STOUTENBEEK'S VERJAARDAGSRECLAME
Stoutenbeek's
PLEIN 10
Japon of Mantel
MODEHUIS
HAARLE
ce v^cccw en haak Hejis
MIJNHEER PIMPELMANS GAAT PAARDJE RIJDEN
DE ONTVLUCHTING
TWEEDE BLAD
BONT-ALLERLEI
1878 - 2 OCTOBER - 1935
ter gelegenheid van het 57 jarig bestaan
onzer zaken geven wij bij aankoop van een
een prachtigedoos bonbonscadeau
wij exposeren deze week weer nieuwe modellen
komt_u zonder verplichting ook eens passen
Telef. 15624 -
15 OCTOBER
J.G.MARTIN en ZONEN
72 72 w
No. 40. 4 OCTOBER 1935
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
5
Een boeiende vertelling uit een Frans krijgsgevangenenkamp
Door ALOIS FLORAT.
Enkele jaren geleden vertoefde een heer op
leeftijd op doorreis voor enige dagen in een
klein Pommers provinciestadje. Ondanks zijn
modieuze kleding en het feit, dat hij zich als
handelsreiziger in het vreemdelingenboek had
ingeschreven, kon men aan zijn straffe houding
en de enigszins stijf aandoende gang toch
duidelijk den oud-militair herkennen. Daarom
sprak de waard hem dan ook eerbiedig met
„Mijnheer de Overste'' aan, tóen hij de tweede
avond eens bij zijn gast ging intormeren of
deze tevreden was.
De overste stond juist op van tafel en keek
door het raam naar het marktplein, dat stil
en verlaten in avondlijke rust lag. Ze kwamen
aan 't praten en na enige tijd vroeg de overste
den waard: „Vertelt u mij eens, het hotel hier
heet Tummler, is dat ook uw naam? Een naam
overigens, die weinig voorkomt in deze streek!"
De ander bevestigde dit en vertelde, dat zijn
vader uit Zuid-Duitsland naar Pommeren was
getrokken en zo was hij hier wel de enige van
die naam.
„Maar dat is eigenaardig," sprak de oud-
ofticier, „ik heb namelijk tijdens de oorlog een
vaandrig gekend, die Tummler heette en volgens
zijn zeggen uit Hommeren kwam."
„Zo, ja, dat kan uitkomen, er is hier vroeger
nog een jonge Tummler geweest, die naar het
front is gegaan. Wij hebben een hele tijd niets
van hem genoord, totdat het bericht kwam, dat
hij van November 1917 af als vermist stond aan
gegeven." De waard was reeds een man op leef
tijd. Hij wendde zijn ernstig, kalm gelaat naar
zijn gast toe en vroeg met onbewogen stem:
„Weet U soms iets van den jongen Tummler?"
„Ja zeker, verklaarde de overste aarzelend,
„ik ben samen met hem in het krijgsgevangenen
kamp geweest, in het Camp Lonqueville, tot het
voorjaar van 1918. Maar waar dient het toe die
oude geschiedenissen nog op te halen, 't Is al zo
lang geleden," en hij maakte een vermoeide
handbeweging als om het verleden weg te
schuiven.
Doch de waard scheen opgewonden te zijn.
Nerveus schoof hij zijn glas opzij, boog zich
over de tafel heen en wendde zich ten slotte
tot zijn gast: „Misschien wilt U me toch wel
vertellen, wat U var; den vaandrig Tummler
afweet. Ik heb hem goed gekend en, al was hij
een eigenzinnige kerel, ik mocht hem graag
lijden. Ja, die jongen," voegde hij er nog
teder aan toe.
„Als U er belang in stelt, wil ik het natuurlijk
wel vertellen. Maar ik doe het daarom niet
graag, omdat ik U slechts over zijn dood kan
vertellen!" De waard nodigde hem zwijgend
met een handgebaar uit voort te gaan. „U hebt
hem zo pas eigenzinnig genoemd. Ja, dat was
hij zeker en daarom hebben wij ons in het be
gin dan ook dikwijls kwaad om hem gemaakt.
U moet weten, dat hij al in het kamp was,
toen ik er werd afgeleverd. In December '17
werd ik door de Fransen gevangen genomen
en met een heel gevangenentransport naar het
zogenaamde officierskamp, in Zuid-Frankrijk
niet ver van de Spaanse grens, overgebracht.
De vaandrig Tummler viel mij al dadelijk op,
hij was altijd alleen en wilde zich bij niemand
aansluiten, w'ij voelden ons*natuurlijk geen van
allen erg op ons gemak, maar juist daarom
zochten wij zoveel mogelijk toenadering tot
elkaar en trachtten door kameraadschappelijke
omgang de naargeestige dagen van onze krijgs
gevangenschap door te komen. Alleen de vaan
drig Tummler zonderde zich altijd van de
anaeren af, hokte ergens in een hoekje, zat naar
de grond te staren en sprak de hele dag
nauwelijks een woord. Misschien was het eigen
zinnigheid, zoals wij in die tijd aannamen, doch
tegenwoordig schijnt het mij toe, dat zijn stem
ming uit een diepe vertwijfeling voortkwam,
die hij niet kon overwinnen."
De gast leunde in zijn stoel achterover en
keek zijn toehoorder aan, die de hand voor zijn
ogen hield, alsof het schelle licht van de eet
zaal hem hinderde. Toen ging hij voort: „Eens
op een dag bleef de commandant van het kamp,
een klein, miezerig majoortje, voor Tummler
staan, want Ttimmlers wanhopige uiterlijk was
den Fransman niet ontgaan. Hij stootte den
gevangene aan en riep hem in een soort ge
brekkig Duits, dat hij zich langzamerhand had
eigen gemaakt, triomfantelijk toe: „Ja, je wordt
er wanhopig onder! Juste! Precies! Duitsland
gaat er aan! Spoedig Entente marcheren a
Berlin! Wij behalen victoire!"
Zo hoonde het belachelijke mannetje. Geluk
kig heb ik nooit een tweede vertegenwoordiger
van dit type in Frankrijk ontmoet! Ik zelf was
geen getuige van dit voorval, doch ik hoorde
het van een kennis, die het had aangezien. De
majoor probeerde zijn beledigende toespraken
ook op ons, doch wij hadden in die tijd nog
niet alle hoop opgegeven en wezen hem erop,
dat onze troepen dan toch altijd nog in zijn
land stonden en niet omgekeerd. Doch Tummler
liet alles langs zich heengaan, hij liet het zich
altijd maar aanleunen als de majoor zijn vader
land hoonde.
Wij ergerden ons niet weinig over deze hou
ding, die wij lafheid noemden en deden nu
helemaal geen moeite meer, Tummler in onze
kring op te nemen. In januari drongen er ge
ruchten tot ons door, dat het er in het vader
land slecht begon uit te zien. Het front bood
weinig weerstand meer, de brieven, die ons
bereikten, maakten ons nog moedelozer, daar ze
volstonden met berichten over de wanhopige
toestand van het rijk. Dit alles en de maanden
lange passiviteit, waartoe wij daarginds ge
dwongen waren, brachten ons ertoe plannen te
smeden om uit het kamp te ontvluchten. Wij
speculeerden er op de wijk te kunnen nemen
naar Spanje, om vandaar op een of andere boot
naar Duitsland terug te keren, hetgeen mij en
enige anderen dan ook gelukt is. Doch het
kamp werd zeer streng bewaakt. Om eruit te
komen, scheen er niets anders over te blijven
dan de compagnie van de wacht te overvallen.
Toen ons besluit om te ontvluchten eenmaal
vaststond, beraadslaagden wij nog dagenlang
over de uitvoering. Het hele kamp was op de
een of andere wijze bij het plan betrokken,
alleen Tummler niet. Zijn vreemde houding had
onze ergernis gewekt, zodat wij hem van de
aanvang af buiten onze plannen hielden.
De tijd van verlammend nietsdoen was thans
voorbij. Onopvallend sloegen wij het doen en
laten van de wacht gade. Als wij in groepjes
onder strenge bewaking het kamp verlieten,
bestudeerden wij nauwkeurig de omgeving. Wij
overlegden de verschillende mogelijkheden om
te ontvluchten, doch altijd weer kwamen wij tot
de conclusie, dat de enige uitweg was, de be
zetting van de poort onverhoeds te overvallen.
We verheelden ons geenszins, dat er daarbij
enige doden zouden moeten vallen. Want niet
alleen was er voor de barak een machinegeweer
opgesteld, doch ook stonden er onafgebroken
vijf man met geladen geweer gereed, om bij
het minste onraad te vuren. Wij mochten slechts
tot op honderd meter van de poort komen en
wie deze grens overschreed zot. onvcrbiddclijlc
worden neergeschoten. Wij zelf hadden natuur
lijk geen wapens, wij waren hondervijftig man
sterk tegen vijf en twintig zwaar bewapende
soldaten.
Doclr er bleef ons geen andere uitweg. Een
onderaardse gang was met het oog op de
rotsige bodem niet mogelijk. De omheining was
zeer sterk en wij hadden geen gereedschap.
Maar we moesten en zouden eruit, want de ge
ruchten uit het vaderland werden steeds trooste-
lozer. Ten slotte wisten we nog maar één ding:
terug naar ons land! Wij zaten hier werkloos,
terwijl het daar ginds steeds benarder werd.
Zo stelden wij dan een dag vast. Vóór de uit
reiking van de morgenmaaltijd zouden wij de
wacht overrompelen, een paar van ons zouden
op hetzelfde ogenblik de telefoonleiding naar de
stad doorsnijden, de anderen zouden de-wapens
en levensmiddelen verzamelen en er werd uit
drukkelijk overeengekomen, dat geen der
levenden zich om de gevallenen of gewonden zou
bekommeren; doorstormen tot we de grens over
zijn was het consigne. We moesten er op
rekenen, dat we heel wat van onze kameraden
zouden verliezen, want de soldaten zouden, in
de tijd dat wij de honderd meter doorstormden,
op ons kunnen schieten en misschien zelfs ge
legenheid hebben het machinegeweer af te
vuren.
leder kon getroffen worden, doch daar wij
met zijn honderdvijftigen waren, moest het
merendeel er toch in slagen door de gevaarlijke
zóne heen te komen en de wacht te over
meesteren.
Zoals ik reeds zeide, niemand had op Tumm
ler gerekend, want we hadden hem met opzet
buiten al onze plannen gehouden. En toch zou
hij degeen zijn, die ons met inzet van zijn eigen
leven de vlucht mogelijk maakte. Hoe het ook
zij, hij moet van het plan hebben afgeweten,
want zijn daad viel op opvallende wijze samen
met het door ons gekozen tijdstip. Ten slotte
had hij toch mee kunnen stormen en misschien
was het hem dan mét ons gelukt, te ontsnappen.
Maar op het ogenblik stel ik het mij zo voor,
dat hij, meer dan één van ons, de noodzakelijk
heid ervan heeft gevoeld, dat wij onze kame
raden aan het front gingen bijstaan, dat hij heeft
ingezien, hoeveel offers ons plan zou eisen en
daarom eenvoudig besloten had, dat het beter
was, als hij alleen viel dan twintig of dertig
van ons.
Zo kwam dan de dag van ontvluchting. Wij
hadden ons in kleine groepjes verdeeld, die
trachtten zo opvallend mogelijk de gevaarlijke
grens te naderen, om vandaar met z'n allen erop
los te stormen. Wij wandelden op de ruime,
plaats op en neer, praatten met elkaar zoals ge
woonlijk en naderden ongemerkt de grenslijn,
ik ben er nu nog van overtuigd, dat niemand
van de Fransen vermoedde, dat wij binnen
enkele minuten op hen los zouden stormen. De
kampcommandant wandelde tussen ons door, om
dan plotseling weer eens voor Tummler, die
tegen een muur geleund voor zich uit stond te
staren, te blijven staan. De majoor droeg altijd
een klein bamboestokje bij zich. Daarmee tikte
hij den vaandrig tegen de borst en maakte weel
een van zijn gewone honende opmerkingen: „Ah,
Duitsland, gauw kapot!"
Doch op wat nu volgde, had hij niet gerekend.
Want bliksemsnel wierp Tummler zich op den
Fransman, zodat beiden op de grond vielen, de
majoor krijste en gilde als een oude vrouw, de
wacht werd opmerkzaam en drie soldaten
stormden direct toe. Wij stonden als aan de
grond genageld en keken verstomd toe, hoe die
twee daar over de grond rolden. Niemand dacht
er meer aan ons plan, zó waren wij allen door
dit plotselinge, onverwachte voorval getroffen.
Nog hadden de soldaten het rollende paar niet
bereikt, toen Tummler zich oprichtte, met de
linkerhand de keel van den majoor omkneld
hield en ons met de rechterhand woest toe
wenkte: „Stormt dan toch, idioten!"
Eerst nu begrepen wij het. Als een wervelwind
stormden wij naar voren. Wel gelukte het de
wacht nog te vuren, doch het ging alles zo over
rompelend snel, dat wij hen spoedig over
meesterd hadden. Wij voorzagen ons ijlings van
het noodzakelijkste en renden toen naar het
bos. Ik keek nog eenmaal om, doch er lagen
slechts vijf van de onzen getroffen op de grond.
Tummler was er helaas ook onder! Ik kon in de
haast natuurlijk geen bijzonderheden opmerken,
maar ik veronderstel, dar hij door de paar
wtofiot-,1), -cii o irog Kv/Il at-
vuren, werd gedood.
Ziet U, daarom vroeg ik U daarstraks naar
de naam. U kunt U voorstellen, dat men zo'n
man niet licht vergeet! Ik ben hem grote dank
verschuldigd. Want door zijn tussenkomst is
onze vlucht met een minimum verlies van
mensenlevens geslaagd."
De verteller stond op. Ook de waard was op
gestaan en stak zijn gast de hand toe. „Ik dank
U! Wat U mij verteld hebt, verheugt mij toch
in zekere zin. Want bij ons was de jongen iot
weinig nut! Nu heeft hij dan door zijn dood toch
nog anderen kunnen helpen. U moet weten,
dat hij mijn enige zoon was...."
EEN AVONTUURLIJKE REIZIGER.
Een man, die sedert jaren alle landen van
Europa bereist en onlangs in een motorboot
vanuit Finland in de haven van Bath (Eng.)
arriveerde, moest aldaar, wijl zijn papieren niet
in orde waren, voor de rechtbank verschijnen.
Deze man noemt zich George Henry Shelting,
alias George Verey en zegt een Russisch staats
man te zijn.
Geboren in 1904, bevond hij zich, naar hij
zelf vertelde, in 1917 in Rusland, toen hij naar
de Krim ging en daar in het leger van Generaal
Wrangel diende. Daarna dook hij in Finland op
en liet zich inschrijven als soldaat in het Finse
leger der Wit-Russen, welk leger aan de Rus
sische grens lag. Later bevond hij zich als tolk
bij de Engelse Meldingsdienst gedurende de
Engelse bezetting in Duitsland. In 1930 werd hij
vanuit de Verenigde Staten naar Europa ge
zonden, voor politieke aangelegenheden. In
Helgoland werd hij gearresteerd, omdat men
hem verdacht als spion; men moest hem even
wel weer vrijlaten, daar men te weinig bewijzen
tegen den vreemdeling had. Men zette hem
echter wel uit het land en zond hem naar
Finse grond. In Finland vertrouwde men George
Verey klaarblijkelijk ook niet, want ook hier
mocht hij niet blijven. Vanuit Finland werd hij
naar België vertransporteerd.
Thans begon voor dezen „heimatlosen" een
tijd van reizen en trekken, van het ene naar
het andere land. Vanuit België werd hij naar
Gonstantinopel geroepen, vervolgens naar Sofia,
Belgrado, Wenen en tenslotte naar Zwitserland.
Ten laatste belandde hij in Noorwegen en van
hieruit reisde hij per motorboot naar Engeland,
na eerst Ierland te hebben bezocht. Waarheen
de man nu reist, als de Engelse politie hem
vrij Iaat, weet hij zelf nog niet
EEN UIT ABESSINIë KOMEND JOURNALIST
VERTELT.
Een Engels journalist, die lange tijd te Addis
Abeba verbleef, had meermalen gelegenheid den
Keizer van Abessinië persoonlijk te spreken. Hij
beschrijft den Negus als een intelligent mens en
goed Christen. Hij herinnert eraan, dat Abessinië
sedert meer dan 3000 jaar een onafhankelijk
koninkrijk is. In een onderhoud met den Negus
gaf deze laatste toe, dat de slavernij ondanks
de indertijd aan het buitenland gedane belofte,
nog lang niet de kop is ingedrukt, doch daarbij
dient men niet te vergeten, aldus de vorst, dat
Abessinië zeer uitgestrekt is en men over weinig
moderne, technische hulpmiddelen beschikt,
zoals b.v. het spoorwezen.
De Abessijn," aldus de Negus, „is niet zo
strijdlustig, als men in het buitenland wel denkt.
Hij duldt alleen geen vreemde bemoeiing in
eigen land. Vandaar ook die voortdurende on
lusten in de grensgebieden. De Abessijn voelt
een onheilspellende strijd naderen, een oorlog,
die haast onvermijdelijk is. Doch, zo verklaart
de Negus verder, wanneer men mij slechts de
tijd zou gunnen mij geheel bezig te houden met
de grenskwesties, dan zou de rust spoedig zijn
weergekeerd. Men geeft mij echter geen tijd
er toe. In de hoofdstad eist men mij op. Ik zal
alles in het werk stellen om voor mijn volk een
bevredigende oplossing te vinden en hoop die
ook ie vinden!"
EEN PROBAAT MIDDEL TEGEN GRATIS
MEERIJDERS!
Het aantal liefhebbers voor gratis-meerijden
in de Londense autobussen is in de laatste
maanden zo onrustbarend gestegen, dat de
directies der autobusmaatschappijen een middel
hebben moeten bedenken, om van dergelijk
soort mensen af te komen. Degenen, die bij het
instappen „vergeten" te betalen, laat men rustig
zitten. Men rijdt ongeveer vijf kilometer verder
dan het eindpunt en verzoekt den passagiers
beleefd uit te stappen. Wie du mir, so ich dir!
De heren, die voor een koopje een autobusritje
wilden genieten, kunnen de lange afstand te
voet terug afleggen en zijn vermoedelijk wel
van hun hartstocht voor gratis-ritjes genezen...
EEN BLINDE ALS PILOOT.
Het zeldzaamste vliegeniersexamen ter wereld.
Te Parijs werd den door de oorlog blind-
geworden ingenieur Colbin een vliegeniers
examen afgenomen, hetwelk schitterend ver
lopen is.
De blinde piloot draagt bij de start met zijn
vliegtuig een koptelefoon, waardoor hij de
draadloze bevelen vanaf het vliegveld opvangt
en uitvoert. De blinde piloot is een zeer ge
voelig mens en daarbij betracht hij de grootste
voorzichtigheid. Het examen verliep vlot;
niemand had durven hopen, dat deze blinde
ingenieur het er zó goed af zou brengen. Het is
den ingenieur evenwel niet geoorloofd een
luchtreis alleen te maken. Minstens één vakman
moet hem bij een vliegtocht vergezellen.
AAN
ONZE JEUGDIGE LEZERS EN
LEZERESSEN.
Ons verhaal „Mijnheer Pimpelmans gaat
paardje rijden" is afgelopen. Wij beginnen vol
gende week met ons nieuwe verhaal, getiteld:
„Het verhaal van Mientje en Saartje Peperneut".
Wij hopen dat dit nieuwe verhaal erg in jullie
smaak mag vallen.
BETERE CONFECTIE TEGEN VOORDELIGE PRIJZEN
WORDEN DE VROUWENVOETEN GROTER?
Een schoenenfabrikant heeft door de practijk
geleerd, dat de laatste vijftien jaren de voeten
van vrouwen groter worden, iets wat vele leden
van het schone geslacht wellicht minder aan
genaam in de oren zal klinken.
Zeer zeker heeft de figuurlijke betekenis, dat
de vrouwen op groter voet leven dan vroeger,
in dit opzicht geen zin. De hogere nummers,
welke veel meer gangbaar zijn dan vroeger,
vinden meer hun oorzaak in het feit, dat de
vrouwen sportiever zijn en ook jonge meisjes
veel meer brede, gemakkelijke modellen dragen.
Verder liggen er ongetwijfeld maatschappelijke
oorzaken ten grondslag aan dit feit, want in de
volkswijken zijn de vrouwenvoeten over het
algemeen breder en groter dan in de meer ge
goede delen der grote steden, waar de vrouwen
en meisjes minder lopen en werken en dikwijls
een zittend leven leiden en veel autorijden.
De practische betekenis van deze ervaring is
voor schoenfabrikanten zeer zeker een feit,
waarmede zij rekening moeten houden. In de
voorname winkelstraten in Londen worden be
paalde nummers van schoenen, welke in de
arbeiderswijken gangbaar zijn, nimmer ge
vraagd.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
Men vangt muizen gemakkelijker in een val,
indien men een paar druppels rozenhout olie
in de val uitstrijkt. De fijne geur trekt hen aan
en liet lokmiddel moet deze niet overtreffen,
daarom legt men b.v. een weinig havermout
in de val. Deze olie is in drogisterijen te ver
krijgen.
GEKLEEDE BLOUSE.
VKK 1740.
Het model dezer blouse leent zich bij
uitstek om gedragen te worden voor da
mes, welke in de grootere maten vervallen.
Het
dunne wo
enen oi -
AANVANG JUBILEUM
SEIZOEN 1 935- 1936
Spreekuren en inschrij
ving dagelijks van 2-5
en 7-9 u. Schagchelstr. 29
(Telefoon 10806. 7.
nvDANSACADE mie
AMSTERDAM HAARLEM
geheel kleedt zeer af en kan van
vollen Mof. doch heter, nog van
bearuKfe zijde gemaakt worden.
Voor fluweel en satijn leent deze blouse
zich eveneens bijzonder goed.
Om een mooie lijn aan het figuur te ge
ven worden in de zijnaad een paar pos
tuurnaadjes aangebracht.
Patronen in de maten 46 en 48 voor 45
cent.
GOEDE KNIPPATRONEN.
Patronen kunnen per briel aangevraagd worden
met bijsluiting vat 0.58 In postzegels aan de
Moderedactrice van dit blad. Roelofsstraat 109
te 's-Gravenhage.
Schimmel verwijdert men van worst, indien
men een dunne brij maakt van water en zout,
waarmede de buitenkant wordt bestreken. Na
enige dagen vormen zich zoutkristallen en de
schimmel verdwijnt.
De onaangename lucht, die het eten van uien
geeft, verdwijnt na het drinken van melk.
Het stijf worden van eiwit bevordert men
door er een weinig zout aan toe te voegen en
eveneens door enkele druppels citroensap.
Zwart geworden zilveren lepels maakt men
schoon met keukenzout en daarna poetsen met
krijt en spiritus.
Indien men zilver bewaart, dat
matig gebruikt wordt, legt men er
zuivere kamfer bij.
niet regel-
een stukje
Alluminium kookpannen, waarin men melk,
chocolade, pudding en andere melkgerechten
heeft gekookt, kan men het gemakkelijkst met
keukenzout schoonmaken.
Kopjes en theepotten, die meermalen aanslag
vertonen van het zetten van thee, maakt men
eveneens met zout schoon.
KINDERVERTELLING
DOOR G. TH. ROTMAN
97. Het spreekt vanzelf, dat dit ongeluk op
nieuw een verkeersopstopping op de weg ver
oorzaakte. Enige bereidwillige automobilisten
gingen terstond tot redding over. Er werd een
ijn om het rechtopstaande bootje geworpen; de
ijn werd vooraan een auto gebonden en deze
rok, door langzaam achteruit te rijden, het
jootje weer in zijn horizontale stand terug.
98. Hierdoor kwam natuurlijk ook het net
weer boven water, en zie, de edele reddings
pogingen bleken met succes bekroond te wor
den: de drenkelingen lagen er allebei, weliswaar
bewusteloos maar toch springlevend, in, als
twee grote heilbotten. Een algemeen gejuich
ging op, toen ze boven de watervlakte ver
schenen.
99. Het druipende net werd met zijn inhoud
boven op een vrachtauto gelegd, die in de nabij
heid stond. Eerst werd de apotheker te Groene-
sloot afgeleverd, en daarop mijnheer Pimpelmans
thuisgebracht. Hij had een stevige kou gevat
en moest een week te bed liggen, in warme
omslagen gehuld, hete melk en bittere medi
cijnen slikkend.
100. De derde dag liet Jonas Platvis zich
aandienen. Hij was er eindelijk achtergekomen,
van wie het paard was, waar hij zo onverwachts
aangekomen was en kwam het terugbrengen.
„O nee! O nee!" riep mijnheer Pimpelmans,
„houd hem alsjeblieft maar! Mij niet meer op
een paard gezien! Merci!" „Dat is nu eens
verstandig gesproken, man!" zei mevrouw,
„alleen, ik had hem verkócht, als ik jou was!"
EINDE.