HOC A STL/TEH
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
WAT GEBEURT ER MET ONZEN GULDEN?
EVEN LACHEN
IE S El IR EV1LIM IE IM IE II LIL V 5>T IR IE IE IR ID ID IRfi
WETENSCHAP
EN TECHNIEK
DE GEZONDE POSITIE VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
DE BETEEKENIS VAN 23 SEPTEMBER 1931
DOOR DR. H. J. VAN ENKHUIZEN
III.
PAR
VJTSL'LITILIHIL Ve©IR ILiLiEJHA.
In dit derde artikel onderwerpt
Dr. H. J. v. Enkhuizen de politiek
der Nederlandsche Bank, het commu
niqué over de ponden-transacties, 't
aftreden van Mr. Vissering en andere
in het oog springende manipulaties ter
handhaving van de waarde van den
Nedcrlandschen Gulden aan een uit
voerige bespreking.
Zooals W'ij in ons vorig artikel breedvoerig
hebben betoogd, is de positie van de Neder
landsche Bank, gezien de per 3 Juli 1933 op
gemaakte bankstaat, kerngezond te noemen.
Immers, 77.4:% der zich in circulatie bevindende
bankbiljetten was door zuiver goudbezit van de
bank gedekt, welk percentage zelfs tot 86.1
steeg, zoo men tevens daarbij in aanmerking
nam het bezit van onze centrale credietinstellmg
van buitenlandsche wissels, vermeerderd met
haar saldi bij de buitenlandsche correspondenten
van de Nederlandsche Bank.
Wat de binnenlandsche positie van de bank
aangaat, de huidige moeilijke omstandigheden op
economisch, en financieel gebied zijn oorzaak,
dat de vraag naar credietfaciliteiten van de
zijden van de binnenlandsche credietnemers van
de bank slechts gering is. Eenerzijds, omdat er
voor „cash money" weinig vraag is, maar
anderzijds vooral, wijl de groote bankinstellingen
in Nederland, zooals: De Twentsehe Bank, De
Nederlandsche Handel-Maatschappij, De Am-
terdamsche Bank, De Rotterdamsche Bank-
ereeniging, De Incasso Bank, R. Mees Zonen,
Mope Co. (de heer Van Loon), De Bank-
Associatie (Wertheim Coinpertz 1834 en
'redietvereeniging 1853) om slechts eenige
der belangrijkste financieele instellingen in
Nederland te noemen zeer huiverig zijn hun
liquiditeit te verminderen, zoodat zij hun crediet-
verleening aan particuliere geldnemers hebben
ingekrompen, om daardoor steeds paraat te zijn
aan al hun dadelijk opvraagbare verplichtingen
te kunnen voldoen.
De geringe credietbehoefte.
Zoo was op den 3den Juli 1933 bij de Neder
landsche Bank slechts een bedrag van 55.9
millioen gulden aan wissels in herdisconto ge-
even; en beliepen de beleeningen op effecten
■n goederen (onder de laatste post is ook de
beleening op goud begrepen, waarvoor de bank
maar 1 berekent, hetgeen de uitzonderlijke
positie van het goud duidelijk doet uitkomen)
slechts onderscheidelijk 120.1 millioen gulden en
4.3 millioen gulden, zoodat de geheele crediet-
verleening van de bank aan de verschillende
Nderlandsche financieele instellingen slechts
Iroeg 180.3 millioen gulden.
H >ezeer de groote Nederlandsche bankiiistel-
litii er in de huidige omstandigheden op be-
zijn de eigen middelen liquide te houden,
l afdoende uit één bepaalde post op de
ützijde van de bankstaat: „Rekening-
irant van anderen". De Nederlandsche Bank
ft n.l. twee rekening-courant-posten op de
editzijde van haar wekelijksche bankstaat ver
leid: „Rekening-Courant van het Rijk" en
Rekening-Courant van anderen". De eerste
Kist bedroeg per 3 Juli 1933, nihil; zelfs had de
Staat der Nederlanden op dien datum zich
genoodzaakt gezien een renteloos voorschot van
2.5 millioen gulden bij de Nederlandsche Bank
op te nemen, waartoe de bank, krachtens het
haar versterkte monopolie, verplicht is tot een
bedrag van maximum 15 millioen gulden.
De „Rekening-Courant van anderen" omvat
de saldi der verschillende grootere (en kleinere)
Nederlandsche bankinstellingen, bankiers, enz.,
die deze bij de Nederlandsche Bank aanhouden,
welke post, per 3 Juli 1933, bedroeg: 78.1 mil
lioen gulden. Deze post bevat dus het dadelijk
opneembare tegoed van de verschillende Neder
landsche financieele instellingen bij onze centrale
credietinstellingen. En er dient hier wel even de
aandacht op gevestigd, dat dit tegoed uiteraard
geen rente draagt. De Nederlandsche bank
instellingen, bankiers, enz., storten n.l. op hun'
rekening-courant bij de Nederlandsche Bank
niets anders dan bankbiljetten door de Neder
landsche Bank zelve uitgegeven, die derhalve
voor de Nederlandsche Bank natuurlijk in feite
waardeloos zijn, zoodat zij er derhalve ook niet
aandenkt over het bedrag der rekening-courant-
saldi aan derden rente te vergoeden. Hieruit
volgt anderzijds hoe groote waarde de Neder
landsche bankinstellingen, bankiers, enz., aan
hun liquiditeit hechten, dat zij gezamenlijk op
de Oude Turfmarkt te Amsterdam over een geen
cent rente afwerpend tegoed beschikken van
meer dan 78 millioen gulden! Men kan dus
veilig zeggen, dat de grootere en kleinere
iinancieele instellingen hier te lande alles doen
om, bij eenigszins belangrijke opvragingen van
deposito hunner clientèle, onmiddellijk in staat
te zijn hun verplichtingen na te komen.
Keeren wij nu tot de Nederlandsche Bank
zelve terug, dan hebben wij dus gezien, dat de
Nederlandsche Bank, behalve haar bezit aan
goud in baren en gemunt goud, nog twee andere
posten heeft, die met goudbezit zijn gelijk te
stellen: buitenlandsche wissels en saldi bij
buitenlandsche correspondenten.
Het rentegevend goud.
Het is dit bezit, dat gedurende het jarenlange
presidentschap van den vroegeren president
directeur van de Nederlandsche Bank, Mr. G.
Vissering, van jaar tot jaar vermeerderde; aan
welk bezit de vroegere president den naam ge
geven heeft van: „rentegevend goud". Deze
naam wasmetterdaad goed gekozen, want uit
dit vaak in de honderdmillioen loopende bezit
aan buitenlandsche wissels en aan saldi bij de
correspondenten van de Nederlandsche Bank in
het buitenland, zijn in de veeljarige regeering
van Mr. G. Vissering in het hoofdgebouw van
de bank op de Oude Turfmarkt te Amsterdam
tientallen millioen guldens winst behaald, die
voor een zeer belangrijk gedeelte ten bate van
den Staat der Nederlanden zijn gekomen, daar
het leeuwenaandeel der door de Nederlandsche
Bank behaalde winsten aan het Rijk toekomt,
wijl immers het Rijk, door het aan de bank
verstrekte monopolie, de bank in de gelegenheid
stelt haar winsten te behalen.
Het zoogenaamd „rentegevend goud" was
echter geen werkelijk goud, zooals op den klas
sieken Maandag, den 23sten September 1931,
zou blijken, toen Engeland den gouden stan
daard verliet, het Engelsch Pond Sterling
duikelde, de Londensche beurs gesloten werd
en de Amsterdamsche beurs, althans voor dien
éénen dag, ter bezwering van een mogelijken
paniek op de beurs, het voorbeeld van haar
oudere Londensche zuster volgde.
Wat er toen gebeurde is, in dit verband, de
moeite waard even te releveeren in een volgend
artikel.
op de plaatsen, waar de slak geweest is. Zij
legt soms groote afstanden af om haar voeder
plaatsen op te zoeken.
Door haar slijmafscheiding zijn de slakken in
staat om zich ook over droog terrein voort te
bewegen, zoolang haar slijmvoorraad niet is
uitgeput. Bij vochtig weer en op vochtigen
grond is deze slijmvoorraad spoedig weer aan
gevuld. De omstandigheid, dat de slakken geen
overmatige slijmafzondering' kunnen verdragen,
stellen wij op den voorgrond bij haar bestrijding.
Wij kunnen pas-gebluschte kalk of zelfs fijn
gemalen ongebluschte kalk rondstrooien, natuur
lijk alleen bij droog weer. Men kan echter ook
dennennaalden en ander scherp materiaal rond
strooien, \yaaraan de slakken zich verwonden.
)p goed schoongehouden terrein zal men trou
wens over het algemeen weinig slakken vinden;
an groot belang is, dat er na de oogst geen
plantenresten blijven liggen, want dit worden
ware broedplaatsen en schuilhoeken van de
slakken. Schildpadden, kikvorschen, mollen,
egels, musschen, kraaien, patrijzen en fazanten
verdelgen de slakken in grooten getale, wie
eenden houdt, kan ze eveneens goed gebruiken
om den moestuin schoon te houden.
Een waterschuwe Zuiderling.
Het komt vaak voor, dat oleanders wel
knoppen vormen, doch ze niet tot ontplooiing
brengen. Dit kan verschillende oorzaken hebben.
Ten eerste heeft de oleander veel zon noodig;
wij moeten er echter tevens voor waarschuwen,
dat hij niet goed tegen verplanten kan. Dit moet
dus alleen gebeuren, als het werkelijk noodig is.
Verder krijgt de oleander spoedig te veel
water; het besprenkelen of bespuiten van de
bladeren is in alle gevallen af te raden en als
bet een potplant is, kan men haar bij regenweer
bet beste onder een afdak plaatsen; op die wijze
A'rkrijgt men het spoedigst bloemen.
WAAROM ZOO OUD.
„Dokter, gelooft U, dat ik negentig jaar
word?"
„Hoe oud bent U nu?"
i „Veertig."
„Drinkt U?"
„Neen."
„Rookt U?"
i „Neen."
„Hebt U een radio?"
„Neen."
„Waarom wilt U dan zoo oud worden?"
DIE HAD REDEN TOT KLAGEN!
Huurder: De menschen, die beneden mij
wonen zijn onaangename huurlieden. Afgeloopen
nacht zijn ze tot één uur op geweest en hebben
kleedjes geklopt.
Huisbaas: Bent u daar wakker door ge
worden?
Huurder: Neen, ik was nog niet naar bed
gegaan.
Huisbaas: Dan hebt u zeker nog laat gewerkt.
Huurder: ja, ik heb op mijn saxofoon ge
oefend.
HIJ KENDE ZIJN PAPPENHEIMERS.
In Schotland wordt een politie-examen ge
houden.
Op welke wijze zoudt ge een menschen-
verzameling uiteenjagen? werd aan een der
examinanten gevraagd. „Ik zou mijn gummistok
nemen en als dat niet hielp mijn sabel en mijn
revolver." Goed.
En wat zoudt gij doen?, vroeg men aan
een tweeden. „Ik zou mijn helm nemen en een
inzameling gaan houden," antwoordde deze.
Vandaag breng ik U naar één der grootste
Hotels van Parijs.
De portier in groen livrei, met ridderorden op
de borst, doet klein aan, in vergelijk met de
reusachtige zuilen vóór den ingang, waarop een
bordes rust.
Door de mahoniehouten draaideur, waarin de
geslepen glazen schitteren in de felle zon, be
treden we de Hall. De groote, witte en zacht-
roode marmeren tegels zijn gedeeltelijk bedekt
met reusachtige Perzische tapijten, die iedere
voetstap dempen.
Als een Godheid in zijn rijk, troont de chef
portier in zijn loge; geeft bevelen aan de lift
boys; staat de vreemdelingen te woord en buigt
overigens den ganschen dag. Als hij telefoneert
staat hij strijkages voor het apparaat te maken,
wat met een nuchter oog bezien een zeer humo
ristische werking heeft.
in een zijzaal musiceert een klein huisorkest.
Wit-gehandschoende liftboys brengen ons naar
de lift, die ons absoluut geruischloos naar de
gewenschte verdieping brengt.
Móóie, breede gangen voeren naar het com
partiment wat ik mij voor een beschrijving heb
uitgekozen.
In verband n.l. met het huidige regime Hitier
in Duitschland, zijn in Parijs zéér vele uit
geweken Duitsche joden: kunstenaars, intellec-
tueelen, kooplieden.
Het leek mij actueel, één der meest geziene en
aristocratische families te bezoeken en te
trachten, eenige gegevens omtrent den politieken
toestand te verkrijgen. Vrijwel iedere vreemde
ling denkt in Parijs volkomen vrij te zijn en
verkeert in de meening, dat niemand op hem
let. Niets is echter minder waar. Een zeer uit
gebreide, geheime politiedienst controleert de
gangen van iedere vreemdeling en al zal men
nooit een aanmerking hooren, dit neemt niet
weg, dat men weet: wie en wat ieder is!
Dit weten levert echter, zonder abnormali
teiten van de zijde der vreemdeling geen
gevaar op.
Duitschland heeft echter in Parijs zéér veel
spionnen, die niet alleen de gangen op politiek
gebied der Duitsche uitgeweken Israëlieten con
troleert, maar zoo mogelijk, ook hun gesprekken.
Daarom leeft er angst in de harten dier
honderden. Hier is spreken: gevaarlijk en
zwijgen:' goud. Vandaar dat de massa betrekke
lijk weinig omtrent den werkelijken stand van
zaken verneemt.
In het weelderig interieur, met alle luxe, alle
comfort, is ge'en gelukintegendeeleen
groote, onbeschrijfelijke onrustmen weet
niet, wat de dag van morgen brengen zal
„Men hoort zoo vele feiten, die later weer
worden herroepen; is de toestand echter in
werkelijkheid van dien aard, dat een catastrophe
verwacht kan worden?" vraag ik.
„Gelooft U, dat de duizenden Joden Duitsch
land zouden verlaten, hun huizen (vaak met
alles wat er in is) achterlaten als er niet een
beangstigende atmosfeer hing....?"
„Kunt U mij niet eenige feiten geven?"
„Ongetwijfeld onder die voorwaarde, dat
U ze in geen geval vertelt en natuurlijk in het
geheel niet publiceert!"
j Ik geef mijn eerewoord, waarna men behoed
zaam alle deuren der salon sluit; dan deelt men
mij feiten mede, waarover ik zwijgen zal
Dit kan ik U echter zeggen: indien ik ze niet
i uit den mond van Duitschlands één der meest
geziene oud-inwoners gehoord had, men zou
i denken dat dit feiten ten tijde der Christen
vervolging waren, onder het Regime van Nero.
Welk een eultureele ontwikkelingsperiode ligt
er echter tusschen het Romeinsche tijdperk en
het heden!
Het Duitsche volk behoort nu eenmaal tot die
volken, die een sterk regime niet alleen van
noode hebben, doch zelfs verlangen; een regee
ring, die echter z'n toevlucht zoekt tot een
macht, verkregen door laf geweld (omdat het
hier een groote meerderheid tegen een minder
heid is), blameert zichzelve voor alle tijden!
Een geweldsregime, zonder logisch en psycho
logisch rechtvaardigheidsgevoel, gericht tegen
een deel van het volk dat zeer zeker mede-
geholpen heeft, op kunstzinnig zoowel als op
wetenschappelijk gebied, Duitschlands naam
groot te maken, is nimmer een voor jaren
fundamenteel georiënteerd regime, doch slechts
standhoudend, zoolang de verwekte oppositie
alleen nog maar één der binnenkamers is
Duitschland zal spoedig van houding dienen
te veranderen, wil het niet in conflict komen met
de gansche cultus dezer dagen. Het zal zijn
ideeën geweld moeten aandoen ter verandering,
om door alle naties wederom als „volmondig"
te worden erkend!
Wanneer men het verbranden der werken van
Heine, Wasserman en de gansche lange lijst
rekent tot een openbare zaak, die ieder weten
mag, zal het den lezer duidelijk zijn, dat dat
gene, waarover men zwijgt, geheel aan het
ongeloofelijke grenst.
Vooral zij, die één of ander familielid in
Duitschland hebben, zijn zeer voorzichtig met
hun uitspraken, omdat één woord te veel ge
sproken in het büitenland, wordt verhaald op
hen, die binnen de grenzen vertoeven.
Zoo is er spanning; „unheimliche Spannung";
ook temidden van alle comfort, alle luxe, van
het weelderig hotel
Na ons bezoek bestijgen we de méér dan
honderd treden (in de buurt der schilderachtig
gelegen Eglise Saint-Etienne-du Mont) die
voeren naar het atelier van de bekende Ooster-
sche schilderes Eugenie Derdzaleiau.
Geen geruischlooze liften, geen weelderige
apartementen, maar hier in dit sobere atelier,
bij deze eenvoudige, maar groote kunstenares,
leeft iets van het intense, waarachtige geluk,
waarnaar zoovelen hunkeren, en dat zoo
weinigen veroveren. Alle waarachtig geluk
echter, wordt verkregen door de durf: de bergen
der moeilijkheid te bestijgen, met een rustig,
groot vertrouwen.
De weg tot alle Waarachtigheid voert dooi
de eenzaamheid. Door deze gelouterd, groeit de
zoeker tot vinder; groeit de mensch tot Mensch;
groeit de strijder tot Kunstenaar...!
Het is Eugenie Derdzaleiau lang niet ge
makkelijk gegaan. In een land, waar de vrouw
niet veel meer als koopwaar was en geen zelf
standigheid kende (ze is n.l. van origine een
Armenienne, geboren in Stamboul), is Mad.
Derdzaleiau de groote voorvechtster geweest
voor de zelfstandigheid der vrouw.
Ze heeft niet gevochten met blind fanatisme,
maar met rustig vertrouwen en vastberadenheid
en juist daarom een overwinning behaald, die
nimmer meer kan worden teniet gedaan.
Ze noodigt mij uit op een maaltijd „a la
Bohemiën", waar ze met groote Oostersche
gastvrijheid geeft, wat ze heeft....
Ze deelt het brood en schenkt de wijn
onderhand vertelt ze, met groote energieen
er gaat een geluksstroom door dit kleine atelier...
„Waarom zal de mensch zich hechten aan de
dingen der vergankelijkheid en er slaaf van
worden?" /egt ze. „Ik kan gelukkig zijn, omdat
ik niet heb en deelen kan, wat ik heb...!
Ik gevoel een treffende overeenkomst met de
Christenleer in deze paradoxale uitspraak.
Na haar opleiding aan de Koninklijke Kunst
school in Miinchen, is Derdzaleiau naar Parijs
getrokken, waar ze sinds negen jaren woont.
Als de avond is gevallen en beneden ons de
lichten der stad worden ontstoken en boven ons
de sterren als vriendelijke wachters glanzen,
vertelt de energieke, artistieke figuur „Derdza
leiau" van haar leven, zonder franje.... zonder
„opsmuk"... Er is iets in deze boeiende figuur,
dat ieder pakt, die met haar in aanraking komt.
Haar leven is als een diamant, die immer glanst.
Als kunstenares en als mensch is ze één der
meest hoogstaande figuren, uit wier leven ik
wellicht later nog eens meer vertel
(Wordt vervolgd.)
UIT DE WERKPLAATSEN DER
WETENSCHAP
IETS OVER DUBBELE STERREN
Door Prof. Dr. KERSBERGEN.
De duizenden sterren, die wij met het bloote
oog en de vele millioenen, die wij door een
telescoop aan den hemel zien staan, zijn als
regel van elkaar gescheiden door afstanden, die
niet kleiner zijn dan tusschen hen en ons. Als men
twee sterren vlak bij elkaar ziet staan, kan de
eene zich wel zoover achter de andere bevinden,
dat zij er misschien tienmaal zoover van ver
wijderd is als de andere ster van ons. Toch
zijn er ook tal van gevallen, waarin sterren
werkelijk dicht bij elkaar staan in paren of zelfs
in groepen van drie, vier of meer.
De ontdekking der dubbele sterren.
Evenals wij al loopende de maan achter een
huis zien verdwijnen en weer te voorschijn zien
komen, kan men vanaf de aarde, die eveneens
voortloopt en wel in haar baan om de zon, een
dergelijke verschuiving waarnemen bij twee
achter elkaar staande sterren. De verschuiving
is natuurlijk des te opvallender, naarmate de
schijnbare afstand tusschen de sterren kleiner is.
Reeds anderhalve eeuw geleden zocht op grond
hiervan de groote astronoom Herschel naar dicht
bij elkaar staande sterren. Met zijn goede
telescopen vond hij er ook een groot aantal,
doch de meeste waren voor zijn doel onbruik
baar, omdat zij zich dicht om elkaar heen
bewogen. Zoo verrijkte hij de wetenschap met
een belangrijke ontdekking, want bij nauw
keurige waarneming van de banen dezer sterren
paren bleek, dat zij zich bewegen volgens de
wetten, die ook de beweging der planeten om
de zon regelen. De natuurwetten, die wij in onze
omgeving waarnemen, gelden dus ook in zeer
ver van ons verwijderde deelen van het heelal.
Iets over Sirius.
Sirius is de helderste ster aan den hemel en
tegelijk een van de merkwaardigste. De groote
astronoom Bessel ontdekte bij deze ster een
uiterst geringe eigen beweging en zelfs schom
melingen daarin. Hieruit maakte hij op, dat
Sirius zich om een onzichtbare ster heenbewoog.
De juistheid van deze conclusie werd echter pas
na zijn dood algemeen erkend. De onzichtbare
ster, waarvan hij het bestaan had voorspeld,
werd toen ontdekt. Haar helderheid bedroeg
slechts een tienduizendste van die van Sirius,
zoodat de Amerikaansche sterrewacht, die dit
zwakke lichtpuntje zoo dicht naast de machtige
Sirius heeft waargenomen, daarmee wel een
bijzondere prestatie heeft geleverd. Doch het
kleine sterretje was dan ook de moeite waard,
want 't is een der merkwaardigste hemel
lichamen, die wij kennen. Het is zoo buiten
gewoon zwaar, dat een kubieke centimeter ervan
bijna 50 K.G. weegt. Zelfs een speldeknop uit
de massa van die ster zou al een aardig ge
wicht hebben, tenminste wanneer wij hem hier
op aarde hadden; op de ster zelf zouden wij
hem absoluut niet kunnen optillen, omdat daar
ook de zwaartekracht veel en veel grooter is
dan hier. Het is dus niet te verwonderen, dat
de astronomen zich met zulk een ster intensief
bezighouden.
De jongste ontdekking.
Dubbele sterren zijn dus op zichzelf niets
zeldzaams, maar toch heeft de jongste ontdek
king op dit gebied nog opzien gewekt. Het be
treft hier n.l. een tamelijk lichtzwak sterretje
vlak bij de heldere ster Capella en het merk
waardigste is de groote tegenstelling, die er
tusschen de beide sterren bestaat. De eene geeft
een blauw-wit licht en heeft dus een buiten
gewoon hooge temperatuur; de andere is een
roode ster met betrekkelijk zeer lage tempera
tuur. Ondanks het feit, dat een gloeiend lichaam
aanmerkelijk meer licht uitstraalt, naarmate de
temperatuur hooger is, heeft de roode ster een
grootere lichtsterkte dan de witte; zij moet dus
veel grooter zijn. Deze veronderstelling werd op
bijzonder overtuigende wijze bevestigd door
een verduistering, die niet minder dan omstreeks
36 dagen duurde; geheel nauwkeurig staat de
duur nog niet vast, omdat er pas één enkele
verduistering is waargenomen. De kleine witte
ster is dus eer lang achter de groote roode ver
borgen gebleven. De groote ster heeft 250 maal
de doorsnede van onze zon; de aarde zou in
die ster haar geheele baan rondom de zon
kunnen beschrijven, maar die ster bestaat dan
ook uit zeer ijle gassen, veel ijler dan onze
lucht. De kleine witte ster is daarentegen
„slechts" driemaal zoo groot als de zon; zij is
dus een echte dwerg vergeleken bij de groote,
al is haar gewicht ook een derde en haar licht
sterkte een zesde zoo groot als die van de reus.
De beide sterren stralen tezamen meer dan
duizendmaal zooveel licht uit als onze zon en
zijn zoover van ons verwijderd, dat hun licht
naar ons ongeveer 1000 jaar onderweg is.