VIDA CAROLAN.
Een Engelsche Roman.
Vertaald door T. A. MEL1CK.
2)
Weinige dagen later werd Percival
Claremont in zijn geboorteplaats, een
dorpje in Cornwallis begraven, waar
bij Dare Devereux en een verre
bloedverwant, een neef, de eenige
getuigen waren.
Claremont wasofschoon hij van
eene zeer gefortuneerde familie af
stamde, slechts de zoon eens jongeren
broeders, zoodat zijn erfdeel betrekke-
lijkerwijs niet aanzienlijk was ge
weest. Yan dat erfdeel was thans
weinig overgebleven en daar, behalve
de verre neef, niemand aanspraak
maakte op de nalatenschap, werd ze
hem toegekend.
Een testament was niet gemaakt en
Dare Devereux, die den vriend zoo
hartelijk had lief gehad ja, dat
altijd nog deed bezat geen ander
aandenken van hemdan den brief,
dien men bij den zelfmoordenaar
gevonden had.
Maar was Percival Claremont wer
kelijk een zelfmoordenaar?
II.
Schitterende verlichting, door hoo-
ge spiegels weerkaatst, wierp een
roodachtigen gloed op meubels en
draperieën en bontgekleurde Turk-
sche tapijtenvoor de vensters hingen
zware gordijnen, die in schilderachtige
plooien opgenomen, de geur van wel
riekende bloemen, die daarachter
stonden, in de kamers lieten door
dringen keur van toiletteneen
opgewekt gesprek van heeren- en
damesstemmen; bij wijlen een vroolijk
gelach dat alles leverde een aan
trekkelijk geheel.
In dit salon van een aanzienlijk
huis van 't park Monceau te Parijs,
was op een Juni-avond een gezelschap
van ongeveer twintig personen, zoo
wel dames als heeren, vereenigddie
vaak elkander in dat huis pleegden te
ontmoeten, niet zoo zeer om te praten
hoewel er veel en aangenaam
gesproken werd, meestal in het
Fransch als wel met een ander
doel, dat het gezelschap vrij wat
meer scheen te interesseeren dan de
nieuwe excentriciteiten eener mode
actrice of wel het nieuwste stuk in het
Palais-Royal-Theater, en dat doel
was het spel. Bij eene nauwkeurige
beschouwing van het gezelschap,
moest men wel de opmerking maken,
dat het uit vreemde bestanddeelen
was samengesteld. Men zag er dames,
wier namen in de groote wereld
gekend en geëerd waren en daar
waren ook dames, die als sterren der
demimonde schitterden; onder de
mannen vond men achtenswaardige
persoonlijkhedenmodegekken en
kunstenaars. De dames waren niet de
achtersten bij de groene tafel en
speelden allen zooals men dat
gewoonlijk ziet nog hartstochte
lijker dan de mannen.
Als eene kleine tafel in de nabijheid
van een der vensters, zat in een
afgezonderd hoekje met een ouden
markies, met een zangeres van de
Opéra-Comique en met een rijken
beursman van Israëlitische afkomst,
die voor den erkenden minnaar der
zangeres doorging de dame des
huizes, een schoone Engelsche dame,
welbekend te Monaco, Baden-Baden
en dergelijke plaatsen, met name
madame Hester Ransome.
Of die dame inderdaad zoo heette,
wist niemand met zekerheid te zeggen
wel, dat zij algemeen onder dien
naam bekend was.
Daar liep een gerucht, dat de heer
Ransome een Engelschman van def
tige familie moest zijn, die met zijne
bloedverwanten gebrouilleerd was
omdat hij een schoon, doch onbe
middeld meisje tot zijn echtgenoote
had gemaakt. Later moest hij zich
weer met zijne familie hebben ver
zoend en madame leefde nu, op eigen
gelegenheidop grooten voet en gaf
allerliefste soirees.
Sommige twijfelaars mompelden
wel, dat er nooit een Mr. Ransome
was geweest, hoewel toch madame
Ransome's dochtertje als bewijs van
het tegendeel kon gelden. Het meisje
was niet in de wereld verschenen
maar die haar kenden, prezen alge
meen hare schoonheid.
Hester Ransome kon ongeveer vijf
en dertig jaar oud zijnzij was groot
van gestalte, niet gezet of niet al te
slank, kortom een statige dame;
buiten kijf kon zij schoon genoemd
worden, hoewel ?ij juist niet die
schoonheid bezat, waardoor de meeste
mannen getroffen en geboeid worden.
Of zij veel of weinig verstand bezat,
viel bij 't vriendelijk masker, 't welk
zij, even als elke andere dame, op de
soiree droeg, niet te bepalen. Genoeg
zij 't voorloopig hier nog bij te voegen,
dat zij zich onberispelijk en smaakvol
kleedde als een echte Parijsche dame
van den eersten stand, dat zij vloeiend
en fraai Fransch sprak met een schier
onmerkbaar vreemd accent en dat zij
eene aangename en bekoorlijke gast
vrouw mocht heeten.
Madame had een heelen stapel
goud geld voor zich liggen; zij had
een groot geluk bij alle hasard-spelen,
een opvallend groot geluk, „'t Ver
wondert me", sprak zij, „dat monsieur
Saint-Mare van avond niet hier is.
Hij had mij verzocht om mij een
jongen Engelschman, dien hij zijn
vriend noemde, ofschoon hij niet eens
recht zijn naam kende, aan mij te
mogen voorstellen. Ik verwacht hem
dus stellig nog."
„Speelt die vriend?" vroeg de
markiestot wien de gastvrouw zich
meer bepaald had gericht.
„Dat zou ik u niet kunnen zeggen.
Hij is van adel en zeer rijk, dat is
alles, wat mij omtrent hem bekend is.
Ik hoor daar een rijtuig stil houden
hoogstwaarschijnlijk is dat de coupé
van Sant-Mare."
"Weinige oogenblikken later bleek
deze gissing de ware te zijn geweest,
want een bediende kondigde aan
„Monsieur de Saint-Marc en mon
sieur Devereux."
Madame stond op en ging de nieuwe
bezoekers tegemoet, terwijl ieder 't
hoofd omwendde om den vreemdeling
in dit Salon des te beter op te nemen.
Hij was een jong raensch, groot,
elegant en opvallend schoon van
gelaat, met blonde lokken, die onder
de lichtkroon schitterden als goud;
hij had groote oogen vol uitdrukking
en glans; hij droeg een knevel, die
een mond overschaduwde, zoo fijn als
een vrouwenmond, doch welks dunne
en vastgeslotene lippen deden denken
aan wilskracht en een trots, die men
bij zulk een jongen man niet dadelijk
zou vermoed hebben.
Bij zijn buiging beantwoordde hij
den groet van madame met een paar
woorden in 't Fransch, zoo volkomen
zuiver uitgesproken, dat verschillende
gasten elkander toefluisterden:
„Daar moet hier een misverstand
in 't spel zijn. Dat is geen Engelsch
man!"
En madame wendde zich lachend
tot monsieur Saint-Marc
„Hebt ge mij niet gezegd, mon
sieur, dat uw vriend een Engelsch
man is
„Dat is hij ook, madame, doch het
voortreffelijke Fransch van hemmis
leidt iedereen omtrent zijn landaard."
„Ik geloof u gaarne," stemde ma
dame toe en zich daarop tot den
nieuwen gast koerend
„Ik zou gaarne het Fransch willen
spreken zooals gijmonsieur Deve
reux gij moet zeker zeer lang in
Frankrijk vertoefd hebben?"
„Ja, zeer lang."
Na dit korte antwoord stelde ma
dame hem aan de overige gasten voor
en weldra was hij het brandpunt der
algemeene opmerkzaamheid.
Een blijkbaar zoo hoogst gedistin
geerd man, van wien men bovendien
wist, dat hij van adel en rijk was,
moest wel in iederen kring worden
opgemerkt. Hij speelde eerst een
weinig, liep vervolgens van het eene
speeltafeltje naar het andere, om een
paar woorden te wisselen en naar het
spel te zien en bleef eindelijkals
onwillekeuriglang staan bij de tafel,
waarop de goudstapel van madame
Ransome steeds grooter en grooter
werd.
Hij zag naar het spel met niet meer
of minder belangstelling, dan ieder
andere toeschouwer het zou gevolgd
hebben.
Niemand zelfs de fijnste opmer
ker niet zou gegist hebben, met
hoeveel aandacht hij madame Ran
some en haar spel gadesloeg, en zij
zelve had zeker de gewonnen goud
stukken met zooveel welbehagen niet
tot zich gehaald, indien zij vermoed
hadde, welk een vreeselijk voornemen
er broedde in 't brein van dien jongen
Engelschman, met dat rustig en fraai
gevormd gelaat.
„Speelt gij niet?" vroeg hem ma
dame Bernard, eene dame van de
wereld, die druk op weg was om haar
echtgenoot door hare speelwoede tot
den bedelstaf te brengen.
„Gij weet, madameantwoordde
hij beleefd lachend, terwijl hij eene
kleine buiging maakte, „dat men vaak
beweert, dat de toeschouwers in den
regel meer genieten, dan de spelers
zeiven."
Even zag Hester Ransome naar
den spreker op, doch geen enkele trek
in zijn gezicht, kon haar eenigszins
bezorgd maken. Mr. Devereux had
die woorden blijkbaar zonder eenige
nevenbedoeling geuit.
De zangeres van de Opéra-Comique
speelde en verloor. Den markies
verging hel evenzoo.
Ten slotte stond madame Ransome
van tafel op met een winst van drie
duizend francs.
Met een glans van vergenoegen op
het gelaat richtte madame Ransome
zich tot Devereux.
„"Wilt gij uw geluk niet eens be
proeven?" vroeg zij.
De jonge man zag haar vlak in 't
gezicht en antwoordde bedaard
„Merci, madame, ik zal mij wel
wachten om mijn geluk op die al te
zware proef te stellen."
Die woorden konden eenvoudig
eene zinspeling wezen op de groote
winst van madamedoch de toon
waarop zij gesproken werden en meer
nog de blik, die hen vergezelde, ver
rieden ook nog eene andere meening.
Drie of vier gasten, die dit antwoord
gehoord hadden, zagen vreemd op,
en madame Ransome, die een oogen-
blik zeer bleek werd, vermande zich
dadelijk, daar zij zich opdrong, dat de
spreker niets onbetamelijks kon be
doeld hebben.
Daarna hernam zij met een inne
mend lachje:
„En wie zegt udat uw geluk niet
het mijne zou overtreffen? Val mij
toch niet hard over mijn geluk van
dezen avond of benijdt ge het mij
misschien
„God beware mijmadame, dat ik
u om uw geluk zou benijden. Ik zou
liever alleswat ik bezitwillen
verliezen, dan iets winnen met een
geluk als het uwe."
Deze woordenwier beteekenis
maar al te duidelijk was, werkten als
een galvanische stroom. Iedereen
sprong op, en madame Ransome stoof
met verbleekte wangen terug, terwijl
vrees en drift tegelijk uit hare oogen
straalden.
„Een spionEen verraderklonk
het hier en daar, maar tevens werden
er ook blikken van ontzetting tus-
schen de gasten gewisseld.
De markies trad op Devereux toe,
zeggende
„Sir, ge hebt een vreeselijke be
schuldiging uitgesproken tegen een
dame, die nog wel onze gastvrouw is
ge zijt verplichthetgeen ge gezegd
hebt, met bewijzen te staven of
oogenblikkelijk te herroepen.»
Allen schenen het met den markies
eens te zijnbehalve de gastvrouw
zelve, die geen teeken van goed- of
afkeuring gaf, maar zonder een woord
te uiten, recht voor zich bleef staren.
Dare Devereux was de kalmste van
't geheele gezelschap.
„Ik moet mijne excuses maken,»
zeide hij met vaste stem, aan „monsi
eur Saint-Marcdoor wiens vriende
lijke tusschenkomst ik in dit salon
geïntroduceerd werd en ik ben bereid
hem later alle noodige ophelderingen
te geven. "Wat verder de door mij
uitgebrachte beschuldiging betreft, ik
mag geen woord daarvan terugnemen
en wil voor 't geval madame dit
begeert alles wat ik gezegd heb,
bewijzen."
Allen zagen naar madame Ransome.
't "Was doodstil in 't salon. De gast
vrouw stond voortdurend in dezelfde
houdingterwijl haar gelaat marmer
wit werd. Langzamerhand ontstond er
een gemompel onder de verschillende
dames en heeren, dat al luider en
luider werd en zich eindelijk lucht gaf
in duidelijk geformuleerde zinnen. Als
madame onschuldig belasterd was,
dan diende madame dit te zeggen en
niet te blijven staan als een steenen
beeld. Maar als madame niets tegen
de beschuldiging kon of durfde in
brengen, dan was dat een bewijs, dat
madame inderdaad valsch had ge
speeld en dan moest zij dadelijk
beginnen met haar winst weder aan
hare medespelers en speelsters terug
te geven.
In telkens gewijzigde woorden
werden diezelfde zinnen door al de
gasten gelijktijdig herhaald, terwijl de
een al luider dan de ander zich begon
te laten hooren. Men drong telkens
meer en meer op madame Ransome
aanmen sloeg over tot schelden en
dreigen en toonde met de daad, hoe
gemeen zelfs de zoogenaamd beschaaf
de menschen kunnen worden, indien
zij zich beleedigd achten inhun
beurs.
In trotsche houding stond Dare
Devereux te midden van dit pijniijk
tooneel, zonder eene enkele poging te
doen om den opkomende storm te
bezweren. Tegenover hem stond de
getergde vrouw, niet meer als een
marmeren beeld, maar als een door
jagers en honden in 't nauw gebracht
dier. Met een wonderlinge mengeling
van angst en trots in de schitterende
oogen, zag zij haar beschuldiger in
't gezicht en bleef daarbij volharden
in haar stilzwijgen.
Eindelijk gelukte het aan monsieur
Saint-Marc en eenige andere heeren
om een soort van verdrag tot stand te
brengen. Hij zeide namenlijk, dat
madame Ransome, indien zij, om de
een of andere reden, zich niet wilde
verdedigenhet verstandigst zou
handelen om haar winst van dezen
avond aan de verliezers terug te geven.
„Goed," zei madame, nu voor de
eerste maal weder een woord uitend,
„goed, dat wil ik doen, onder voor
waarde, dat ieder daarna mijn huis
verlaat."
„De voorwaarde was geheel on-
noodig om te zeggenzeide de
zangeres met een spottend lachje.
„"We gevoelen zeker geen van allen
veel opgewektheid om hier nog langer
te vertoeven."
Nadat madame aan het voorstel
van Saint-Marc had voldaan, verwij
derden zich alle gasten, druk sprekend
en met heftige gebarenbehalve
Saint-Marc zelf en Dare Devereux.
„Mijnheer", zeide madame Ranso
me tot den eersten„wilt ge zoo
vriendelijk zijn u een oogenblik terug
te trekken?"
Saint-Marc maakte eene kleine
buiging en verliet de kamer.
Nu wendde zich Hester Ransome
tot Dare Devereux:
(Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem.