YIDA CAROLAN.
y y M s MöipJsi i
Naar het Engelsch van A. M. Dale.
6)
„Lionel had het in zijn zak", zeide
hijen ik ben verplicht geweest er
in te zien, om zoo mogelijk iets te
vinden, 't welk het gebeurde kon
verklarenmaar ik heb het niet
noodig geacht, den inhoud van dit
zakboekjen bekend te maken."
Ik opende het met bevende handen,
en haalde er een fotografietjen uit.
Evenals door het geheele zakboekjen,
was midden door het portret een
rond gathet gelaat van het portret
was echter niet geraakt; 't was de
beeldtenis eener onvergelijkelijk schoo-
ne vrouw, die mij vrolijk glimlachend
aanzag, 't Was het fiere, aanvallige,
schoone gelaat van Lady Chester-
ville vroeger Lucy Grey
„Zijt gij dat niet, Marjorie?"
vroeg Geoffrey op ernstigen toon.
„Neen", antwoordde ik, „ik ben
het niet ik ben het nooit geweest,
Geoffrey
„Is het mogelijk!"
„Wat komt het er op aan?" riep
ik uit; „er is nu een einde aan
gekomen Maar verbrand het, Geof
frey O, verbrand dat wreede gelaat,
en laat niemand wetenwat kwaad
het uitgericht heeft."
Geoffrey wierp het op 't vuur.
,,Ik heb het aan Mr. en Mrs. Lee
laten zienhernam hij„ik achtte het
goed dat te doen."
„O, dat had ge niet moeten doen
ving ik aan, toen ik op eens
bedacht, hoe weinig alles er nu op
aankwamen voor de eerste maal na
Lionel's dood barstte ik in een luid
snikken uit.
„O, Geoffrey," riep ik in mijne
radeloosheid uit„ik geloof, dat mijn
hart gebroken is!"
En hij zat daar zonder een woord
te spreken bij me, en wendde geen
poging aan om mij te troosten. En
Mrs. Lee kwam de kamer binnen,
en gelastte mijtoen zij mijne tranen
zagop boozen toonweder naar bed
te gaan.
Maar langzamerhand werd ik toch
in weerwil van me zelvegezond en
krachtig, en Mrs. Lee legde hare
betrekking als verpleegster neer en
keerde terug naar de pastorieGeof
frey begaf zich naar Londenom de
praktijk over te nemenwelke hij
gekocht haden ik bleef alleen over
in mijn somberongezellig huis.
Maar wat behoef ik te vertoeven
bij deze eenzame dagen Ik heb de
liefdegeschiedenis mijner jeugd ver
haald en medegedeeldop wat nood
lottige wijze daaraan een einde kwam,
en meer wenschte ik niet te verhalen.
Somtijds, wanneer het mij voor den
geest komt, hoe groot mijne rade
loosheid was, verwonder ik mij er
over, dat ik ooit vertroost ben kunnen
wordendan verwonder ik mij over
het volmaakte gelukdat tegenwoor
dig mijn deel isen dan kan ik me
nauwlijks begrijpen, dat ik me een
maal zoo onbeschrijfelijk rampzalig
heb gevoeld. Want ik ben nu waarlijk
gelukkigveilig onder de hoede eener
trouwe liefdein welke geen droef
geestigheid, geen raadselachtige ver
borgenheid geen Lucy Grey is!
EEN ENGELSCHE ROMAN.
Vertaald door T. A. MELICK.
I.
Aan Mr. Dare Devereux,
Carlton Gardens,
Londen.
„Verzoeke dadelijk over te ko
men, om een lijk te herkennen, dat
uit de Seine is opgehaald. Daar
is een brief, aan u geadresseerd,
bij 't lijk gevonden."
Pierre Jacquemart,
Prefekt der Politie,
te Parijs.
Op een zonnigen namiddag werd
bovenstaand telegram afgegeven aan
den portier van een huis in Carlton-
Gardens, die het weder aan een
bediende gaf j welke het onmiddellijk
naar zijn heer ging brengen.
„Ik weet niet eens of Mr. Devereux
wel thuis is," sprak die bediende,
terwijl hij door de vestibule liep.
„Hij gaat zoo dikwijls uit en in,
zonder iemand iets te zeggen."
Niettegenstaande zijn twijfel
haastte zich John Thomaszoo heette
de bediende, om den hem opgedragen
last te volvoerenhij liep naar de
bibliotheekdenkende, dat zijn mees
ter, zoo hij thuis wasin die kamer
zou vertoeven. Een met heldere stem
uitgesproken „binnen", 't welk op
zijn geklop was gevolgd, gaf John
Thomas de zekerheiddat hij juist
had gegist. Hij trad binnen en over
handigde het telegram aan een nog
jongen manmet een vriendelijk en
edel voorkomen, die in een gemak-
kelijken stoel zat te lezen.
„Een telegram? Ik dank je John",
sprak hij welwillend en sloeg een
meer of min nieuwsgierigen blik op
het couvert; dadelijk daarop legde
hij zijn boek uit de hand, en nam het
telegram op.
„Uit Parijs!" sprak hij half luid.
„Wat kan men mij uit Parijs te
melden hebben
Met een enkelen blik uit zijne groo-
te, helderblauwe oogen, had hij den
geheelen inhoud overziensprong
daarop met een half gesmoorden kreet
vaD zijn armstoel op en de witte
vingersdie nog kort te voren zoo
zorgeloos hadden gebladerd in het
boekwerden krampachtig ineen ge
wrongen.
„Percival Claremont
Die naam kwam onmiddolijk op de
bevende lippen en met dien naam
eene lang gekoesterde vriendschap in
de gedachten. Een oogenblik stond hij
roerloos, getroffen door den slag, door
de onomstootelijke overtuiging, waar
mede dit korte telegram hem had
getroffen, het telegram, dat in weinige
woorden het treurige einde eener
geheele lijdensgeschiedenis samen
vatte. Slechts een oogenblik stond
Dare Devereux bewegingloos, want
dadelijk daarop was hij de bibliotheek
uitgesneld en 't volgend oogenblik
stond hij reeds in zijn huiskamer.
„Ellis zei hij binnenkomend tot
den verschrikten kamerdienaar, „ik
moet van avond nog naar Calais. Lees
dit telegram eens. In een uur moet ik
afreizen om tijdig te Dover aan te
komen."
Yoor Ellis, die reeds zijn meester
diende, sedert deze de hoogeschool
had verlaten, was die korte last
geving voldoende.
Anderhalf uur daarna was Dare
Devereux gezeten in een sneltrein
van Londen naar Dover.
Het lijk, waarvan het telegram had
melding gemaaktwas te Parijs ten
toon gesteld in het „Morgue," waar
de nieuwsgierige blikken der toe
schouwers schenen na te vorschen,
welke zonden of welk lijden het leven
van dien krachtvollen, rijken, Engel-
schen heer tot een ondragelijken last
hadden gemaakt, want de kostbare
kleeding en het fijne linnengoed
maakten een scherpe tegenstelling-
met de meestal povere kleeding van
de overige lijken, die in het „Morgue"
ter herkenning liggen uitgestrekt. De
gelaatstrekken droegen de onmisken
bare sporen eener edele afkomst en
de witte aristokratische handen had
den blijkbaar nooit eenig ruw werk
verricht.
Het lijk was twee nachten geleden
uit de Seine opgehaaldin de nabij
heid van de Pont-Royal. Niets was
er, waaruit de identiteit des ongeluk-
kigen kon afgeleid worden, behalve
den brief aan Mr. Devereux, en geen
der politiemannen, die het lijk be
zichtigd haddenherinnerde zich dien
heer vroeger ergens te hebben ont
moet. Denkelijk was hij te Parijs nog
vreemdeling geweest. Ook de brief
gaf niet den sleutel tot het raadsel
want hij was niet onderteekend. Over
één punt scheen de brief eenig licht
te werpen, namelijk dat de schrijver
destijds nog niet het voornemen had
gevormd, om door zelfmoord een
eind aan zijn leven te maken. Moest
hier dus niet gedacht worden aan
moord in plaats van aan zelfmoord
En Dare Devereux kwam te Parijs
en zag vol diepe smart naar dat
stomme gelaatwelks lippen zich
nimmer meer zouden plooien tot een
vriendelijken glimlach.
Ze waren vrienden geweest, die
twee, ofschoon ze meer dan tien jaren
in leeftijd verschilden.
Dare Devereux had als student,
van 't eerste jaar Percival Claremont
leeren kennen en tussclien den man
en den jongeling had zich langzamer
hand een vriendschap ontwikkeld
die bij zooveel verschil in jarentoch
hecht en innig was geweest. God
weet, hoe dierbaar den jongen Deve
reux de man was geweest, die thans
dood aan zijne voeten lag.
Vijf jaren geleden waren de vrien
den vaneen gegaan en in al dien tijd
had Claremont niets van zich doen
hooren, zoodat diens lange stilzwijgen
Dovereux er eindelijk toe gebracht
had, om te gelooven, dat hij moest
gestorven zijnwant de gedachte
dat de oude vriend hem kon vergeten
hebbenvond bij Devereux geen
ingang. Bitter was daarom de zeker
heid, dat Claremont al die jaren
geleefd had en eerst twee dagen
tevoren gestorven was.en op
welke wijze gestorven!
Zoodra het lijk formeel herkend
was, gaf de heer Pierre Jacquemart
aan Mr. Devereux den brief, dien
men bij zijn vriend had gevonden,
waarschijnlijk geschreven met het
doel om hem aan het aangeduide
adres af te zenden. Het was een zeer
vreemde brief, die veel te denken gaf
omtrent den zielstoestand van den
schrijver. Hij luidde aldus:
„Vriend gijdie mij meer dan
een broeder waartmag ik u nog
vriend noemenIs uw oordeel over
mij nog altijd vriendschappelijk?
Antwoord mij spoedig, want ik
durf niet tot u komen, alvorens
gij mij gezegd hebt, dat uw hart
vergevensgezind jegens mij ge
stemd is.
„Waarom ik in al die jaren niets
van mij liet hooren? Waarom ik
eene ontmoeting met u vermeden
heb? Omdat ik u niet onder de
oogen durfde komen; omdat de
man er tegen opzag tegenover den
jongeling te staan; omdat ik het
denkbeeld niet verdragen kon, dat
gij den ellendeling zoudt leeren
kennen, die ik thans ben en die ik
reeds jaren geleden werd. Ik zal het
u ternauwernood behoeven te zeg
gen, dat eene vrouw de oorzaak
werd waardoor ik al mijne plich
ten vergat. Gij kent haar. Gij hebt
mij over haar hooren spreken
gij hebt gehoordhoe ik haar naam
vervloekte ofschoon ik nooit had
opgehouden hare schoonheid te
bewonderen. Door haar heb ik alles
verloren: Geld en eer. Ik kan u
schriftelijk niet meer melden; dit
behoeft ook niet, gij weet nu genoeg
om mijne stilzwijgendheid te kun
nen verklaren. Ik kon mijn boeien
niet verbreken en evenmin uw
hand grijpen, terwijl ik moest
vreezendat uw blik niet alleen
medelijdendmaar zelfs met ver
achting op mij zou rusten. Nu ben
ik eindelijk uit mijn roes ontwaakt.
Nu kan ik ten minste beproeven
om het verledene te herstellen
al kan ik het ook niet ongedaan
maken. Daar bestaat een wezen
dat nog meer onrecht werd aange
daan dan u.maar meer kan ik
niet schrijven. Zeg mij, of 't mij
geoorloofd is tot u te komen om
uwe vergeving af te smeeken."
Geen tranenvloed ontwelde aan
Dare Devereux bij het lezen van
dezen brief, hoewel hij bloedige tra
nen had kunnen schreien. Vergeving
Hoe kon hij zoo schrijven aan den
vriend, die voor hem in den dood
zou zijn gegaan?
Hoe jong Dare Devereux ook was,
toch onderdrukte hij 't bittere ziele-
leed en beantwoordde, oogenschijnlijk
kalm, de verschillende vragen, die tot
hem werden gericht.
De overledene was Mr. Percival
Claremont, een Engelschman van
goede huize en bezitter van een groot
vermogen. Op wien de brief zin
speelde kon Devereux niet zeggen.
Over de omstandigheden van den af
gestorvene wist hij geene iulichtingen
te geven. Hij deelde het gevoelen
van een der beambten, die beweerde,
dat Mr. Claremont bij het schrijven
van den brief nog niet het voornemen
tot zelfmoord kon gehad hebben. Hij
verzocht verder om het stoffelijk
overschot zijns vriends naar Engeland
over te brengen, 't geen hem werd
toegestaan.
Mr. Dare Devereux had gezegd
niet te weten, welke vrouw de schrij
ver van den brief had bedoeld. O, hij
wist het maar al te goeddoch 't
was een geheim, 't welk in zijn borst
zou besloten blijven. Geen andere
hand dan de zijne mocht den dood van
Percival Claremont wreken.
Bij zijn terugkomst in Engeland
stelde hij niet het lijk aan de betrok
ken familie ter beschikking, maar liet
het brengen naar zijne woning in
Carlton Gardens, alwaar het nog
dienzelfden avond werd geschouwd
door Mr. Gifford West, een beroem
den dokter, die in Cavendish-Square
woonde. Wat er ook in de kamer,
waarin de lijkschouwing had plaats
gegrepen, mocht gedaan of gesproken
zijn, nooit kwam een enkel woord
daarover van des dokters lippen.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.