Gelukkig Paasfeest
Een verrassing
Hans en Nans
LENTE
FEEST
Bij Grootvader en Grootmoeder
voor
De vergissing
14 APRIL 1938 No. 15 DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
„Nu is er een brief van tante Hilda ge
komen", zei Moeder. „Ze vraagt of we met
de Paasdagen daar komen, alle vier."
„Haaa!' juichten Hans en Nansje. „En ze
schrijft, dat er een extra Paasverrassing is
voor Hans en Nans."
„Oooh!" schreeuwden die twee. „Gaan
we moeder? Vader, doen we het?"
Vader en moeder keken elkaar aan en
lachten. „Tja," zei vader, „zo'n vriendelij
ke uitnodiging.en we kunnen tante Hil
da toch niet alleen laten zitten met.."
de Paasverrassing!" vielen Hans en
Nans tegelijk in.
„Moesten we het maar doen, moeder? Ik
geloof, dat ik maar gauw aan tante Hilda
schrijf, dat we graag willen komen, als ze
tenmiste geen spijt heeft van haar uitno-
ctiging, want vier logees tegelijk en twee
zulke drukkies."
„Ja, fijn! We zullen helemaal niet druk
zijn en tante Hilda echt helpen!"
„Nou, dan moesten we dat maar schrij
ven", lachte moeder.
Dat was vijf dagen voor Pasen geweest
en in de dagen, die daarop volgden, had
den Hans en Nansje het voortdurend over
de logeerpartij en de verrassing. Ze wilden
zeker vast van te voren druk zijn, om
bij tante Hilda rustig te kunnen wezen,
want moeder hield soms de handen voor
de oren. En in de trein hadden ze maar
gepraat over de paasverrassing, „Wat zou
het toch wel zijn?" „Ik denk eiertjes", raad
de Hans. „Misschien wel kuikentjes", dacht
Nans. Tante Hilda woonde buiten en had
een grote tuin, met kippen en een hond.
Hans en Nans konden er heerlijk spelen,
want achter de tuin was nog een grote
boomgaard, dus ze hadden ruimte genoeg
om te ravotten.
„Of misschien een paashaas", bedacht
Hansje verder. „Een echte?" vroeg Nansje
ongelovig. „Nee, dat denk ik niet...." zei
Hans aarzelend. „Maar wat dan?" Ja, wat
zou het toch wel zijn? Ze waren vreselijk
nieuwsgierig, maar ze moesten wachten.
Ook toen ze al bij tante Hilda waren,
moesten ze nog wachten. Het was Zater
dagavond toen ze aankwamen. Tante Hilda
haalde hen van het station en Hans en
Nans gaven haar gauw elk een hand, toen
ze naar huis liepen.
„Tante Hilda, wat
is.wat is.de.
„De verrassing?"
lachte tante. „Daar
zeg ik nog niets van.
Jullie mogen het nu
nog niet zien. Het is
toch nog geen Pa
sen!" „Morgen dan?"
„Ja morgen is het
Pasen. Dan mogen
jullie de paasverras
sing zien", zei tante
Hilda.
Moeder zei, dat ze
niet mochten zeuren
an dat er vanavond
geen woord meer
over mocht worden
gesproken Dat was
wel moeilijk, maar
gelukkig gingen ze
gauw na het eten
naar bed, want ze
waren moe van de lange reis.
Nansje sliep bij vader en moeder op de
kamer, maar Hans had een heel grappig
kiein kamertje voor zich alleen, dat achter
de grote logeerkamer lag. Nansje moest
even komen kijken, toen Hans in dat leuke
hokje in bed lag. Er was een grote muur
kast in. En Hansje's bed stond er, met een
stoel, verder niets.
Toen Nans een poosje in bed lag, dacht
zij opeens aan die kast. Daar kon de ver
rassing wel eens in zitten! Ja, vast, daar
Het was Paas-
vacantie en wij
gingen alle drie
bij grpotvader en
grootmoeder loge
ren. Daar was het
altijd heerlijk, ze
woonden buiten
in een grappig
dorp en ze had
den een grote
tuin. Als je aan
het eind van die
tuin door het
hekje ging, kwam
je op een stukie
heide met wat
struiken en een
dennebosje en dat
was ook van
grootvader. Ner
gens kon je heer
lijker spelen dan
daar en ik kan
ook geen plek bedenken, waar het pretti
ger was om te logeren, dan bij grootvader
en grootmoeder. Want grootvader en groot
moeder waren ook altijd even lief voor
ons, zo, dat vader, die ons had weggebracht,
toen hij wegging, zei: „En nu dat drietal
van mij niet zo erg verwennen, hoor moe
ders, anders weet ik er straks geen raad
mee."
Toen we Zaterdagsavonds voor Pasen
naar bed gingen, zei grootmoeder: „Nu mor
gen maar niet te laat opstaan, anders zijn
de eieren van de paashaas nog weg, voor
jullie ze vinden." „Waar brengt hij die
dan?" vroegen wij. „Ja, dat weet ik toch
niet, die moeten jullie maar zoeken", lach
te grootmoeder.
Nou, wij waren de volgende dag natuur
lijk al vroeg wakker. Piet was al aange
kleed voor Bep en ik nog beneden waren,
maar hij moest op ons wachten, zei groot
vader. Gelukkig, dachten wij, anders heeft
hfj natuurlijk alle eieren voor onze neus
weggepikt. Maar dat zou toch niet gemak
kelijk zijn gegaan, want toen we gingen
zoeken, duurde het heus een hele poos voor
wen er één vonden.
Bep vond er het eerst eentje. „Lottie,
was hij in verstopt, dat was er echt zo'n
kast voor. Zou ze gaan kijken? Zou ze..?
Nee, ze durfde eigenlijk niet goed uit bed
te stappen, zo in donker en door de kamer
te lopen. Hans lag er vlak bij, die moest
het maar doen. Ze riep zacht: „Hans, Hans'
Maar Hans gaf geen antwoord, die sliep al
Nee, dan durfde ze helemaal niet in die
griezelige donkere kast te kijken, want je
kon nooit weten
Na een poosje sliep Nansje ook en droom
de van een grote kast, die tot boven aan toe
met eieren was gevuld. En ze mochten er
een heleboel van opeten, maar ze durfden
ze er niet uit te halen, want als er één uit
was, zouden ze allemaal vallen. Dat was niet
zo'n erg leuke droom.
En toen was het eindelijk Pasen. Hans en
Nans liepen al in hun pyama's om tante
Hilda heen, maar die joeg ze lachend weer
naar boven. Aan het ontbijt kregen ze
eieren, mooie gekleurde eieren, maar tante
zei, dat dat de verrassing nog niet was. En
oom Henk lachte maar Eindelijk toen ze
klaar waren, zei oom Henk: „Nu moeten
jullie goed luisteren. Je gaat het serretrapie
af. Begrijp je dat?" „Jawel", riepen ze on
geduldig. „Dan ga je de tuin in.." „Nee",
zei moeder, „jullie trekken eerst jasjes aan
en zetten mutsen op". „Goed", zei oom
Henk, „daarna gaan jullie naar de serre.
„Van het trapje af de tuin in!" hielp Hans
gauw. „Juist. Dan langs de prunusboom,
weet je die?" „O, ja!" „Dan het paadje door
het aardbeienbed," ging oom Henk verder,
„naar.
„Naar de boomgaard!" ..Precies, en nu
maar gauw gegaan!"
Met de jasjes half aan en de mutsen
scheef op holden Hans en Nans de serre en
de tuin door, regelrecht naar de boomgaard.
Wat zou er zyn? Was het verstopt? Was
het..? „Daar," riepen ze tegelijk. Daar he-
lemaal achter in de boomgaard stond de
verrassing: drie schattige, kleine lammetjes.
Nee, daar hadden ze n et aan gedacht.
Paaslammetjes! De diertjes waren eerst wat
bang, maar toen de kinderen voorzichtig
dichterbij kwamen, werden de lammetjes
toch nieuwsgierig en roken even aan Nar.s-
je's manteltje.
Tante Hilda en oom Henk met vader en
moeder kwamen nu ook aanlopen. „Ze zijn
met van ons, maar van den boer, daar
ginds", vertelde oom Henk. „Maar omdat
wij hier zulk mooi gras hebben, dat toch
niet afgegraasd wordt, latv-r. we de schapen,
van boer Houting er in. En nu vonden we
het zo leuk voor de kinderen, omdat er
juist lammetjes waren."
Hans en Nans waren opgetogen over de
verrassing. Al de dagen dat ze er waren,
speelden zij in de boomgaard.
Toen ze weer naar huis gingen, hadden
ze er wel graag een mee willen nemen,
maar dat ging nu eenmaal niet Maar de
Paasverrassing was een echte verrassing
geweest.
Weet je dat het lente is?
Kijk maar, ik heb katjes!
Zacht en donzig, fijn en teer,
Vind je 't ook geen schatjes?
Weet je dat het Pasen is?
't Feest van lentebloemen!
Tulpen, narcissen, te veel
Om ze op te noemen.
Ben je ook zo blij, dat nu
Lente is gekomen?
Kijk maar naar de weilanden,
Kijk maar naar de bomen!
Plant en bomen krijgen weer
Nieuwe groene spruiten,
En de kleine lammetjes
Lopen al weer buiten.
Piet!" gilde ze, „hier ligt er één, een paar
se!" Ik had van grootmoeder een mandje
gekregen, daar moesten de eieren in. „Ont
houd het goed hoor, die paarse is van jou",
zei Piet. En we zochten weer verder. Piet
en ik vonden er tegelijk een, we riepen elk
van een kant van de tuin: „Ik heb er ook
een!" Op de grappigste plekjes waren ze
verstopt, onder struiken in het rozenperk,
maar ook in het vogelhuisje en ik vond er
een onder een oude, omgekeerde bloempot.
We dwaalden maar door de tuin, Piet had
het mandje meegenomen, maar Bep en ik
hielden ze maar in onze handen en brach
ten ze telkens als wij er een paar hadden,
naar een plekje, dat wijzelf hadden uitge
kozen, want wij waren veel te bang, dat ze
door elkaar zouden raken. We hadden reus
achtig veel plezier Toen we de hele tuin
afgezocht hadden, gingen we naar het bos
je en de hei. Daar was het moeilijk zoe
ken, want er waren geen paadjes. De eitjes
konden wel zo maar in de hei liggen en
stel je voor, dat we er op trapten! Maar
gelukkig had de paashaas ze zo verstandig
verstopt, dat er niet gemakkelijk op werd
getrapt. Grootvader kwam ook bij ons kij
ken. „Ik ga ook eens zoeken", zei hij, „v ie
weet of ik ook niet een paar eitjes vind."|
Maar grootmoeder, die achter hem aan
:wam, riep: „Nee, hoor, dan maak je de
ïaas vast boos! Hij legt alleen eieren voor
ie kinderen, en niet voor oude heren zo-
"ils jij!"
Daar moesten we wel erg om lachen. Bep
an ik begrepen best, dat grootvader zelf de
aieren voor ons had verstopt en dat groot
moeder ze met Antje zo mooi had gekleurd,
maar Piet, die de kleinste van ons drieën
'.s, dacht toch nog, dat er een echte paas
haas was geweest. „Ik wou hem wel eens
zien!" riep hij. Bep en ik stootten elkaar
aan, maar we zeiden niets
't Was veel te grappig, dat Piet er nog
aan geloofde. Grootvader moest ook lachen,
dat zag ik wel, maar hij knipoogde en zei:
„Nee, jongen, de paashaas laat zich niet
zien, maar ik heb wel eens zijn portret in
de courant zien staan. Jij niet? Hij is bruin
met witte oren aan de binnenkant en een
witte voorkant en hij heeft vaak een ge
kleurd lint om zijn hals."
We zochten nog wat door en opeens
hoorden wij Piet heel hard schreeuwen:
„Lottie, Bep, kom eens gauw! Kijk toch
eens!" „Wat is er? Waar ben je?" riepen
wij en we holden gauw naar hem toe, Piet
was van verbazing op de grond gaan zitten
want.voor hem in de hei zat een kleine
paashaas! Hij was bruin met wit en had
een rose lint om zijn hals. En naast hem
lagen drie grote eieren, een rose suikeren
een chocoladen en een in zilverpapier
„Grootvader, kom eens! Hier is hij! Zijn
portret! Hij heeft het hier neergezet!"
Wat moesten wij lachen om die Piet. En
ook om die haas, die daar zo parmantig
zat. We kregen elk een van die mooie
eieren en toen gingen we naar huis. Bep
had de meeste eieren, die had zeven ge
wone en het suikeren ei. Ik had zes kip
peneieren en het chocolade-ei en Piet har
er vier gevonden en het ei in zilverpapier
Maar hij mocht de haas ook hebben, war.'
hij had hem zelf gevonden. Toen we aar
het ontbijt kwamen, lag daar voor on.
ieder nog een grote sinaasappel en wat no
ten naast ons bord en we mochten elk
twee plakken krentenbrood hebben.
Het was het leukste Paasfeest, dat wij
ooit hebben gevierd. Maar toen we thuis
kwamen en alles vertelden aan vader en
moeder, zei Vader: „En ik had nog wel zo
gezegd, dat jullie niet verwend mochten
worden. O, o, wat moet ik nu weer met
zulke verwende kinderen beginnen." Maar
bii lachte en vond het verhaal van de paas
haas van Piet het allermooiste.
HET EIERSCHUIVEN, EEN OUD DUITS
PAASGEBRUIK.
Sedert meerdere eeuwen rijden de Wen-
dische boeren met hun vrouwen paarsge
wijze in bonte kledij gestoken, over het
Lausitzer land naar de kloosters van Ma-
nensstern, Ratibor en Wittgenstein. Voor
deze gelegenheid halen de mannen hun
geklede jas voor de dag en ook de hoge
hoed mag niet ontbreken.
Minstens zeshonderd paren, schilderach
tig gekleed, maken met Pasen volgens de
traditie de Paasrit. Oude Duitse liederen
worden hierbij gezongen.
Terwijl de Paasridders te paard onder
weg zijn naar de verschillende kloosters,
is men op de Proitsenberg in de buurt van
Bautzen druk aan het eierschuiven. Heel
Bautzen is al sedert de vroege ochtend op
de been. De kinderen staan urenlang te
wachten op de goede dingen, die Pasen hun
brengen zal in de vorm van eieren, si
naasappelen en koek. Boven op de berg.
dicht bij de kleine kapel, staan de volwas
senen en laten hun geschenken de berghel
ling afrollen.
Gaat het eierschuiven wat al te hard
handig, dan glijden die gaven ook wel eens
in de Spree, die langs de Proitsenberg
stroomt. Dat is niet erg, want de kinderen
vissen met vaardigheid de schatten weer
op. Alleen in deze streek rond de Proitsen
berg bij Bautzen kan het den verbaasden
vreemdeling gebeuren, dat hem in letter
lijke zin de gekookte eieren in de mond
vliegen.
„Ik dacht, dat de
paashaas bij ons in de
tuin liep, maar toen ik
ging kijken, was het.
mijn eigen konijntje!'