DE KERST-GAST DE VECIIW E\r KAAR H UIS STOUTENBEEK'S MODEHUIS DE WERELDREIS VAN PIETJE PLUIS EN JANTJE JOPPE Voor de Kerstdagen WINTERMANTELS JAPONNEN PULLOVERS EN VESTEN BLOUSES EN ROKKEN I DAMESHOEDEN Plein 10 Haarlem Telefoon 15624 No. 51. 21 DECEMBER 1934. DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT 5 Lex stond in z'n erker mistroostig naar buiten te turen. Het was een wazige dag voor Kerst mis. Alles deed geheimzinnig aan. Maar Lex was momenteel allesbehalve mystisch gestemd, 't Zou in zijn huis een feestweekje worden van je welste! Zijn contanten waren zo angstwekkend geslonken, dat de leveranciers steeds stugger in 't bezorgen van boodschappen werden, maar met de dag halsstarriger wat 't indienen van nota's betrof. En z'n voorraad anthraciet was tot 'n doorzichtig laagje gedund, 't Enige waar van hij zich goed voorzien wist, wason verkocht werk. 'n Mooie tijd ook, om schilde rijen aan den man te brengen. De door zorgjes geplaagde schilder keek misnoegd om zich heen. Waarheen hij de blik ook wendde, hij zag tekeningen, studies, krabbels, voltooide schilderijen. Hij begon er geagiteerd van heen en weer te stappen. Vervelende toestand! En die Mies, die vandaag óók al zo uit 'r humeur was, omdat ze van de komende dagen weinig verwachtte. Kregen we maar logé's!" had ze ge zeurd. „Ha ha, logé's!" had hij ironisch uit geroepen. „Fn waar wou je ze op onthalen? Of moeten ze zelf hun Kerstkransen meebrengen? Nee, we zouden beter doen met 'n winterslaap in te gaan tot na Nieuwjaar!" Lex haalde in gedachten de allerlaatste sigaar uit 'n kistje op de piano, keek rond naar lucifers. Daar hoorde-i'; plots uit 'n hoek van de kamer: „Koppie krauw! Lorre zoet. Baas lief." „Hou je mond!" bromde de aangeroepene. Dat ellendige heest rad 'm de hele morgen al verveeld met z'n gek.ijs. Maar Lorre -cheen niets te beseffen van de ergernis, wclke-ie verwekte. Hij zette althans in zijn eentje 'n eindeloos gesprek op touw, dat intussen steeds daarop neerkwam, dat Lorre zoet en do baas lief was. Dit begon Lex ten laatste zo te vervelen, dat-ie, met 'n hoogst onwelluidende verwensing, dreigend op 't dier toetrad. Juist kwam Mies binnen, in 'n losse peignoir, met lome bewegingen. Nauw zag ze wat er aan de hand was, of ze smaalde: „O, nu heeft hij 't zeker gedaan? Wel zeker, schuif jij de schuld maar op 'n ander!" Met 'n rcrwoede blik keerde Lex, die van daag niets kon hebben, zich om en hij stond van nijdigheid haast te trappelen, toen-ie 'r toebeet: „Natuurlijk, 't komt allemaal door hèm. En door jou, omdat je te dik wordt." Mies schilderde hij namelijk nog al eens uit als elegant geklede vrouw in mondain milieu, die zichzelf fhee inschonk, lui 'n sigaretje rookte, aan de piano zat, de mandoline betokkelde of 'n andere dergelijke bezigheid verrichtte. Dikke piano- of mandoline-spelende dames echter waren nu eenmaal niet in trek en dit werkte het zakendoen bij Lex niet in de hand. Doch niet alleen aan haar weet-ie z'n ongeluk. Gek Lorre moest het ontgelden. Mocht Mies al eens op 'n enkel schilderij niét voorkomen, de kaketoe ontbrak nooit op het appèl. Lex had aanvankelijk zo'n succes met de uitheemse vogel gehad, dat iedereen 'n geschilderd exem plaar in z'n kamer wilde hebben. In alle moge lijke houdingen en in de meest verschillende situaties had-ie 't dier al afgemaald: op z'n schommel, op de piano, naast de teacosy, flad derend, pikkend, pratend. Aan alle goede dingen echter komt 'n eind en zo was 't tijdstip aan gebroken, dat niemand meer van 'n snavel-dier gediend was. Vandaar, dat z'n wanden vol hingen met Lorre's. Ze werden in aantal alleen geëvenaard door zwaarwichtige dames. Hij had wol plezier van z'n huisgenoten! Plets werd er hevig gebeld. Lex trad on wil' .keurig iets terug van 't raam. Ze konden 'n- buiten eens zien en als 't die ellendige kleer maker weer was met z'n rekening ,,'k Ben niet thuis", verdedigde hij zich bij voorbaat. „O, Cato doet open," sprak Mies. ,,'k Zal eens even gaan kijken." Haastig verliet ze de kamer. Niet gerust, liep Lex weer met grote stappen heen en weer. Hij hoorde beneden stemmen, 't Leek zelfs, of er 'n begin van ruzie ontstond tussen de meid en nog iemand aan de deur. Vervolgens holden twee benen, die van 'n man konden zijn, on stuimig de trap op en, vóór Lex zich verdekt had kunnen opstellen, tuimelde een klein, par mantig kereltje zonder kloppen de kamer binnen. „Ha, de oude toestand!" schreeuwde de zonderlinge bezoeker en z'n gezicht was één olijke grijns. „Voorgordijn half neer, meneer niet thuis, jawel! Maar ik ben Jan, ouwe verf kwast!" „Hemel, kerel, wièn ik ook verwacht had!" riep Lex verrast uit en hij schudde hem hartelijk de hand. „Hoe kom jij zo plots overwaaien?" „Dat zal ik je vertellen, vriendelijke krulle- bol," ratelde Jan af, aan wien niets, ook z'n mond niet, 'n ogenblik stil stond. „We wouen met de feestdagen eens wat anders zien dan Zeist. Coba moest er eens uit. En toen dacht ik aan 't Haagje en aan jou. En hier ben ik nu en om drie uur komt Coba met 't kleine hasse- bassie. Nee maar, wat zeg je d'r wel van?" Ja, wat moest Lex zeggen? Min of meer ont hutst keek-ie op 't enthousiast om 'm heen draaiende kereltje neer, dat iets van 'n los gelaten foxterrier had. O zeker, 't deed 'm plezier, Jan, dien-ie al van de schoolbanken kende en die in zaken zat, weer eens terug te zien. Maar om 'n geheel gezin te logeren en nog wel in zijn omstandigheden! ,,'t Is maar, zie jebegon Lex voorzich tig, ,,'k weet niet, of de slaapgelegenheid „Komt terecht," juichte Jan, wiens verruk king tegen elke ontvangst bestand bleek. „De bedden zijn in aantocht. We brengen ze mee. En 'n mud kolen en waar Coba nog meer voor gezorgd heeft! 't Komt alles met de trein van drie uur zoveel. Vooruit, gezellig paletmens, kijk eens wat lolliger! 't Wordt een feest!" Tegen zoveel optimisme kon Lex niet op. „Wie komt er nog meer dan Coba?" vroeg-ie achterdochtig. Wat had Jan ook zo-even weer gezegd? Z'n gast keek 'm aan met ogen als vuur torens. Dan barstte-ie blakend van geestdrift los: „Maar ons hassebassie natuurlijk, ons knolle- bolletje, ons tuiterdefluitje! Ze loopt al bijna en ze kraait! O, ze is vader's knofferdolletje, ons poeteloerisje, m'n schatterdepakkertje!" Lex begreep: de kleine! Enfin! „En je vrouw, ze ziet er uit, kolossaal!" be wonderde Jan, die altijd graag 'n aangename indruk maakte. „Heb je 'r dan al gezien?" vroeg Lex. „Nee, maar als ik hier zo rondkijk," legde de ander uit, en hij wees op de talrijke wand versieringen. „O, hou daar maar over op," klaagde Lex, half in ernst. Dat Jan juist aan die tegenslag in z'n kunstenaarsbestaan moest herinneren! „Wat heb je daar? 'k Lach me 'n kersepit!" brulde Jan opeens en hij stond zich te ver kronkelen voor 'n tekening boven de piano. „Dat is net iets voor mij. Dat kóóp ik. Hahaha!" Plots een en al belangstelling, trad Lex dichterbij. Jan doelde op 'n dolle charge, welke-ie in 'n onbewaakt ogenblik van Lorre had gemaakt, 't Stelde de groene huisgenoot DOOR J O H. BROEDELET voor in evening-dress met 'n monocle in 't oog en 'n keurige scheiding in z'n artistieke kuif. Jan, die zelf bij voorkeur voor komiekeling doorging, moest er wel 'n kramp van krijgen. Hij lachte dan ook opnieuw. Hahaha! „Hihahiha!" klonk 't als 'n echo uit de duistere hoek, waar Lorre op z'n hoge stok den vreem den bezoeker zat te bestuderen. Verrast draaide Jan zich om. Maar vóór-ie nader kennis kon maken met de vogel, trad Mies binnen in 'n zeer gesoigneerd toilet, met de glans der verwelkoming op het gelaat. Er werden hartelijk handen geschud, alles werd verteld van de plannen van Coba en 't heerlijke hassebassie. De koffietafel werd hoogst geani meerd, zodat de klok twee sloeg vóór iemand er aan dacht. „En nu naar de trein!" ordonneerde jan, terwijl-ie haastig opsprong. „M'n schattig wijfje mag geen ogenblik wachten. En dan m'n tuiterdefluitje! Lex, je draaft toch mee?" Lex, aangestoken, schoot z'n jas aan en beide vrienden holden de trap af. Halverwege stond Jan even stil. „Hoor eens," sprak-ie guitig en z'n malle snuffelneus scheen iets te ruiken. „Mies gaat nu natuurlijk feestmaaltijden aanrichten, enzo voorts. Maar 'k wil, dat we gezamenlijk de kosten dragen, 't Moet voor' ons allen 'n lolletje blijven." Lex protesteerde. Maar Jan had al - „voor de eerste uitgaven", zoals-ie zei 'n paar briefjes van tien voor de dag gehaald, rende er mee naar boven en deponeerde ze in 'n wervel wind op de huistafel. Buiten had Lex er dan ook niet veel meer tegen in te brengen. En ach, hij en Jan kenden elkaar immers al zo lang. Ze waren een half te vroeg aan 't spoor, jan echter draafde als 'n opgejaagd konijn om de haverklap 't perron op en neer, of de trein nog niet in 't zicht kwam. Hij mompelde zelfs al iets van botsingen, gemiste aansluitingen en zo meer. Eindelijk kwam 't zo vurig verbeide ijzeren monster. De liefhebbende man en vader stormde al de coupé's langs, doch hoe-ie ook zocht, z'n dierbare wederhelft en 't aangebeden hassebassie werd-ie niet gewaar. ,,'k Begrijp er niets van," blies-ie buiten adem. „Ze zal 'n trein later uit Zeist zijn gegaan." „Misschien," waagde Lex te veronderstellen, „zijn we 'r in de herrie misgelopen en is ze 't station al uit." „Zou 't?" betwijfelde Jan. „Enfin, dan neemt ze wel een taxi. Laten wij nu voor de bedden zorgen!" De goederen-wagons werden gerangeerd. Jan holde ze achterna, tot-ie, na 'n levens gevaarlijke buitel-partij over gestapelde bagage, 't gezochte te pakken kreeg. Met veel lawaai gaf-ie te kennen, dat alles ogenblikkelijk uit geladen moest worden en aan dat adres be zorgd. De verwonderde machinisten zetten angstwekkende fooi-hoofden, doch op z'n vroegst konden de bedden, enz., eerst vanavond worden thuis gebracht. Dodelijk verschrikt rende Jan naar de telefoon, belde 'n besteldienst op, welke zich bereid verklaarde, direct te komen. En zo had de doorzettende Kerst-gast binnen 'n uur z'n eigendommen op 'n sleperswagen en kon-ie voor de nacht dus gerust zijn. „Zullen we op de volgende trein wachten?" opperde Lex nog. Doch de overweging, dat-ie pas over twee uur arriveerde en de mogelijk heid, dat Coba en 't hassebassie reeds lang en breed bij Mies zaten, deden de vrienden toch besluiten, de sleperswagen spoedig per tram te volgen. De straatlantaarns brandden al toen ze weer thuis kwamen. „Ha, de wagen!" schreeuwde Jan. Juist waren de mannen van de particuliere besteldienst bezig z'n waardevolle goederen naar binnen te dragen. In de gang stonden enige zakken anthraciet en de trap was volslagen gebarrica deerd door bedden-gerei. Zo goed als 't ging, baande het tweetal zich 'n weg naar boven. Daar drong een aangename geur van gebraad tot hen door. „Is m'n heerlijk vrouwtje d'r al met ons zalig tuiterdefluitje?" informeerde Jan met veel be weging. „Nee, hoe kom je d'r bij?" antwoordde Mies verwonderd. „Wel 'n telegram voor jou. Hier!" ,,'n Telegram?" Jan riep 't uit, alsof hem 't vreselijkste onheil boven 't hoofd hing. Haastig scheurde-ie 't verontrustende papiertje open en lasZ'n ogen sperden zich. Hij greep naar z'n haren, rende dan naar de trap en schreeuwde tot de mannen, die alweer 'n bed op hun schouders laadden: „Alles weer op de wagen! En gauw, gauw! 't Moet dadelijk naar Zeist." „Wat is er nou?" vroegen Mies en Lex gelijk tijdig. „Lex," huilde Jan haast en hij stopte hem het telegram onder de neus. „Hier staat 't: De kleine niet lekker. Komen niet. Stuur onmiddellijk de bedden terug." „O, m'n heerlijk honne- ponneke, m'n schattig poeteloerisje, m'n zoet knipperdolletje. Ja, pappie komt! Vooruit, kerel, pak aan! Die matrassen! Nee, die zakken hoeven niet terug, en die doos. Alleen die koffers ende bedden, de bedden!" Jan in 'n soort razernij, sjorde zelf mee, wat-ie kon. De mannen, hoe verbaasd ook, deden wat hun gelast werd. „Maar je blijft in elk geval toch eten," drong Mies aan. „Zo kun je niet gaan." „Eten?" protesteerde Jan heftig. „Ik kan geen brok naar binnen krijgen. Nee, ik ga dadelijk, met de wagen. D'r is voor mij nog wel een plaatsje op de bok. Wel bedankt voor alles, hoor! Hier, Mies, in die doos zit knabbelarij. Gelukkig Kerstmis!" Hij schudde Mies en Lex hartelijk de hand, draafde dan de gang in. Lex stond beteuterd te kijken, niet alleen om dat haastige, maar ook, wijl 'm alweer 'n illusie ontnomen werd. Jan had er immers over gesproken, dat-ie zin had in z'n komische tekening van de kaketoe? in die plotselinge herrie dacht z'n vriend daar natuurlijk niet meer aan. Enfin, 't was nu een maal niet anders. Jan stond al aan de trap, wisselde nog 'n laatste handdruk met Mies. Daar krijste de groeu-gevederde vogel opeens vanuit z'n hoek: „Koppie krauw. Lorre zoet. Baas lief!" Jan luisterde verrast, 't Klonk hem in de oren als 'n verwijt, 'n aanmaning tot iets, dat-ie ver geten had. Klaar stond 't 'm weer voor de geest, op welk 'n geheimzinnige wijze hij 'n paar uur geleden ontvangen was. Ach ja, die half neer gelaten gordijnen. Nee, zo mocht-ie zijn vrien den niet achterlaten. „Gauw, Lex," riep-ie dringend, terwijl-ie 'n stap terug kwam en naar z'n portefeuille zocht. „Die krankzinnige Lorre van je, met z'n monocle. De kleine hassebas zal zich 'n kriek lachen. Twee honderd popjes. Meer kan ik voor de kunst niet besteden. Trouwens, 't is voor een papegaai al duur genoeg! Voor minder dan de helft kan ik er een krijgen die praat. Adieu!" Jan, z'n nieuwste bezit onder de arm, rolde haast de trap af en binnen 'n minuut zat-ie op de bok van de wagen, welke 'm met bedden en al naar 't station reed. Toen ze eindelijk wat bekomen was van 'r verbazing, sprak Mies hoofdschuddend: ,,'t Kerstbezoek wel!" Maar als ze dan aan de feestelijk voorziene dis zaten - Jan's voor schotje voor „de eerste uitgaven" had flink dienst gedaan moest Lex toch wel met 'n opgewekt gezicht verklaren: ,,'n Aardige verrassing blijft het. Spreek jij dat maar eens tegen! Al die brandstof! En kijk die taart met confituren. Daar hou je zoveel van. Als je nu maar niet nóg dikker wordt. Enfin! En Lorre, de brave Lorre, heeft z'n best gedaan, hoor! Hier heeft-ie 'n lekker suikertje van den baas. Zo'n groene schreeuwlelijk is toen eigenlijk 'n voordelig beestje. Daar ga je, Mies! Gelukkig Kerstmis!" En de specialist in kaketoe's en welgedane dames klonk lustig met z'n wederhelft op de komende, prettige dagen. Zo'n Kerst-gast toch! SMAKELIJKE HAPJES MET KERSTMIS. De tijd is weer aangebroken, dat meer wild gegeten wordt dan in andere jaargetijden. Het vlees is zacht en licht verteerbaar en wordt door velen gaarne genuttigd. Men moet wild en gevogelte steeds bij be trouwbare adressen kopen. Het eten ervan blijft toch altijd iets extra's, dus kan men beter iets meer geven voor zo'n enkele maal. Jonge vogels hebben zachte penneschachten, terwijl oude vogels harde snavels hebben, en verharde pezen. Jonge hazen hebben zachte poten en oren, die men gemakkelijk kan inscheuren, terwijl alle hazen een vlezige rug en heldere ogen moeten hebben. Hazen, die men juist geschoten heeft, moet men 8 tot 14 dagen buiten hangen, om de smaak te verfijnen, terwijl men schoongemaakt wild enige dagen kan bewaren in een doek, die men in azijn goed nat heeft gemaakt. Gevogelte kan men enige dagen bewaren door het van binnen en van buiten in te wrijven met een mengsel van peper en zout en in het binnenste een stukje houtskool te doen, en dan op een koele plaats ophangen. Wild en gevogelte moet droog bewaard blijven en van binnen en buiten gewassen wor den vóór het braden. Oude hazen worden veelal enige dagen in azijn gelegd of ook wel in zure melk. Het vlees wordt daardoor zacht en men kan het later eveneens goed bruin braden en stoven, mits men het vóór het bruinbraden met een schone doek afwrijft. KASTANJES BIJ GEBRADEN EEND. Bereiding: Kook tamme kastanjes, ontdaan van de harde schil, goed gaar. Laat ze in koud water even afkoelen, pel er het velletje af en stoof ze met wat suiker en een klontje boter. Kook enige zure appels goed gaar met een weinig water en suiker en laat er een citroen schilletje en een handjevol sunmaidrozijnen in meekoken. Verwijder daarna de schil, en meng De betere confectie thans tegen nog voor- deeliger prijzen GEHLEEDER JAPONNETJE VOOR DEN NAMIDDAG. 1403. Dit moderne en toch niet drukke patroon levert ons een aardige japon, die meer of min der gekleed is, al naar gelang van de stof, die wij ervoor kiezen. Witte zijde met een kantje er langs dient voor 't garnituur. Het moderne is gele gen in de raglan- mouw, die boven de manchet ruim valt, en in de straalsgewijs uit- loopende naadjes- garneering op borst en rug. Knippatronen verkrijgbaar in alle maten a f 0.58 per stuk. appelmoes en kastanjes dooreen. Doe alles over in een geprepareerde vuurvaste schotel, ver warm deze door en door in een warme oven en presenteer dit gericht bij gans of eend. EENDVOGEL. Hoe braden wij een eend? Bereiding: Het verdient aanbeveling, wilde eenden even af te koken, met kokend water op te zetten en tweemaal af te gieten. De sterke smaak zal dan verdwijnen. De eend wordt uit gelekt, met zout ingewreven, met 50 gram boter aan alle kanten mooi bruin gebraden. De jus wordt met water afgemaakt. De eend moet minstens 1 a 1 JA uur gebraden worden en onder het braden telkens met de saus overgoten worden, zodat er een gelijk bruine kleur ontstaat. IVI odelboerderij HILLEGOM Telefoon 5107 voor hoogfijne ZUIVELPRODUCTEN KERSTBROOD. 550 gram bloem (Keizer), 125 gram boter, 100 gram suiker, 250 gram rozijnen (sunmaid), 50 gram gist, 10 gram kardamompoeder, 1 thee lepeltje kaneel, J4 melk, 5 gram zout. Bij de bereiding van gistdeeg moet men de bloem liefst in een verwarmde pan kneden, de melk lauw gebruiken en de boter gesmolten, doch niet warm. Tevens moet men zorgdragen, dat de pan met het brooddeeg op een warme plaats gezet wordt om te rijzen, bedekt met een vochtige doek. Tocht kan het gebak doen mislukken, terwijl het brood in een warme oven gebakken moet worden om het behoorlijk te doen rijzen. De bloem wordt in een pan gedaan, in het midden een kuiltje gemaakt met de gebrokkelde gist, een weinig lauwe melk en een lepel suiker, daarna roert men van het midden uit. Eerst vermengt men melk en suiker en gist en nog een weinig van de omringende bloem hiermede en bestuift dit mengsel met een weinig bloem, dekt de pan af en laat het mengsel ongeveer 20 minuten rijzen, daarna voegt men de suiker er bij, de gesmolten boter, zoui, kruiden en de rest van de lauwe melk, waarna men alles met de handen flink kneedt, totdat het deeg geheel van de handen loslaat, hetgeen ongeveer 10 a 15 minuten zal duren. Het laatste mengt men de rozijnen door het deeg, terwijl men weer goed kneedt en laat het 1 a 1 uur op een warme, tochtvrije plaats, afgedekt rijzen. Het deeg moet dus minstens de dubbele grootte verkrijgen en wordt tenslotte tot een ronde plak gerold, die aan de voorkant iets dunner is. Nadat de dikke helft met water vochtig is gemaakt, slaat men de dun uitgerolde en tevens kleinste helft er overheen, zodat men de vorm van een stol heeft verkregen, die men op het ingevette bak blik legt en nogmaals een goed half uur laat rijzen, daarna wordt de stol in een warme oven gebakken en later met gesmolten boter bestreken en flink met poedersuiker bestrooid. KINDERVERTELLING e DOOR G. TH. ROTMAN 69. „Die kunnen wij verdienen!", zei Pietje. „Maar die geven ze óns toch niet in handen. En bovendien is het dan met onze wereldreis uit. Neen, ik weet wat beters. We moeten een briefje schrijven met de namen van onze vaders er onder, en de adressen er bij! Jongens, wat zul len ze opkijken als ze elk 250 gulden krijgen!" Vol van hun plannen spoedden ze zich naar het eerstvolgende dorp; Bommelhuizen heette het. 70. Ze kochten in een winkeltje voor de twee centen, die ze nog juist bezaten, een velletje postpapier en een enveloppe. Ze schreven er op, dat al het gestolene in de molen te vinden was en ondertekenden het met de namen van hun vaders: Jochem Pluis en Frederik Hendrik Joppe, met de adressen er bij, stopten de brief in de bus van het raadhuis en zetten hun tocht voort. 71. Langs een omweg kwamen ze, voordat ze 't zelf wisten, plotseling weer aan het kanaal. Toen dachten ze ineens weer aan het pontje, dat ze in de steek gelaten hadden. Waar zou het gebleven zijn? Lang dachten ze er echter niet over na, want er stond een prachtige grote wagen op de weg, met een paard er voor. De voerman was blijkbaar in het nabij staande huis binnen. Vlug kropen ze er in en kropen weg onder een hoop lege zakken, die in de wagen lagen. 72. Een poosje later hoorden ze den voer man op de bok klimmen en de wagen reed weg. „Fijn, jöfluisterde Jantje. Maar toch zou het hun niet erg meevallen. Want toen de wagen een uurtje gereden had, kwamen daar.... de passagiers van het pontje aangewandeld. Het pontje was namelijk de vorige avond laat eindelijk aan de kant gedreven, de passagiers hadden in een herberg langs het kanaal over nacht en vroegen nu aan den voerman, of hij hen thuis wou brengen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1934 | | pagina 3