alsof
hij het terloops bedoelde, dat hij hoopte, da»
ik er geen bezwaar tegen zou hebben, als hy
een democratisch huwelijk sloot. De eene
mensch is gelijk aan den ander, zoo zei hij en
waarom zou het hem dan niet vergund zijn,
in het huwelijk te treden met een van onze
dienstmeisjes, waaronder er één is, die wat
haar uiterlijk aangaat, voor een dame uit onze
kringen niet hoeft onder te doen. Verbeeld je
toch Mary, dat hij, een baron, met z'n dienst
bode zou trouwen! En het verschrikkelijke is.
dat hij er toe in staat is," voegde de oude
barones er tragisch aan toe.
Glimlachend blikte haar nichtje in het an
ders zoo vriendelijke gelaat van de oude dame,
die nu door de democratische huwelijksideeën
van haar zoon geheel overstuur was.
„Weest u maar gerust, tante, ik zal James
wel genezen."
De dankbare blik van de tante was aan
doenlijk
„Hallo James! Hoe gaat het?
Verrast keek de jongeman op, toen Mary's
stem» hem uit zijn gepeinzen opschrikte.
„Dag Mary! Leuk dat je ons eens bent ko
men opzoeken."
„Ik wilde jou feitelijk eens spreken, James,
want ik meen geboord te hebben, dat ik in
jou een- geestverwant gevonden heb. En omdat
ik overal en bij iedereen op onaangenaamheden
stuit, wanneer ik erover praat, kom ik eigen
lijk bij jou m'n toevlucht zoeken. Want onze
ideeën gaan parallel wat den huidigen tijd aan
gelat. Niet waar James, ook jij kan je geheel
en al vereenigen met het huwelijk tusschen
verschillende standen in de Maatschappij?
„Ja zeker, althans wat....
„Juist, ik had dus gelijk en is het dus waar
schijnlijk ook niet slechts een bloot gerucht,
dat jij huwelijksplannen hebt met een van de
dienstmeisjes van je moeder?"
„Maar Mary, theorie en
„Dus nu ik weet, hoe je erover denkt, kan
ik jou gerust een vertrouwelijke mededeeling
doen. Ook ik heb plannen voor een huwelijk
een huwelijk uit waarachtige liefde, zonder
eenig brj-oogmerk. Zeg James, jij zult hem ook
wel kennen
„Wien bedoel je? Wien zou ik moeten
kennen
„O ja, dat weet ik natuurlijk nog niet. En
het grappigste is, dat ook de man met wien
ik wil trouwen, het nog niet weet. Vóór dat ik
het hem misschien zeg, zal hij er wel noos»
van hebben gedroomd. Maar ik had je eers»
nog eenige inlichtingen willen vragen, Jaimes....
Ik ga niet gaarne over één nacht ijs, zooals
je weet, kan je me niet het een en ander ver
tellen over den persoon van je chauffeur?
„Wat? Mijn chauffeur?"
„Ja James, hij is toch een knappe en wel-
DE COURANT EN HARE GESCHIEDENIS.
De oudste courant ter wereld hadden de Chi-
neezen, die reeds in de oudste Oudheid eep
hoogen trap van beschaafdheid wisten te be
reiken.
In het jaar 911 werd op bevel van den regee
renden keizer Quang-Soo te Peking de eerste
courant uitgegeven. Ze droeg den naam „King-
Pau" of „Hoofdblad". In het begin kwam de
King.Pau ongeregeld uit, maar sedert 1351
verscheen het blad wekelijks. Het blad ver
schijnt thans nóg en wel in 3 edities (uitgaven)
per dag!
In het Romeinsche Rijk verscheen gedurende
de regeering van keizer Julius Caesar een dag
blad, dat „Actadiurna" heette. Daarna zyn er
vele eeuwen voorbijgegaan, waarin weinig be
kend is over het at of niet verschijnen van
couranten. Wel is het bekend, dat er hier en
daar bij bijzondere gebeurtenissen geschreven
nieuwsblaadjes uitkwamen, maar kranten kon
men dat niet noemen. Evenmin kon die naam
gegeven worden aan de enkele gedrukte blaad
jes met beschrijvig van merkwaardige gebeurte
nissen, uitgegeven na de uitvinding van de
boekdrukkunst è.1450).
In 1605 verscheen te Antwerpen een blad!
„Nieuwe Tijdinghen"; in 1609 gaf Johann Ca-
rolus te Straatsburg een courant uit; in 1619
gaf Broer Jansz. te Amsterdam reeds een krant
uit, waarin uitvoerig verslag voorkomt van dó
onthoofding van den raadpensionaris Johan
van Oldenbameveldt; in 1631 verscheen er ill
Frankrijk een courant, die „Gazette" heette. Dit
zijn vry zeker de eerste couranten in Europa
welke werkeiyk iets beteekenden.
In 1656 besloot de Haarlemsdhe stadsdurkke*
Abraham Casteleyn een courant uit te gever»
Die eerste H.aarlemsche Courant verscheen
Januari 1656 en droeg den naam „Weckeiycka
Courante van Europa". In 1659 werd die naan»
veranderd in Haerlemse Dlngsdaeghse Con,
rante". Dit blad bestaat thans nóg onder den
naam „Oprechte Haarlemsche Courant". Lang*
zamerhand kregen na Amsterda/n en HaarlenJ
ook Den Haag en Rotterdam een courant, even
als Leiden en Delft.
In den beginne was de inhoud van die eou«
ranten nog niet van dien aard, dat men kon
zeggen, er staat veel goeds en belangryks in.
waardoor de lezers op een hoogeren trap vail
ontwikkeling en beschaving komen! Langzamer
hand werd dat wel beter! Maar er was tocl»
voortdurend een groote verandering in den in
houd der couranten, wat vooral een gevolg was
van de vele twisten, die er onder het volk be
stonden. En toen de Franschen hier in 1795
kwamen, maakten de Nederlandsche Couranten
een moeilijken tyd door. En tydlang moesten ze
half In het Fransch en half in het Hollandse!»
verschijnen, op bevel van Napoleon. Daarna
moesten ze weer uitsluitend in de Fransche taal
uitkomen. In 1812 werd er een belasting op de
kranten ingevoerd. Eer moest „gezegeld papier"
worden gebruikt. Daardoor werd de abonne
mentsprijs natuuriyk hoog. Pas in 1869 wend
het „dagbladzegel" afgeschaft. Toen verschenen
er spoedig honderden plaatselijke nieuwsbladen
in ons land en kwam de krant onder ledera
oogen.
Tegenwoordig zyn er in ons land een groot
aantal couranten en is het in het belang van
ieder mensch, dat hy een of meer couranten
leest. Maardie kranten moeten „goed" zyn
en de lezer moet ze „goed" weten te lezen!
Laten we éllen probeeren, alleen dét te lezen,
waaraan we iets hebben voor de uitbreiding
van onze k/nnis, tot het leeren verstaan van de
maatschappij, waarin wij leven en tot verbete
ring van onze denkbeelden en eigenschappen.
(Nadruk verboden).
Humes „geschiedenis van Engeland" was zulk
een inslaand artikel geweest, dat alle Engelsche
uitgevers hem bestormden met het verzoek zyn
werk voort te zetten en het aan hen te gunnen.
De schryver had zich met een aanzieniyk ver
mogen, dat hy verdiend had, in Schotland terug
getrokken en leefde daar als rentenier zeer op
zijn gemak. In den beginne verontschuldigde hij
zich bij de uitgevers met aigemeene gezegdes en
nietszeggende beweringen. Maar toen men niet
ophield hem lastig te vallen, schreef hy alle uit
gevers kort en bondig het volgende briefje: „Ik
kan op Uwe voorstellen nu niet en nooit ingaan,
en wel om vier zeer begrijpelyke redenen: Ik ben
te oud, te dik, te lui en te ryk
Die arme Meyer daar heb ik werkelijk me
delijden mee!
Hoezoo dat?
Wel daar heeft hy zyn halve leven opge
offerd om acht talen te leeren en nu heeft hij
een vrouw getrouwd, die hem heelemaal niet aan
het woord laat komen!....
Een vader gaf zyn 18-jarige dochter steeds dó
raad: Kindlief, als booze mannen je mee willed
lokken, wees dan verstandig en volg ze niet!....
Daarop vroeg het meisje: En vader, wat moet
ik dan doen, als goede mannen me mee willet»
lokken?
Mevrouw (tot nieuwe dienstbode): En luiste»
eens Marie, ik wilde je nog zeggen, dat wy hief
gewend zyn „Je" te zeggen, begrijp je?
Dienstbode: Nou, als jU het goed vindt, dan If
het m'J a? lang bestl