„Ik kan niet antwoorden op de vraag 1
of de vrienden van Kappeyne allen zullen
vallenmaar zou ik niet durven uitkomen
voor de achting die ik hem toedraag?"
In Frankrijkbijzonder in Normandie,
geschiedt de boterbereiding gansch anders
dan bij ons. De room wordt in een
linnen zak gedaanwelke zorgvuldig
gesloten en 1% voet diep in den bodem
(van den tuin) gelegd wordtwaarin men
hem 24 uur laat. Alsdan is de room
hard geworden daarna slaat men hem
met een houten staaf, onder bijvoeging
van een weinig waterwaardoor zich de
melk afscheidt van de boter, 's Winters
als de grond bevroren is, voert men
deze bewerking in den kelder uit en bedekt
den zak met zand. Deze bereidingswijze
spaart veel werkmislukt nooitterwijl de
boter alzoo meer volledig wordt afgescheiden
dan op de gewone manier en tevens van
uitstekende hoedanigheid is.
Te Delfshaven is door de politie
aangehouden zekere Anna Maria Bijkamp
vrouw van Loman, welke zich aan oplichterij
schuldig maakte. Zij is dezelfde persoon,
van wie dezer dagen werd melding gemaakt.
Zij gaf voor te heeten Wilhelmina
Visser, vrouw van P. Jansen, sedert 2
maanden te wonen aan de Grouvernestraat
60 te Delfshavenen te voren in de
Tuinderslaan te Rotterdam; haar man
zou 7 maanden geleden in het krankzinnigen
gesticht te Delft opgenomen zijn. Daar
hij op het uiterste lag, wenschte zij hem
te bezoekenen daarvoor vroeg zij reisgeld.
Een onderzoek bracht aan het licht, dat
dit alles onwaar was, ook dat zij niet
de vrouw van genoemden Jansen was.
Heden is zij ter beschikking van den
officier van justitie gesteld.
In de Duitsche bladen wordt het
vraagstuk der Brunswijksche erfopvolging
voordurend druk besproken. Eene beslis
sing is hieromtrent nog niet genomen.
Naar men wil zou de raad van bestuur
over het hertogdom niet ongeneigd zijn
een militair tractaat met Pruisen te slui
ten. Ook heet het, dat de president van
Silezie, De Seydewitzbeslag heeft gelegd
op al de in die provincie gelegen grond
bezittingen van den overleden hertog
alleen met het oog op de aanspraken van
den hertog van Cumberland. Tegenover
den anderen erfgenaam is deze maatregel
niet dan provisoir. De Gazette nationale
geeft den raad om het hertogdom eenvou
dig bij Pruisen te annexeeren. Dat heet
men den Grordiaanschen knoop doorhakken.
Naar men verneemt geeft de heer
A. Buma te Hindeloopen zijn plan tot
droogmaking der Zuiderzee niet op, maar
zal er als particulier aan voortwerken en
zou hij daarin gesteund worden door per
sonen van invloed. Geen belangstellend
Nederlander zal met onverschilligheid
vernemen met hoeveel teleurstelling deze
grootsche onderneming aan anderen reeds be
rokkend moge hebben,het hart der zaak moet
toch als gezond beschouwd wordenwant
aanwinst van grondgebied op de zee ver
overd, een nieuwe provincie in het hart
des landsvermeerdering van het natio
naal kapitaalvermindering van de dicht
heid der bevolking, met zooveel andere
gewenschte gevolgenhiermede mag wel
in de eerste plaats rekening worden ge
houden.
Gisteren namiddag kwam te Tilburg
een zandvormer uit Leiden werk zoeken.
Dit gelukte hem niet, waarop hij bij
een zijner kennissen een bezoek ging maken.
Door het openschuiven van een raam
wist hij zich daar meester te maken van
twee gouden horlogestwee gouden kettin
gen eenige andere gouden sieradenen
het aanwezige gereed geld. Niet lang
heeft hy van zijn buit pleizier gehad,
daar hy des avonds reeds door den be
stolene zelf naar het politie-bureau werd
gebracht.
De aanhouding wordt verzocht van
den persoon D. A. Daimlaatst wonende
te Rotterdamcommissionair in effecten
en loten van de bankvereeniging Grün
en Co. Hy wordt verdacht van valsehheid
in geschrift en misbruik van vertrouwen.
Hy is in het bezit van 25 aandeelen van
voornoemde bankvereeniging, en men
vermoedt dat hy pogingen aanwendt om
die van de hand te doen.
Omtrent het stormachtige weder
van Zondag nacht wordt uit de Lemmer
geseind
„Het was hedennacht boos weder, met
donder, bliksem, hagel en regen. Het
zeewater bereikte eene hoogte van 21
meter boven A. P. Het land buitendijks
is ondergeloopenwaarbij veel vee is
verdronken. Men verwacht hier nog hooger
stand.
Te Zwolle zyn vele lage gedeelten
der stad reeds ondergeloopen. De noodige
kistingen zyn reeds aangebracht, en eene
buitengewone drukte heerschte om have
en goed te bergen. Hevige onweersbuien
vergezelden het noodweer en maakten
menigeen beangst.
Te Pernis werd het water zoo hoog
opgezweept, dat daar alle buitenpolders
zyn ondergeloopen.
Zaterdagochtend brak in de gemeente
Haarlemmermeer opnieuw brand uit, dit
maal aan den Aalsmeerderweg alwaar de
boerderij, bewoond door Blees van den
Heuvel, met granen, hooi,bouwgereedschap
pen enz., geheel zyn verbrand. Van den
inboedel is veel gered, ook het geld.
Alles was tegen brandschade verzekerd.
In verschillende Duitsche steden
werd reeds sedert eenigen tijd op de open
bare plaatsen van overheidswege het
volgende aangeplakt
«Boeren, burgers, arbeiders! ondertee
kent nooit een wissel! Waarom niet? 1.
Gij kunt uwe eens geplaatste handteeke-
ning nooit weer terugnemen, hoe gaarne
gy het ook deedt. 2. De wissel moet op den
vervaldag zonder weigering betaald worden
en wel aan hemin wiens handen hy is.
Deze behoeft niet te vragen of gy de
schuld werkelijk gemaakt hebt of niet.
3. Zyt gy inderdaad niet in staat te
betalendan volgen protestaanklacht
en aanmaning, alles met groote kosten
verbonden. Binnen weinige dagen hebt gy
de gerechtelijke executie aan huisen
wat dat zeggen wilzal ieder wel weten.
4. Tegenwerpingen kunnen u voor betalen
niet hoeden. Het kan in 't geheel niet
helpen, of gy zegt, dat gy niets of zoo
veel niet schuldig zyt. LTw naam staat
onder den wissel, en gy moet betalen
zooveel als er op staat. Ook als u beloofd
wasdat de wissel niet in omloop gebracht
of op den vervaldag geprolongeerd (langer
geldig gemaakt) zou worden, dan helpt
het u nog nietsu op die belofte te be
roepen. 5. Hebt gy eene schuld, beproef
al het mogelijke om haar te delgenont
doe u liever van veel, hoe hard u dat
ook valt: maar onderteeken geen wissel.
Hy geeft u over op genade en ongenade
aan een wildvreemd mensch. 6. Spreekt
over uwen toestand oprecht tot eerlijke
menschen en vraag hun om raad; schul
den, niet op eene verkeerde wijze gemaakt
zyn geene schande. Al houdt de wissel
houder ook woord en spreekt hy niet over
uwe geldverlegenheid, toch wordt uw
toestand aan ieder bekendals uw huis
en hof verkocht worden. 7. Onderteeken
dus geenen wissel, maar zoek hulp by
spaarkassen en voorschotvereenigingen.
Kunt gy op eenvoudige borgstelling geen
voorschot van deze bekomen, dan moet
gy by uitzondering aan zulke vereenigingen
een wissel afgegevenzij zullen daarvan
geen misbruik maken.»
Aldus het plakkaat. Ook voor onze
toestanden is het bovenstaande niet minder
van beteekenis, dan voor de Duitschers.
Onze tyd is een tyd van kwyning, van
achteruitgang; dagelijks ziet men vroeger
welgezeten landbouwersvroeger gegoede
burgers wier zaken kwijnen en geheel
of gedeeltelijk in handen der schuldeischers
vallen.
De uitgever, de Heer Tj. van Hol-
kemakomt in den Spectator op tegen de
verklaring van den Heer J. Kneppelhout
dat het boek van Gies Reevers ten
onrechte hem werd toegekend. Om niet
onbillijk te zyn tegenover den uitgever
willen wy ook dit wederwoord kortelijk
vermelden.
Hij zegt dat hij het kopierecht van
eenige deelen Bato kocht omdat in den
catalogus vermeld stond, dat daarin een
geschrift van de hand des heeren Knep
pelhout voorkwam. Hij berichtte den
heer Kleppelhout dat hij voornemens was
dat verhaal afzonderlijk uit te geven, en
daarop vernam hy dat het eene vertaling
was. In de voorrede was echter van
vertaling of navolging geen spraakzette
hij nu op den titel dat het eene vertaling
waswelk licht zóó dacht hij viel
dan op den schryver der voorrede?
Kiesohheidshalve besloot hy de zaak
stilzwijgend aan het oordeel van den
heer Kneppelhout over te laten. Hij
zond dezen proefvellenook van titel en
voorrede, en ontving die, voorzien van
enkele kleine veranderingen geregeld terug-
Vóór de verschijning ontving de heer K.
eenige present-exemplarenen eerst zes
weken na de verschijning teekende de
heer K. verzet aan.
De 19den October was den dag dat
de vingerhoed zyn twee honderdjarig feest
vierde.
Op dezen dag van het jaar 1684 zond
de goudsmid Nicolaas van Benscboten
te Amsterdam het eerstedoor hem uit
gevonden en vervaardigde exemplaar als
verjaringsgeschenk aan mevrouw Van
Rensselaer. Daarbij werd een schrijven
gevoegdwaarin de goudsmid haar ver
zocht, „deze nieuwe bekleeding tot be
scherming harer nijvere vingers als
bewijs zijner hulde aan te nemen." Twaalf
jaren later werd dit denkbeeld door een
zekeren Johan Lotting naar Engeland over
gebracht, waar de nijverheid er op groote
schaal partij van trok. Toen echter werden
de vingerhoeden nog uitsluitend op den
duim gedragen en meest van goudzilver
of ijzer gemaakt terwijl nu meer staal,
ivoor en been wordt gebruikt. In China
maakt men ze van paarlemoer, met goud
ingelegd, maar vooral is die van de koningin
van Siamin den vorm eener lotusbloem
vervaardigdzeer bekend. Deze vinger
hoed is van goud en zoo met diamanten
bezet, dat deze der vorstin aan de dag-
teekening van haar huwelijk herinneren.
Aangaande een kikvorsch op
krukken geeft het N. v. d. Dag de
volgende, bijna ongeloofelijke bijzonder
heden
Van een schranderen kikvorseh weet
een Amerikaansch geneesheerDr. Schrap
in Putnam County, New-York, wonde
ren te verhalen. Het diertje haddoor
een ongelukkig toeval, het gebruik van
zijn achterpooten verlorendie leden stier
ven af en de dokter moest ze eindelijk
afsnijden. Toen nu de wonden genezen wa
ren, wat zeer spoedig ging, maakte Dr.
S. een paar houten krukjes en bond die
den kikvorsch onder de voorpooten, evenals
een kreupele de zijne onder de armen heeft.
Het diertje, zoo verhaalt hij leerde
spoedig die krukken gebruiken en sprong
er zoo gemakkelijk mee ronddat hij
zelfs vliegen kon vangen. Als zyn kruk
ken wat verscheven waren en men ze
los maakte, bracht hij ze zelf met den
bek weer op hun plaatsonder zijn voor
pooten. Ging hij in een vijver op jacht,
dan liet hij zijn krukken achter, maar
zoodra hij op het droge was, sprong hij
er mee naar de kamer terug. Eens, toen
een zijner steunmiddelen was weggeraakt,,
gebruikte hij een takje van ongeveer de
zelfde lengte als noodhulp.
Naar het Engelsch v. T. Malcolm Watson
2)
„Dat doe ik niet, waarlijk dat
doe ik niet," antwoordde hij; „ik
ben de ernst in eigen persoon. Ik
geloof," vervolgde hij knipoogend,
„dat dit het is wat me zoo gehecht
doet zijn aan de aarde, en me ver
hindert me te verheffen tot hooger
en meer aetheriesche sfeeren."
Niemand kon meer verbaasd ge
weest zijn dan ik zelf, toen ik me
er van bewust werd, dat ik werkelijk
lachte over dit armzalig proeljen van
geestigheid. Toch was dit het geval.
Hij bespeurde, dat hij aan de win
nende hand was, en haastte zich
er zijn voordeel meê te doen.
„Kom, mijnheer," sprak hij, „zou
het niet raadzaam zijn een zakdoek
om uw hoed te binden? Ik kan niet
oordeelen over de meerdere of mindere
waarde van den hoedmaar hij moge
van goede of geringe kwaliteit zijn,
de Oostewind kon u een rare poets
spelen."
„Ik moet zeggen, mijnheer," zeide
ik op ietwat hoogen toon terwijl
ik echter handelde naar den gegeven
wenk „uwe raadgeving moge goed
zijnmaar de manierwaarop gij
haar geeft is beleedigendin hooge
mate beleedigend."
„Vindt ge dat?" vroeg hij met een
gezicht, als ware hij de onschuld in
persoon; „bij mijne ziel, dat spijt
me ontzaggelijk. Het is, denk ik,
aan mijn opvoeding te wijten. Gij
zult me ten zeerste aan u verplichten
als ge mij waarschuwen wilt, zoo vaak
ik werkelijk beleedigend ben."
Laat iemand zich er van bewust
zijndat hij werkelijk gebreken heeft
dan bestaat er hoop, dat hij zich
beleren zal. Alleen wanneer hij zich
boven berisping verheven rekent, kan
men zeggen, dat de toestand onge-
neeselijk is. Hadden Clara en hare
lieve moeder maar een weinig van de
nederigheid dezes jonkmans bezeten,
hoeveel rustiger zou beider leven ge
weest zijn!
Op dit oogenblik schoot me te
binnen, dat de onbekende zeer nat
moest zijn, wat het benedenste ge
deelte zijner kleederen betrof. „Waar
de heer, vergeef me mijn achteloos
heid; ge moet doornat zijn."
Hij wierp een blik op zijne broeks
pijpen, die slap van nattigheid om
zijn beenen hingen. „Ja," antwoordde
hij, „uw riviertjen schijnt indedaad
bijna zoo vochtig te wezenals waar
voor het bekend staat."
„Laat ons naar de pastorie gaan
vervolgde ik, „en dan zullen we die
zaak spoedig in orde brengen." Hij
nam dit voorstel spoedig en blijkbaar
met welgevallen aan, en naast elkan
der loopende begaven we ons naar
het huis.
Over 't geheel genomen had ik geen
spijt, dat de zaken zulk een loop
namen. Het vooruitzicht van een her
haald lête-a-lête met Clara, onder het
middagmaal, was juist niet zoo bizonder
prettig, indien, gelijk ik alle reden
had te verwachtenhaar humeur
onveranderd mocht gebleven zijn. De
tegenwoordigheid van een onbekende
zouzoo overlegde ik bij me zeiven,
haar wat in toom houden, en mis
schien zou zij den volgenden dag wal
beter gemutst zijn.
Thuis gekomen, liepen we dadelijk
door naar mijne studeerkamer, waar
een helder vuur op den haard brandde.
Zonder een uilnoodiging a| te wach
ten, ging mijn nieuwe kennis daarbij
zitten, en spoedig was hij gehuld in
een wolk van damp.
„Gij rookt, zie ik," merkte hij op,
naar de sigaar wijzendwelke ik in
mijn hand had.
„Ja," antwoordde ik; „op mijn
leeftijd is het geoorloofd, zooal niet
bepaald nuttig, zich zeiven in dit en
dergelijk opzicht eenige vrijheid te
vergunnen. Maar 't is iels, dat ik in
jongelieden zeer afkeur."
,,0, ge hebt volmaakt gelijk her
nam hij, een sigarenkoker uit zijn zak
halend, en een groote sigaar er uit
nemend. „Weet ge," vervolgde hij
ongegeneerd, „ik stel me voor, dat
gij en ik vele denkbeelden met elkan
der gemeen hebben. Gij houdt vaa
een goede sigaar; ik kan, op den
geur afgaandeverzekerendat het
er een van 't beste soort is, die gij
rookt. Ik houd ook veel van een
goede sigaar. Onze meeningen wat
betreft de heiligheid van den eigendom
zijn gelijk dat wil zeggen, voor
zoover onze eigen eigendom er bij
betrokken is. En 't zou me geen
oogenblik bevreemden, indien we
't eens waren over het nuttige van
een glas sherry, als prikkel voor
iemands bloedsomloop na een indom
peling in koud water."
Indedaad was deze jonkman wel
wat aanmatigend, en ware het niet
geweest, dat hijnaar mijne verwach
ting, mij van dienst kon wezen, ik
zou nu en dan geneigd zijn geweest
hem het gat van de deur te wijzen.
Toen ik de karaf voor den dag
haalde, zeide ik bij mijn neus langs:
„ik weet niet wat mijne dochter zou
zeggen, indien zij hiervan iels wist."
„Bij Jupiter!" riep hij uit, terwijl
hij zich inschonk, „houdt gij er dus
eene dochter op na Ziet zij er aardig
uit?"
„Dat scheelt zooveel niet," ant
woordde ik. Mij toen bedenkende,
dat ik hem eigenllijk wel een wenk
moest geven betreffende haar eigen
aardig humeur, vervolgde ik: „zij
aardt naar hare moeder
(Wordt vervolgd.)