STOUTENBEEK'S VERJAARDAGSRECLAME Stoutenbeek's PLEIN 10 Japon of Mantel MODEHUIS HAARLE ce v^cccw en haak Hejis MIJNHEER PIMPELMANS GAAT PAARDJE RIJDEN DE ONTVLUCHTING TWEEDE BLAD BONT-ALLERLEI 1878 - 2 OCTOBER - 1935 ter gelegenheid van het 57 jarig bestaan onzer zaken geven wij bij aankoop van een een prachtigedoos bonbonscadeau wij exposeren deze week weer nieuwe modellen komt_u zonder verplichting ook eens passen Telef. 15624 - 15 OCTOBER J.G.MARTIN en ZONEN 72 72 w No. 40. 4 OCTOBER 1935 DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT 5 Een boeiende vertelling uit een Frans krijgsgevangenenkamp Door ALOIS FLORAT. Enkele jaren geleden vertoefde een heer op leeftijd op doorreis voor enige dagen in een klein Pommers provinciestadje. Ondanks zijn modieuze kleding en het feit, dat hij zich als handelsreiziger in het vreemdelingenboek had ingeschreven, kon men aan zijn straffe houding en de enigszins stijf aandoende gang toch duidelijk den oud-militair herkennen. Daarom sprak de waard hem dan ook eerbiedig met „Mijnheer de Overste'' aan, tóen hij de tweede avond eens bij zijn gast ging intormeren of deze tevreden was. De overste stond juist op van tafel en keek door het raam naar het marktplein, dat stil en verlaten in avondlijke rust lag. Ze kwamen aan 't praten en na enige tijd vroeg de overste den waard: „Vertelt u mij eens, het hotel hier heet Tummler, is dat ook uw naam? Een naam overigens, die weinig voorkomt in deze streek!" De ander bevestigde dit en vertelde, dat zijn vader uit Zuid-Duitsland naar Pommeren was getrokken en zo was hij hier wel de enige van die naam. „Maar dat is eigenaardig," sprak de oud- ofticier, „ik heb namelijk tijdens de oorlog een vaandrig gekend, die Tummler heette en volgens zijn zeggen uit Hommeren kwam." „Zo, ja, dat kan uitkomen, er is hier vroeger nog een jonge Tummler geweest, die naar het front is gegaan. Wij hebben een hele tijd niets van hem genoord, totdat het bericht kwam, dat hij van November 1917 af als vermist stond aan gegeven." De waard was reeds een man op leef tijd. Hij wendde zijn ernstig, kalm gelaat naar zijn gast toe en vroeg met onbewogen stem: „Weet U soms iets van den jongen Tummler?" „Ja zeker, verklaarde de overste aarzelend, „ik ben samen met hem in het krijgsgevangenen kamp geweest, in het Camp Lonqueville, tot het voorjaar van 1918. Maar waar dient het toe die oude geschiedenissen nog op te halen, 't Is al zo lang geleden," en hij maakte een vermoeide handbeweging als om het verleden weg te schuiven. Doch de waard scheen opgewonden te zijn. Nerveus schoof hij zijn glas opzij, boog zich over de tafel heen en wendde zich ten slotte tot zijn gast: „Misschien wilt U me toch wel vertellen, wat U var; den vaandrig Tummler afweet. Ik heb hem goed gekend en, al was hij een eigenzinnige kerel, ik mocht hem graag lijden. Ja, die jongen," voegde hij er nog teder aan toe. „Als U er belang in stelt, wil ik het natuurlijk wel vertellen. Maar ik doe het daarom niet graag, omdat ik U slechts over zijn dood kan vertellen!" De waard nodigde hem zwijgend met een handgebaar uit voort te gaan. „U hebt hem zo pas eigenzinnig genoemd. Ja, dat was hij zeker en daarom hebben wij ons in het be gin dan ook dikwijls kwaad om hem gemaakt. U moet weten, dat hij al in het kamp was, toen ik er werd afgeleverd. In December '17 werd ik door de Fransen gevangen genomen en met een heel gevangenentransport naar het zogenaamde officierskamp, in Zuid-Frankrijk niet ver van de Spaanse grens, overgebracht. De vaandrig Tummler viel mij al dadelijk op, hij was altijd alleen en wilde zich bij niemand aansluiten, w'ij voelden ons*natuurlijk geen van allen erg op ons gemak, maar juist daarom zochten wij zoveel mogelijk toenadering tot elkaar en trachtten door kameraadschappelijke omgang de naargeestige dagen van onze krijgs gevangenschap door te komen. Alleen de vaan drig Tummler zonderde zich altijd van de anaeren af, hokte ergens in een hoekje, zat naar de grond te staren en sprak de hele dag nauwelijks een woord. Misschien was het eigen zinnigheid, zoals wij in die tijd aannamen, doch tegenwoordig schijnt het mij toe, dat zijn stem ming uit een diepe vertwijfeling voortkwam, die hij niet kon overwinnen." De gast leunde in zijn stoel achterover en keek zijn toehoorder aan, die de hand voor zijn ogen hield, alsof het schelle licht van de eet zaal hem hinderde. Toen ging hij voort: „Eens op een dag bleef de commandant van het kamp, een klein, miezerig majoortje, voor Tummler staan, want Ttimmlers wanhopige uiterlijk was den Fransman niet ontgaan. Hij stootte den gevangene aan en riep hem in een soort ge brekkig Duits, dat hij zich langzamerhand had eigen gemaakt, triomfantelijk toe: „Ja, je wordt er wanhopig onder! Juste! Precies! Duitsland gaat er aan! Spoedig Entente marcheren a Berlin! Wij behalen victoire!" Zo hoonde het belachelijke mannetje. Geluk kig heb ik nooit een tweede vertegenwoordiger van dit type in Frankrijk ontmoet! Ik zelf was geen getuige van dit voorval, doch ik hoorde het van een kennis, die het had aangezien. De majoor probeerde zijn beledigende toespraken ook op ons, doch wij hadden in die tijd nog niet alle hoop opgegeven en wezen hem erop, dat onze troepen dan toch altijd nog in zijn land stonden en niet omgekeerd. Doch Tummler liet alles langs zich heengaan, hij liet het zich altijd maar aanleunen als de majoor zijn vader land hoonde. Wij ergerden ons niet weinig over deze hou ding, die wij lafheid noemden en deden nu helemaal geen moeite meer, Tummler in onze kring op te nemen. In januari drongen er ge ruchten tot ons door, dat het er in het vader land slecht begon uit te zien. Het front bood weinig weerstand meer, de brieven, die ons bereikten, maakten ons nog moedelozer, daar ze volstonden met berichten over de wanhopige toestand van het rijk. Dit alles en de maanden lange passiviteit, waartoe wij daarginds ge dwongen waren, brachten ons ertoe plannen te smeden om uit het kamp te ontvluchten. Wij speculeerden er op de wijk te kunnen nemen naar Spanje, om vandaar op een of andere boot naar Duitsland terug te keren, hetgeen mij en enige anderen dan ook gelukt is. Doch het kamp werd zeer streng bewaakt. Om eruit te komen, scheen er niets anders over te blijven dan de compagnie van de wacht te overvallen. Toen ons besluit om te ontvluchten eenmaal vaststond, beraadslaagden wij nog dagenlang over de uitvoering. Het hele kamp was op de een of andere wijze bij het plan betrokken, alleen Tummler niet. Zijn vreemde houding had onze ergernis gewekt, zodat wij hem van de aanvang af buiten onze plannen hielden. De tijd van verlammend nietsdoen was thans voorbij. Onopvallend sloegen wij het doen en laten van de wacht gade. Als wij in groepjes onder strenge bewaking het kamp verlieten, bestudeerden wij nauwkeurig de omgeving. Wij overlegden de verschillende mogelijkheden om te ontvluchten, doch altijd weer kwamen wij tot de conclusie, dat de enige uitweg was, de be zetting van de poort onverhoeds te overvallen. We verheelden ons geenszins, dat er daarbij enige doden zouden moeten vallen. Want niet alleen was er voor de barak een machinegeweer opgesteld, doch ook stonden er onafgebroken vijf man met geladen geweer gereed, om bij het minste onraad te vuren. Wij mochten slechts tot op honderd meter van de poort komen en wie deze grens overschreed zot. onvcrbiddclijlc worden neergeschoten. Wij zelf hadden natuur lijk geen wapens, wij waren hondervijftig man sterk tegen vijf en twintig zwaar bewapende soldaten. Doclr er bleef ons geen andere uitweg. Een onderaardse gang was met het oog op de rotsige bodem niet mogelijk. De omheining was zeer sterk en wij hadden geen gereedschap. Maar we moesten en zouden eruit, want de ge ruchten uit het vaderland werden steeds trooste- lozer. Ten slotte wisten we nog maar één ding: terug naar ons land! Wij zaten hier werkloos, terwijl het daar ginds steeds benarder werd. Zo stelden wij dan een dag vast. Vóór de uit reiking van de morgenmaaltijd zouden wij de wacht overrompelen, een paar van ons zouden op hetzelfde ogenblik de telefoonleiding naar de stad doorsnijden, de anderen zouden de-wapens en levensmiddelen verzamelen en er werd uit drukkelijk overeengekomen, dat geen der levenden zich om de gevallenen of gewonden zou bekommeren; doorstormen tot we de grens over zijn was het consigne. We moesten er op rekenen, dat we heel wat van onze kameraden zouden verliezen, want de soldaten zouden, in de tijd dat wij de honderd meter doorstormden, op ons kunnen schieten en misschien zelfs ge legenheid hebben het machinegeweer af te vuren. leder kon getroffen worden, doch daar wij met zijn honderdvijftigen waren, moest het merendeel er toch in slagen door de gevaarlijke zóne heen te komen en de wacht te over meesteren. Zoals ik reeds zeide, niemand had op Tumm ler gerekend, want we hadden hem met opzet buiten al onze plannen gehouden. En toch zou hij degeen zijn, die ons met inzet van zijn eigen leven de vlucht mogelijk maakte. Hoe het ook zij, hij moet van het plan hebben afgeweten, want zijn daad viel op opvallende wijze samen met het door ons gekozen tijdstip. Ten slotte had hij toch mee kunnen stormen en misschien was het hem dan mét ons gelukt, te ontsnappen. Maar op het ogenblik stel ik het mij zo voor, dat hij, meer dan één van ons, de noodzakelijk heid ervan heeft gevoeld, dat wij onze kame raden aan het front gingen bijstaan, dat hij heeft ingezien, hoeveel offers ons plan zou eisen en daarom eenvoudig besloten had, dat het beter was, als hij alleen viel dan twintig of dertig van ons. Zo kwam dan de dag van ontvluchting. Wij hadden ons in kleine groepjes verdeeld, die trachtten zo opvallend mogelijk de gevaarlijke grens te naderen, om vandaar met z'n allen erop los te stormen. Wij wandelden op de ruime, plaats op en neer, praatten met elkaar zoals ge woonlijk en naderden ongemerkt de grenslijn, ik ben er nu nog van overtuigd, dat niemand van de Fransen vermoedde, dat wij binnen enkele minuten op hen los zouden stormen. De kampcommandant wandelde tussen ons door, om dan plotseling weer eens voor Tummler, die tegen een muur geleund voor zich uit stond te staren, te blijven staan. De majoor droeg altijd een klein bamboestokje bij zich. Daarmee tikte hij den vaandrig tegen de borst en maakte weel een van zijn gewone honende opmerkingen: „Ah, Duitsland, gauw kapot!" Doch op wat nu volgde, had hij niet gerekend. Want bliksemsnel wierp Tummler zich op den Fransman, zodat beiden op de grond vielen, de majoor krijste en gilde als een oude vrouw, de wacht werd opmerkzaam en drie soldaten stormden direct toe. Wij stonden als aan de grond genageld en keken verstomd toe, hoe die twee daar over de grond rolden. Niemand dacht er meer aan ons plan, zó waren wij allen door dit plotselinge, onverwachte voorval getroffen. Nog hadden de soldaten het rollende paar niet bereikt, toen Tummler zich oprichtte, met de linkerhand de keel van den majoor omkneld hield en ons met de rechterhand woest toe wenkte: „Stormt dan toch, idioten!" Eerst nu begrepen wij het. Als een wervelwind stormden wij naar voren. Wel gelukte het de wacht nog te vuren, doch het ging alles zo over rompelend snel, dat wij hen spoedig over meesterd hadden. Wij voorzagen ons ijlings van het noodzakelijkste en renden toen naar het bos. Ik keek nog eenmaal om, doch er lagen slechts vijf van de onzen getroffen op de grond. Tummler was er helaas ook onder! Ik kon in de haast natuurlijk geen bijzonderheden opmerken, maar ik veronderstel, dar hij door de paar wtofiot-,1), -cii o irog Kv/Il at- vuren, werd gedood. Ziet U, daarom vroeg ik U daarstraks naar de naam. U kunt U voorstellen, dat men zo'n man niet licht vergeet! Ik ben hem grote dank verschuldigd. Want door zijn tussenkomst is onze vlucht met een minimum verlies van mensenlevens geslaagd." De verteller stond op. Ook de waard was op gestaan en stak zijn gast de hand toe. „Ik dank U! Wat U mij verteld hebt, verheugt mij toch in zekere zin. Want bij ons was de jongen iot weinig nut! Nu heeft hij dan door zijn dood toch nog anderen kunnen helpen. U moet weten, dat hij mijn enige zoon was...." EEN AVONTUURLIJKE REIZIGER. Een man, die sedert jaren alle landen van Europa bereist en onlangs in een motorboot vanuit Finland in de haven van Bath (Eng.) arriveerde, moest aldaar, wijl zijn papieren niet in orde waren, voor de rechtbank verschijnen. Deze man noemt zich George Henry Shelting, alias George Verey en zegt een Russisch staats man te zijn. Geboren in 1904, bevond hij zich, naar hij zelf vertelde, in 1917 in Rusland, toen hij naar de Krim ging en daar in het leger van Generaal Wrangel diende. Daarna dook hij in Finland op en liet zich inschrijven als soldaat in het Finse leger der Wit-Russen, welk leger aan de Rus sische grens lag. Later bevond hij zich als tolk bij de Engelse Meldingsdienst gedurende de Engelse bezetting in Duitsland. In 1930 werd hij vanuit de Verenigde Staten naar Europa ge zonden, voor politieke aangelegenheden. In Helgoland werd hij gearresteerd, omdat men hem verdacht als spion; men moest hem even wel weer vrijlaten, daar men te weinig bewijzen tegen den vreemdeling had. Men zette hem echter wel uit het land en zond hem naar Finse grond. In Finland vertrouwde men George Verey klaarblijkelijk ook niet, want ook hier mocht hij niet blijven. Vanuit Finland werd hij naar België vertransporteerd. Thans begon voor dezen „heimatlosen" een tijd van reizen en trekken, van het ene naar het andere land. Vanuit België werd hij naar Gonstantinopel geroepen, vervolgens naar Sofia, Belgrado, Wenen en tenslotte naar Zwitserland. Ten laatste belandde hij in Noorwegen en van hieruit reisde hij per motorboot naar Engeland, na eerst Ierland te hebben bezocht. Waarheen de man nu reist, als de Engelse politie hem vrij Iaat, weet hij zelf nog niet EEN UIT ABESSINIë KOMEND JOURNALIST VERTELT. Een Engels journalist, die lange tijd te Addis Abeba verbleef, had meermalen gelegenheid den Keizer van Abessinië persoonlijk te spreken. Hij beschrijft den Negus als een intelligent mens en goed Christen. Hij herinnert eraan, dat Abessinië sedert meer dan 3000 jaar een onafhankelijk koninkrijk is. In een onderhoud met den Negus gaf deze laatste toe, dat de slavernij ondanks de indertijd aan het buitenland gedane belofte, nog lang niet de kop is ingedrukt, doch daarbij dient men niet te vergeten, aldus de vorst, dat Abessinië zeer uitgestrekt is en men over weinig moderne, technische hulpmiddelen beschikt, zoals b.v. het spoorwezen. De Abessijn," aldus de Negus, „is niet zo strijdlustig, als men in het buitenland wel denkt. Hij duldt alleen geen vreemde bemoeiing in eigen land. Vandaar ook die voortdurende on lusten in de grensgebieden. De Abessijn voelt een onheilspellende strijd naderen, een oorlog, die haast onvermijdelijk is. Doch, zo verklaart de Negus verder, wanneer men mij slechts de tijd zou gunnen mij geheel bezig te houden met de grenskwesties, dan zou de rust spoedig zijn weergekeerd. Men geeft mij echter geen tijd er toe. In de hoofdstad eist men mij op. Ik zal alles in het werk stellen om voor mijn volk een bevredigende oplossing te vinden en hoop die ook ie vinden!" EEN PROBAAT MIDDEL TEGEN GRATIS MEERIJDERS! Het aantal liefhebbers voor gratis-meerijden in de Londense autobussen is in de laatste maanden zo onrustbarend gestegen, dat de directies der autobusmaatschappijen een middel hebben moeten bedenken, om van dergelijk soort mensen af te komen. Degenen, die bij het instappen „vergeten" te betalen, laat men rustig zitten. Men rijdt ongeveer vijf kilometer verder dan het eindpunt en verzoekt den passagiers beleefd uit te stappen. Wie du mir, so ich dir! De heren, die voor een koopje een autobusritje wilden genieten, kunnen de lange afstand te voet terug afleggen en zijn vermoedelijk wel van hun hartstocht voor gratis-ritjes genezen... EEN BLINDE ALS PILOOT. Het zeldzaamste vliegeniersexamen ter wereld. Te Parijs werd den door de oorlog blind- geworden ingenieur Colbin een vliegeniers examen afgenomen, hetwelk schitterend ver lopen is. De blinde piloot draagt bij de start met zijn vliegtuig een koptelefoon, waardoor hij de draadloze bevelen vanaf het vliegveld opvangt en uitvoert. De blinde piloot is een zeer ge voelig mens en daarbij betracht hij de grootste voorzichtigheid. Het examen verliep vlot; niemand had durven hopen, dat deze blinde ingenieur het er zó goed af zou brengen. Het is den ingenieur evenwel niet geoorloofd een luchtreis alleen te maken. Minstens één vakman moet hem bij een vliegtocht vergezellen. AAN ONZE JEUGDIGE LEZERS EN LEZERESSEN. Ons verhaal „Mijnheer Pimpelmans gaat paardje rijden" is afgelopen. Wij beginnen vol gende week met ons nieuwe verhaal, getiteld: „Het verhaal van Mientje en Saartje Peperneut". Wij hopen dat dit nieuwe verhaal erg in jullie smaak mag vallen. BETERE CONFECTIE TEGEN VOORDELIGE PRIJZEN WORDEN DE VROUWENVOETEN GROTER? Een schoenenfabrikant heeft door de practijk geleerd, dat de laatste vijftien jaren de voeten van vrouwen groter worden, iets wat vele leden van het schone geslacht wellicht minder aan genaam in de oren zal klinken. Zeer zeker heeft de figuurlijke betekenis, dat de vrouwen op groter voet leven dan vroeger, in dit opzicht geen zin. De hogere nummers, welke veel meer gangbaar zijn dan vroeger, vinden meer hun oorzaak in het feit, dat de vrouwen sportiever zijn en ook jonge meisjes veel meer brede, gemakkelijke modellen dragen. Verder liggen er ongetwijfeld maatschappelijke oorzaken ten grondslag aan dit feit, want in de volkswijken zijn de vrouwenvoeten over het algemeen breder en groter dan in de meer ge goede delen der grote steden, waar de vrouwen en meisjes minder lopen en werken en dikwijls een zittend leven leiden en veel autorijden. De practische betekenis van deze ervaring is voor schoenfabrikanten zeer zeker een feit, waarmede zij rekening moeten houden. In de voorname winkelstraten in Londen worden be paalde nummers van schoenen, welke in de arbeiderswijken gangbaar zijn, nimmer ge vraagd. HUISHOUDELIJKE WENKEN. Men vangt muizen gemakkelijker in een val, indien men een paar druppels rozenhout olie in de val uitstrijkt. De fijne geur trekt hen aan en liet lokmiddel moet deze niet overtreffen, daarom legt men b.v. een weinig havermout in de val. Deze olie is in drogisterijen te ver krijgen. GEKLEEDE BLOUSE. VKK 1740. Het model dezer blouse leent zich bij uitstek om gedragen te worden voor da mes, welke in de grootere maten vervallen. Het dunne wo enen oi - AANVANG JUBILEUM SEIZOEN 1 935- 1936 Spreekuren en inschrij ving dagelijks van 2-5 en 7-9 u. Schagchelstr. 29 (Telefoon 10806. 7. nvDANSACADE mie AMSTERDAM HAARLEM geheel kleedt zeer af en kan van vollen Mof. doch heter, nog van bearuKfe zijde gemaakt worden. Voor fluweel en satijn leent deze blouse zich eveneens bijzonder goed. Om een mooie lijn aan het figuur te ge ven worden in de zijnaad een paar pos tuurnaadjes aangebracht. Patronen in de maten 46 en 48 voor 45 cent. GOEDE KNIPPATRONEN. Patronen kunnen per briel aangevraagd worden met bijsluiting vat 0.58 In postzegels aan de Moderedactrice van dit blad. Roelofsstraat 109 te 's-Gravenhage. Schimmel verwijdert men van worst, indien men een dunne brij maakt van water en zout, waarmede de buitenkant wordt bestreken. Na enige dagen vormen zich zoutkristallen en de schimmel verdwijnt. De onaangename lucht, die het eten van uien geeft, verdwijnt na het drinken van melk. Het stijf worden van eiwit bevordert men door er een weinig zout aan toe te voegen en eveneens door enkele druppels citroensap. Zwart geworden zilveren lepels maakt men schoon met keukenzout en daarna poetsen met krijt en spiritus. Indien men zilver bewaart, dat matig gebruikt wordt, legt men er zuivere kamfer bij. niet regel- een stukje Alluminium kookpannen, waarin men melk, chocolade, pudding en andere melkgerechten heeft gekookt, kan men het gemakkelijkst met keukenzout schoonmaken. Kopjes en theepotten, die meermalen aanslag vertonen van het zetten van thee, maakt men eveneens met zout schoon. KINDERVERTELLING DOOR G. TH. ROTMAN 97. Het spreekt vanzelf, dat dit ongeluk op nieuw een verkeersopstopping op de weg ver oorzaakte. Enige bereidwillige automobilisten gingen terstond tot redding over. Er werd een ijn om het rechtopstaande bootje geworpen; de ijn werd vooraan een auto gebonden en deze rok, door langzaam achteruit te rijden, het jootje weer in zijn horizontale stand terug. 98. Hierdoor kwam natuurlijk ook het net weer boven water, en zie, de edele reddings pogingen bleken met succes bekroond te wor den: de drenkelingen lagen er allebei, weliswaar bewusteloos maar toch springlevend, in, als twee grote heilbotten. Een algemeen gejuich ging op, toen ze boven de watervlakte ver schenen. 99. Het druipende net werd met zijn inhoud boven op een vrachtauto gelegd, die in de nabij heid stond. Eerst werd de apotheker te Groene- sloot afgeleverd, en daarop mijnheer Pimpelmans thuisgebracht. Hij had een stevige kou gevat en moest een week te bed liggen, in warme omslagen gehuld, hete melk en bittere medi cijnen slikkend. 100. De derde dag liet Jonas Platvis zich aandienen. Hij was er eindelijk achtergekomen, van wie het paard was, waar hij zo onverwachts aangekomen was en kwam het terugbrengen. „O nee! O nee!" riep mijnheer Pimpelmans, „houd hem alsjeblieft maar! Mij niet meer op een paard gezien! Merci!" „Dat is nu eens verstandig gesproken, man!" zei mevrouw, „alleen, ik had hem verkócht, als ik jou was!" EINDE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1935 | | pagina 3