JOHN PILARSON* Bilse-Concert. Nieu wsberick ten. van den manwiens werken ook zij zullen waardeeren, en doe ook hén het genot smaken, dat ons zoo be koort: in dat gelaat en in die werken een zelfden geest te herkennen, een zelfde harteen zelfden Mensch. En het getuige tot aan het late nakroost, dat wijkinderen der negentiende eeuw, bij al onze gebreken, toch niet gevoelloos zijn gebleven voor den schat, die ons in Nicolaas Beets is geschonken. En nuwaarde vriendnog een wensch. Al is uw haar „dunner en grijzer" dan het vóór tien jaren was, toch speelt u, niet minder dan toen, nog „bloed in de wangen," nog „gloed in de oogen," nog „moed in den boezem," en draagt gij het hoofd nog krachtig omhoog. Nog schiet uw geest spranken van vernuft, en klopt in uw borst een hart „vol leven, lust en vreugd." Yan zulk een jeugdigen, zulk een „zomerschen" ouderdom mogen wij nog menige rijpe vrucht hopen. Lang blijve die zegen uw deel. Lang siere u de krone der grijsheid, en verkwikke u het zalig bewustzijn van een welbesteed leven. En hebt gij eenmaal, zooals uw besten vriend u heeft toegewenscht en heel Nederland wenscht het met hem den leeftijd van Vondel bereikt, dan moge eene bevallige kleindoch ter opnieuw in uw studeervertrek zijn hoofd met violen omkransen, maar grootvaders beeld met k o r e n- bloemen en madelieven in Haarlems lusthof geplukt. Behalve dit verjaarsgeschenk ont ving de grijze dichter uit handen van Graaf van Lijnden het album met ruim 400 bladen op smaakvol carton gehecht, waarin tal van vereerders in dichtmaat of proza hun sympathie kwamen betuigen en waarin men schetsen met de pen en 't penseel, benevens enkele compositiën aantrof. Vooraan in 't album prijkten de por tretten van den Koning en de Koningin en van Prinses Hendrik, allen van H. D. handteekeningen voorzien. Ook nog een stolfelijk huldeblijk ontving de beminnelijke grijsaard, benevens de onderscheidingsteekenen waarmede de Koning der Neder landen en de Koning der Belgen hem op dien dag vereerden. „'t Is te veel, veel te veel" kon de jubilaris niet nalaten herhaaldelijk te verkla ren maar wijwe weten dat het niet te veel was, nooit te veel kon zijn en de dag van 13 September 1884 moge niet alleen in vriendelijke herinnering blijven bij den zoozeer en zoo terecht geliefden man, maar ook een hoogst weldadigen indruk achterlaten bij allendie't zij persoonlijk, 't zij in den geest aan dit feest der dankbaarheid hebben deelgenomen. Wist het zoo gunstig bekende Berlijnscli- orkest onder leiding van den heer Bilse ons in verrukking te brengentoen wij het in Augustus in den tuin der Vereeniging hoorden, nog veel beter kwamen de uit stekende eigenschappen tot hun recht, nu wij Zaturdag-avond in de groote concertzaal dierzelfde sociëteit eene tweede uitvoering hijwoonden. Nog eens moet ik herhalenwat ik reeds vroeger zeide: het spel is zoo onberispelijk zuiver en zoo volkomen gelijk, dat men in dit opzicht onmogelijk een vlekje zou kunnen aanwijzen. Wij genoten dan ook zooals ons slechts hoogst zelden vergund wordt, want wij hooren bijna nooit een orkest, dat zoo zeer uitmunt als dat van Bilse. Een aanzienlijk getal ledenuitslui tend bestaande uit kunstenaars, uitgerust met prachtige instrumenten, onder leiding van een directeur, die de kunst verstaat om de verschillende deelen van dit lichaam tot één geheel te makenziedaar waarom dit orkest zich zoo buitengewoon onder scheidt. Hoe trok ons reeds terstond de uitvoering der Tannhauser Ouverture aan; zóó hadden wij die zeker nooit hooren uitvoeren. Maar het is overbodig de 10 nummers allen bizonder te behandelen, want van elk dezer valt niets dan goeds te zeggen. Geeft men ook al het eene nummer boven het andere de voorkeur, wat uitvoering betreft zou men moeielijk eene keuze kun nen doentenzij wij speciaal het Abendlied van Schumann noemen. Uitsluitend voor strijkinstrumenten gearrangeerd door den heer Bilsetrok dit nummer onze bizondere aandacht en verdiende het ten volle. Het was daarom in zekeren zin eene kleine teleurstelling, dat men geen gevolg gaf aan het verzoek, om dit juweeltje te repe- teeren. Het Liebeslied van Faubert, dat men als toegift maakte, mag allerliefst zijnhet kan echter niet vergeleken worden bij den machtigen indrukdien het Abend lied op ons te weeg bracht. De solo's boeiden ons even zeer als de ensemble-nummers, bovenal voldeed oris de fluitsolo; nooit hoorde ik zoo prachtig fluitspelen. De Heer de Lange vergeleek het spel van den Heer Molébij dat van den heer van Boom, van wien onze oudere kunst vrienden beweerden, dat hij niet alleen onovertroffen, maar zelfs tot nu toe niet geëvenaard was. Wij jongeren, die den heer van Boom slechts bij reputatie kennen kunnen geen vergelijking' maken, alleen weten wijdat het spel van den heer Molé verre verheven is boven dat der solofluitis ten, die wij tot nu toe hoorden. De violoncel solo trok het auditorium zeer aan door de heerlijke vertolking van de belangwekkende serenade van Volkmann; ook de cornet a piston behaalde een wel verdiend succes door de voordracht zijner compositie. Als besluit van dezen prachtigen avond, speelde het orkest ons volkslieddat staande werd aangehoord. Het „wien Neêrlands bloed", dat waarlijk een mooi volkslied is, werd voortreffelijk uitgevoerd, en klonk ons daarom dubbel aangenaam in de ooren. Zaterdag is de zitting der Staten-Gene- raal met het gebruikelijke ceremonieel door den Minister van Binnenl. Zaken in naam des Konings gesloten. In zijne sluitingsrede zeide de Minister, dat, mocht al niet om trent alle belangen de gewenschte over eenstemming zijn verkregen, toch ge wichtige zaken tot een goed einde zijn gebracht, en als zoodanig noemde hij: de overeenkomsten tot bescherming van den wijnstok en den industrieelen eigendom, de bevordering der veeartsenijkunst en de traktaten met Frankrijk de wetten van organieken aard omtrent het toezicht op krankzinnigenhet vervoer van buskruit het politie-toezicht op de visseherij in de Noordzee, omtrent de vicarie-goederen en het vervoer van zaken, die besmetting kunnen overbrengen. Verder de vijf aan- aangenomen wetten tot invoering van het nieuwe strafwetboek, de wijziging van wetten omtrent het lager onderwijs, de militie en andere wettende onteigenings wetten o. a. voor den aanleg van twee spoorwegen op Java. Vervolgens de geld- leening, die op niet onvoordeelige wijze is gesloten. Met de verbetering van enkele belastingendie tot stand kwamenwerd niet meer verkregen dan de rente en af lossing van genoemde leening zullen eischen Eindelijk herinnerde de Min. aan de wetten tot vermeerdering van het kapitaal in muntbiljetten en tot voorkoming van de preciatie der metalen betaalmiddelen en aan den gelukkig ongewonen arbeid der voorziening in een eventueel regentschap. De minister besloot zijne rede met den wenschdat al wat in de geëindigde zit ting vastgesteld isstrekken moge tot be vordering der belangen des Nederland- schen volks. De zitting der Staten-General voor het jaar 1884/85 is Maandag, op de gebrui kelijke wijze, door den Minister van Bin nenl. Zaken, namens den Koning geopend. Het adres betreffende de invoering van het algemeen stemrechtZondag door de afgevaardigden der werklieden-vereenigin- gen onderteekend is Maandag aan Z. E. den Minister van Binnenl. Zaken door eene commissie aangeboden. Koning Leopold van België heeft Zaterdag de door beide Kamers goedge keurde schoolwet onderteekend en bekrach tigd. In een constitutioneelen Staat, is dit de gewone loop van zakenwaarover niemand zich verwondert, ja daar wordt de koninklijke goedkeuring eigenlijk altijd slechts als eene slot-formaliteit be schouwd. Volgens VEtoïle Beige zijn de reserves van het leger onder de wapenen geroepen Naar het Hoogduitscli van L. von Stür 2) Den volgenden morgen stond John bij de deur van het vertrekwaar de vreemdelinge te rusten gelegd was. Hij duwde die deur open en stak het hoofd er binnen. Ilij moest daarbij zich vrij wat bukken, want hij was buitenge woon groot van gestalte, zóó zelfs, dat hij door zijn grootte onder de rijzige en forsche bewoners van het Friezenland in 'toog viel. „Hoe gaat het er meê vroeg hij met de hand naar de bedstede wijzend. De moeder stond van haar stoel op op welken zij den nacht, wakend bij de zieke, had doorgebracht. „Kom binnen," antwoordde zij fluis terend: „zij slaapt thans." De jonge man kwam, alle gedruisch vermijdend, langzaam nader. De bedgordijnen van gebloemd ka toen waren opengeslagenen als een beeld der kalme rust, lag daar een jeugdig vrouwelijk wezen, nauwlijks den kinderschoenen ontwassenop het hagelwitte linnen. Zij lag daar sluimerendmet gesloten oogenkalm en geregeld ging haar ademhaling. Het lange loshangende blonde hair omlijstte het gelaat en bedekte de han den der slapende. Een straal der mor-1 genzon verlichtte deze liefelijke ver schijning en zette iets zonderling bekoorlijks aan haar bij. John Pilarson stond voor de bedstede en staarde al droomend op de teedere gelaatstrekken van dit vrouwelijk we zen. Nog nooit hadden zijn oogen zulk een beeld aanschouwdnooit had hij vermoed dat er zooveel liefelijks in een aardsche vrouw of jonkvrouw wonen kon. Waren de sprookjens, wel ke zijne moeder hem vele jaren geleden verhaald had van de wonderliefelijke zeemeerminnen toch waar. Bestonden er zulke schepselenduizendwerf schooner dan eenig Friesch meisjen? Was daar zulk een wezen uit de on eindige diepte omhooggestegen, en lag zij nu daar vóór hem? Uit zijn verwarden droom deden hem de woorden zijner moeder ont waken, die tot hem zeide: „ik ben eerst zeer bezorgd en angstig over haar geweest. Het teere lichaam was zoo verstijfddat het eerst niet warm worden wilde. Maar nu is het goed: wanneer zij wakker wordt, is zij gezond." „Het arme kind," sprak hij, „zoo jong en toch reeds blootgesteld ge weest aan doodsgevaar 1 Wat mag haar bewogen hebbenzich aan boord van het schip te begeven? De moeder haalde de schouders op hij staarde weder op het bekoorlijke gelaat, op 't welk in den slaap een zachte blos begon zichtbaar te worden. Eindelijk deed hij zich blijkbaar ge weld aan, en maakte hij zich gereed om heen te gaan. „Ik ga naar 't strand", sprak hij fluisterend, „om te zien, of er nog iels te bergen valt. 'tZal, geloof ik, goed zijn, moeder, dat ge voorloopig het kind hier in huis houdt, en te zorgen, dat zij niet naar het strand gaat." „Zegt ge dat met het oog op de lijken van schipbreukelingen, die wel licht zullen aanspoelen?" Hij knikte toestemmend, ,,'t Is toch mogelijk, dat het water vandaag lijken aanspoelten dat zou een te vreeselijk schouwspel zijn voor het arme ding." John Pilarson verwijderde zich. On derweg kon hij niet nalaten er aan te denkenhoe hij eenige uren geleden ook dezen weg gegaan wasmet een door hem gered menschenkind op zijn armen, 't Was niet de eerste maaldat de krachtige Fries op derge lijke \yijze een menschenleven gered haden met tranen der innigste dank baarheid beloond geworden was. Hij had zich ongetwijfeld altijd daarover met fiere zelfvoldoening verheugd. Maar nog nooit had hij zijn hart zóó voelen kloppen als nu, bij de gedachte: gij hebt dit vrouwelijk wezen gered. Zoo kwam hij aan het strand, 't Was daar alles leven en beweging. De zee had veel van het verbrijzelde schip aan land geworpen, en de Wanger- ooger zeelui waren ijverig aan 't ber en heeft het Departement van Oorlog- maatregelen voorbereid om te Brussel 6000 man bijeen te trekken van de garnizoenen in de provinciën teneinde de orde te hand haven. Het leger en de burgerwacht zouden geplaatst worden onder de bevelen van generaal Van der Smissen. „Met het oog op de mogelijke komst van Katholieke benden hier ter stede - dus wordt verder uit Brussel gemeld waar door onlusten zouden kunnen ontstaan, waren gisteren de troepen, de politie en de gendarmerie in de kazernes geconsig neerd terwijl brigades gendarmerie naar verscheidene dorpen in den omtrek werden gezondenwaar men vreesdedat de libe ralen zouden worden gemolesteerd. Te Aalst hebben, op de markt van Zaterdag, Brnsselsche handelsreizigers reeds van de clericale boeren duchtige pakken slaag beloopen." Volgens de Etoïle zullen de twee nor maalscholen in de hoofdstad worden op- heven. De minister-president Depretis, de syndicus te Napels en eenige afgevaar digden hebben den koning dringend ver zocht zijn vertrek uit Napels te verhaasten; maar het heeft niet mogen baten. „Ik blijf hier"heeft de koning gezegd„totdat de cholera afneemt." Hij gaat met zijn broeder Amadeus schier onafgebroken voort met het bezoeken der ziekenhuizen en der par ticuliere woningen der lijders in de armste wijken. Een der hem vergezellende perso nen beval hem behoedzaamheid aan. „Ik doe niet meer dan de burgers van Napels antwoordde de koning. „Het was mijn plicht Uwe Majesteit te waarschuwen," hernam de bedoelde persoon. „En het is mijn plicht er geen acht op te slaan", was het weder-antwoord des konings. Den 10 dezer zou hij het Fondaci, eene verzameling van de ellendigste en vuilste aller sloppen te Napels, bezoeken. Veel was er gesproken om den koning er van terug te brengen. Eindelijk zeide iemand, op meer beslisten toon dan tot dusver gehoord was, tot Humbert: „Uwe Majesteit heeft niet het recht zelfmoord te plegen en zij heeft evenmin het recht om velen van hen die Uwe Majesteit zouden verge zellen in dat broeinest van pestilentie, den dood op het lijf te jagen." Deze taal heeft gewerkt. De koning, die reeds uit het rijtuig was gestapt, om de krotten binnen te gaan boog en giDg weer in zijn rijtuig. Volgens eene andere lezing hebben de overheidspersonen die den koning verge zellen, allen geweigerd hem in de wijk Fondaci te volgen. Zij verklaarden niet medeplichtig te willen zijn aan een zelf moord. Hoewel Humbert een hartstochtelijk rooker iskomt er bij zijne bezoeken geen sigaar in zijn mond. De rook mocht de zieken soms hinderen. 's Konings tegenwoordigheid te Napels en het schitterende voorbeeld dat hij daar heeft gegevenheeft in alle opzichten een gen. Ook John Pilarson ging aan 't werk. Nadat hij eenige oogenblikken daar mee bezig geweest was, vroeg hij aan een jeugdigen Fries, die met hem arbeidde: „Hoe is't Frid Olan, hebt ge nog nog niets gevonden, waaruit valt op te maken, wat voor een schip het geweest is?" „Weinig," antwoordde Frid: „het roer heb ik gezien, en de vorm zou me doen denken, dat het vaartuig in Denemarken gebouwd is." „Zijn er reeds lijken aangespoeld?" Frid Olan wees met de hand naar het bosch. „Daar hebben wij ze neergelegd," sprak hij„en Edzard Wekeröf is er bij, om een onderzoek naar hun af komst in te stellen." John Pilarson spoedde zich naar het bosch. Daar stonden verscheiden mannen bij de lijkenbezig al wat deze bij zich hadden bijeen te zamelen. De drenke lingen schenen echter tot de passagiers van het schip behoord te hebben, want de voorwerpen, welke men bij hen vondwaren niet van dien aard dat men daardoor iels aangaande den naam en de beslemming van het schip te weten kon komen. Toen John zich bij de overigen vervoegde, riep Edzard Wekeröf hem toe (Wonlt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1884 | | pagina 2