JOHN PILARSON* Z. E. herinnerde, hoe het K. B. tot de ont binding der beide Kamers eenig en alleen voortvloeide nit de gebiedende bepaling der Grondwet in verband met de wet bevelende het in overweging nemen van eene verandering van art. 198. Naar wij vernemenmoet het voor nemen bestaandat Z. M. de Koning de nieuwe zitting de Staten Generaal den 17en November weder in persoon zal openen. Uit Madrid wordt zoo herhaaldelijk gemeld dat de Koning van Spanje niet ziek is, dat men langzamerhand geneigd wordt het tegenovergestelde als waar aan te nemen. Hevige noordoosten stormen hebben 1.1. Vrijdag gewoed in het kanaal; een stoomboot heeft schade geleden en enkele visschersschuiten zijn vergaandoch voor zoo verre bekend isheeft men geen menschenlevens te betreuren. Omtrent de Engelsche visschersvloot verkeert men niettemin, zelf op-dit oogenblik nog in groote ongerustheid. Al mogen de socialisten voor 't oogen blik over 'talgemeen bedaarder zijn, zoo hoort men toch van tijd tot tijd nog van woeste tooneelen. Te Brandenburg hebben laatstleden Zaterdag zelfs ernstige onge regeldheden plaats gehad. Er werd van wege de nationaal-liberale partij eene open bare vergadering gehouden, en nauwelijks was de hiertoe uitgenoodigde spreker zijne rede begonnen, of een aantal socialisten, die mede waren opgekomenmaakten zulk een tumult, dat de voorzitter het raadzaam achtte de vergadering te doen eindigen. Daarop liet de politie de deuren sluitendoch nu kwam er voor het lokaal eene samenscholing van ruim duizend socialisten, die eischten dat de spreker, dr. Jeruzalem, naar buiten zou komen. Daar hieraan niet werd voldaanbegonnen zij de glazen in te gooienwoeste kreten aan te heffen en eindelijk een aanval op de politie te doenwaarbij een der agenten, die zijn sabel trokzoodanig door een steen werd getroffen dat hij bewusteloos nederviel. Onderwijl waren anderen bezig met de straat ep te breken en weldra werd er een bombardement met steenen tegen de politie gericht. Ten laatste kwam er eene militaire macht aanrukken, die met ge velde bajonet de menigte te keer ging en terwijl het gooien met steenen toen zooveel te ijveriger werd voortgezet, toch zoo manoeuvreerde dat de politie in staat was, de belhamels in hechtenis te nemen. Ook toen nog werden er voortdurend steenen geworpenen niettegenstaande er eene aanmerkelij ke versterking der militaire macht kwam opdagen, bleef de toeloop aangroeienterwijl onder een hevig getier de vrijlating der gevangenen werd geëischt. Slechts met veel moeite gelukte het eindelijk, de menigte uiteen te drijven. Bij al de ondernemingen onzer da gen is een «maatschappij tot het verhuren van regenschermentoch nog wel iets nieuws. Zulk een maatschappij wordt eer lang te Berlijn gesticht. Zij zal op ver schillende punten van de stad mannen plaatsendie parapluies kunnen verschaf fen aan allen die de hunne vergeten hebben of door een regenbui overvallen worden. Men betaalt aanvankelijk den vollen prijs van de parapluie als pandmaar na het gebruik krijgt men dit geld terug, na aftrek van den geringen huurprijs, welke naar den tijd van het gebruik be rekend wordt. De regenschermen kunnen aan alle beambten der maatschappij te ruggegeven worden. Men behoeft daartoe niet te gaan naar hem van wien men ze huurde. Tengevolge van het ruwe weder zijn Vrijdag in den laten avond te Sche- veningen twee schuiten in den grond ge slagen. De eene stootte bij het afvaren op een anker en kreeg drie gaten in den bodemde anderedie met een flinke lading haring thuis kwamkreeg bij het landen zooveel water binnenboord dat het schip in den grond sloeg en de deklast van boord spoelde. De bemanning wist zich staande te houden en kwam later behouden op het strand. Het is den studenten aan de uni versiteit der Russische stad Dorpat uit drukkelijk verboden te trouwen. Twee studenten die zich in het huwelijk begeven hadden zijn weggejaagd. Toch niet pret tig voor een getrouwd man. De heer J. Kneppelhout plaatst in den Spectator het volgend protest: Ik zelf ben niet het minst verwonderd geweest te zien dat ik een nieuw werk had uitgegevenZie hier de zaakEenige jaren geleden vroeg eene jonge dame van mijne kennis mij of ik haar niet een of ander werkje ter vertaling uit het Engelsch zou kunnen aan de hand doen. Juist was Guij Riven van mijn vriend Alfred Elwes (den schrijver vanEen Engelsche jongen op een Hollandse/te schooldoor Andriessen vertaald) mij ter hand gesteld en, het doorlezende, vond ik het een zoo aardig boek voor jongens, dat ik niet aarzelde dit mijn kennisje toe te zenden. Om haar pleizier te doen en het werkje eenigszins bij het publiek in te leiden, schreef ik er een voorbericht voor en het kwam uit in het maandwerk, de Rato. Daar het verhaal nog al bij val had gevonden, wenschte de uitgever het te herdrukken in den vorm van een afzonderlijk deeltje. Ik had hier natuurlijk niets tegen en stelde alléén de voorwaarde, dat ik de proeven zou nazien, 'tgeen gebeurde. Maar, nu wordt het uitgegeven onder mijn naam, zonder zelfs te vermelden dat het eene vertaling uit het Engelsch is, en krijg ik van alle kanten brieven met uitroepingen van verbazing en bevreemding; jagaat het zelfs zooverdat er kritieken over verschijnenhoe beleefd ook van vormzoodat ik eindelijk wel genoodzaakt ben te protesteeren en het publiek in te lichten omtrent de ware toedracht van het ontstaan van dit werkje, waaraan ik eigenlijk heel weinig part of deel heb. Een uitmuntend adres is in Vlis- singen te bekomen voor het maken van een ijskelder. Daar ter stede werd in den loop van dit jaar een ijskelder aan besteed, omdat bij de daar nog al voor komende ongelukken dikwijls behoefte aan ijs was. De kelder werdna de aflevering met ongeveer 600 kilo Noorsch ijs ge vuld. Toen acht dagen na die vulling ijs noodig was bleekdat het ijs in lauw water was veranderd. Te Joure bevond zich een jager in het huis van een ander ingezetene. Terwijl hij wat beweging met zijn geweer maakte ging het schot af, vloog door de voordeur en trof den hoofdonderwijzer G. Japikse, die daar juist voorbijging, in het been. De Heer J. viel bewusteloos neder en kreeg vele hagelkorrels in de keenen en dijen. - De bekende Duitsche schrijfster Marlitt is, naar Duitsche bladen thans berichtenin vroeger dagen operazangeres geweest. Bij de eerste opvoering van Meyerbeer's „Prophéte" op het hoftheater te Sonders- hausen in April 1850 trad mejuffrouw Engenie John {die later de vermaarde romancière E. Marlitt werd) met groot succes als Fidès op. Mejuffrouw John was eene beschermelinge van de regeerende vorstin van Schwarzburg-Sondershausen bezocht de „höhere Töchterschule te Son- dershausen en ontving daarna op kosten der genoemde vorstin, die eene prinses Hohenlohe-Oehringen was, te Weenen hare opleiding als concert- en tooneel- zangeres. Toen de kunstenares van haar artistieke loopbaan moest alzienwerd zij in 1863 voorlezeres van de vorstin en begeleidde zij die dame op hare reizen. Sedert 1865 houdt zij zich uitsluitend met letterkundige bezigheden op. Op Ty-pin-san, eenj der aan Japan schatplichtige Majokosuna-eilanden aan de Oostkust van Azië, staat een groot mo nument van graniet, met eene marmeren plaat, dat de Duitsche keizer daar heeft doen oprichtenals herinnering aan de hulp in 1873 door de bewoners van het eiland bewezen aan de bemanning van een Duitschen schoonerwelke aan die- kusten schipbreuk leed. Ongeveer 8 jaar geleden ontving het eiland een bezoek van een Duitsch schip, dat als bewijs van erkentelijkheid, aan de voornaamsteper- Naar het Hoogduitsch van L. v o N S T n 6) (Slot.) Later echter was hij gaan merken, dat zij toch maar een vrouwelijk we zen was, zij het ook veel schooner en meer begeerenswaard dan alle andere vrouwen. En het leven van dit wezen had hij geredHij had er het zijne voor gewaagd! En nu was hij de gevolgtrekking gaan maken, dat hij haar voor zich gered haddat zij dus hem toebehoordehem alleen. En nu moest hij zien, hoe deze vreemdeling in hoe langer zoo nader verstandhouding tot het meisjen k wam. Als met een zeker instinkt gevoelde hij, dat die man zich lusschen hem en Lina Bergen indrong. Wel was laatstgenoemde voortdurend vriende lijk jegens hemnooit vergat zij hem te toonenhoe innig dankbaar zij hem was; maar hij begeerde deze dank baarheid niet; hij wilde dat het meisjen hem dat bewees, wat zij nu aan den Professor scheen te bewijzen. De jaloe zie nam bij hem toe, en hij begon haal te voeden tegen Professor Dalberg, met een onstuimigheid, die met zijne geheele Friesche natuur in overeen stemming was. Niet bij toeval had hij Waller Dal berg en het meisjen daar in het bosch aangetroffen. Uren lang reeds was hij ben nageslopen en had hij hen beluisterd. Hij had weinig van hunne gesprekken verstaan, maar zijne jaloe zie had hem geleerd, hare gebaren en bewegingen te verstaan. Toen de Professor Lina Bergen's hand gegrepen had, had hij het niet langer kunnen uithouden; hij had tusschen beiden willen treden, maar hij had zich beraden en was slechts voorbijgegaan, een blik vol van den vreeselijksten haat werpend op den man, die hem ontrooven wilde wat hem het liefste ter wereld was, en wat hem naar hij meende, toekwam. Er waren weder eenige dagen ver- loopen. De zon had reeds hare laatste afscheidsstralen over de oppervlakte der zee geworpen, en toen was zij in volle pracht ondergegaan. Het wa ter, het strand, het bosch alles begon een ietwat grauwe tint aan te nemen. In hare woning zat moeder Pilarson. Zij had haar tot nu toe bezige handen in den schoot laten dalen. Bij hel venster stond John in de schemering te staren. Er verliep een geruime tijd, gedurende welken tusschen beiden geen woord gewisseld werd. Plotseling barstte de zoon met on stuimig geweld uit: „Daar komen zij beiden aan, hand in handthans staan zij stilhij trek haar naar zich toe; hij hijhij kust haar!" Hij wilde naar de deur toe stormen maar de moeder hield hem terug. „Wat wilt gij aanvangen?" vroeg zijterwijl zij hem kalm in 't opge wonden gelaat staarde. Hij gaf geen antwoord. „Mijn zoon," vervolgde de moeder, „hebt ge het rechtiets te verwoesten wat ge niet gebouwd hebt? Moogt ge iets verhinderen wat je niet aan- gaat?" „Moeder, ge weet niet, ofhetmeis-| jen mij wat aangaat. Maar ik weet het des te beterZij is mijn leven zij is meer dan mijn leven. En die man daar heeft het mij ontnomen! Wie echter mij het leven ontnemen wil, dien ontneem ik het zijne." Hij balde de vuist, en zijne breede borst zwoegde. „Mijn zoon," hernam de moeder met zachte stem, „die man daar heeft je het meisjen niet ontnomen. Hetmeis- jen heeft zich zelve aan hem gegeven. Wilt ge je daarom op haar vertoornen Wat wildet ge dan van haar?" „Zij had mijne vrouw moeten wor den." „Dat heb ge gemeend in je harts tocht, die over alle hinderpalen heen- ziet. Gij, de arme, onbeschaafde vis- scher, die met zorg en moeite je zuur sluksken brood verdient, wildet gij dit zwakke, verwende kind aan je verbinden? Moest zij je leven vol ontberingen met je deelen? Dat zou zij niet kunnen, ook al beminde zij je. „Zij zou het kunnen," viel hij haar in de rede„wanneer zij mij beminde maar zij bemint mij niet. Zij bemint dien andere, en ik wil niet hebben dal zij hem bemint!" „Zult ge het dan verhinderen?" „Ja ik „Mijn zoon, ge zijt steeds een goede zoon voor me geweest, mijn eenige vreugde. Wilt ge mij het hart breken door je iels voor te nemen, wat je je levenlang zal moeten berouwen? Mijn zoon, mijn zoon, geef den toorn geen plaats, het leidt tot niets goeds." John Pilarson sprak geen woord en staarde op den grond. ,,'t Wordt me hier te benauwd," sprak hij eindelijk; „de lucht drukt me als een centenaarslast op het hart." Dit gezegd hebbende, liep hij naar buiten. Zijne moeder staarde hem na: hij liep naar het strand. Zij haalde ruimer adem. Walter Dalberg en het meisjen moesten lang in huis zijn. De maan was opgegaan en stortte haar zacht licht over de zee uit. Zeer zachtkens dreven de golven haar kab belend spel, dat in zijne betooverende schoonheid nooit oud wordt. De Fries had voor dit schoone schouwspel geen oog. Onstuimig was het in zijne ziel, even onstuimig als de zee in den nacht, toen hij het jonge meisjen thans het voorwerp zijner vurige liefde het leven gered had. Zoo liep hij langs den zoom van 't bosch naar het strand. Plotseling verstijfde zijn voet; aan den ingang van het bosch stondtegen een boom geleund, Walter Dalberg mijmerend op de met een vurigen gloed overlogen watervlakte te staren. Hij had het in huis niet kunnen uithouden zijn hart toch was vol van jeugdig levensgelukvan den eersten gegeven en ontvangen kus. Een druppel koud zweet parelde op John Pilarson's voorhoofd. Hij had zijn hand om den stam van een jongen pijnboom geslagen, als wilde hij dien stuk breken. Eén slag zoo klonk hel in zijn binnenste en hij staat niet meerL tusschen mij en haarEr is niemand in de nabijheid te zienwie zal zeg gen, dat ik het gedaan heb? Dan is zij de mijnede mijne maar is zij dan werkelijk de mijne? Zal zij mij beminnen, zooals zij dien man daar bemint heeft mij den moor denaar, die haar beroofd heeft van wat haar het dierbaarst was? Zijne borst zwoegde. Zijne gedach ten bepaalden zich geheel bij het meisjen. Wanneer zij verneemt, dat de man, dien zij bemint, dood is, welk eene grenzelooze droefheid zal zich dan van haar meester maken 1 Ik ken die smart; ik immers heb haar, die ik bemin, verloren. En wie zou haar dat bittere leed hebben aangedaan Ik ikdie haar bemin Hij huiverde, streek zich met de hand over het klamme voorhoofd en verwijderde zich. Met wankelende schreden keerde hij naar zijne woning terug. Hij opende de deur van de kamer zijner moeder, en vroeg: „Slaapt ge, moeder?" „Neen, mijn zoon," klonk het antwoord. Hij liep de kamer binnen en knielde bij het bed neder, Hij vlijde zijn hoofd op het kussen neder. De tril lende vingers der oude vrouw speel den met de lokken haars zoons. Zij bleven lang,lang in die houding, zonder dat een van beiden een woord sprak. De dag begon aan te lichten in het Oostentoen John Pilarsen over eind rees, een kus op het voorhoofd zijner moeder drukte en zeide: „Ik heb daarginder, op Spiekeroog, drukke bezigheden in den eersten tijd. Ik moet me nog heden daar heen begeven. Groet Lina Bergen voor mij." Acht dagen later wekte het niet weinig verbazing in de rezidentie, dat Professor Dalberg van zijne bad reis met eene zoo bekoorlijke jonge vrouw aan den arm teruggekeerd was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1884 | | pagina 2