VIDA CAROLAN. Een Engelsche Roman. Vertaald door T. A. MELICK. 12) „Wel zeker. Met genoegen. Wat moet ik spelen „Ohoge moet wel een zeer uitge breid repertoire hebbenom zulk een vraag te kunnen doen?" zeide Yida schalkachtig. „Kent ge misschien Schubert's fantasie in O?" „Vraagt' ge me dat in ernstmiss Carolan Of doet gij 't alleen, omdat ge meentdat ik Schubert's fanta sieën niet spelen kan „Keen 't was ernstig gemeend, na tuurlijk!" „Dan is het minst genomen zeer wreedaardig van uom mij zoo iets te vragenniet alleenomdat gij zelve onder de kritische toehoorders kunt gerekend worden, maar ook, omdat hier een virtuoos als de heer Lehmann tegenwoordig is „Wat mij betreftik word denkelijk slechts in scherts onder de critici genoemd. Ik ben wel zeker, dat gij beter speelt dan iken Lehmannhoe wel hij Liszt en Chopin voortreffelijk wedergeeft, wil mij toch in zijne vertolkingen van Schubert minder bevallen, en u waarschijnljjk ook, zou ik denken. Maak dus geene tegen werpingen meer." „Als gij beveelt, dien ik wel te gehoorzamenantwoordde Devereux met een lichte buiging. Daarna trad hij door 't salon en plaatste zich voor de piano. Zijn spel werd onder de grootste stiltemet de meeste aandacht gevolgd en verwierf bij 't slot een daverend applaudissement. Doch 't gejuich der gasten was hem onverschilligzoo hij maar de goedkeuring van slechts ééne mocht vernemen. „Mr. Devereux," sprak die ééne ernstig, „ik dacht wel, dat gij goed, maar niet, dat gij zoo prachtig kondt spelen. Hoe jammer, dat gij een zoon van rijke ouders zijtDe concertzaal mist daardoor veel." „Uw oordeel is zeer vleiendmiss Carolan „Maar gij gelooft nietdat ik meen, 't geen ik daar zeg viel zij hem haastig in de rede. „Toch vergist gij u hierin. Ik weet zelve wel, dat ik niet altijd even oprecht bendoch in de muziek en de beoordeeling van muziek zeg ik steeds openhartig mijne meening; dan vlei ik niemand." „Als dat zoo ismoet ik vergeving vragen voor mijn twijfel en dank zeg gen voor het goedgemeend kompli- ment." En terwijl Vida hem voorbij ging fluisterde hij alleen voor haar hoorbaar: „Met uw bijvaltart ik het oordeel van alle anderen!" Nogmaals bleef Vida voor hem stilstaan. Onrustig klopte haar hart en toch vond zij de kracht om losjes te antwoorden „Nu speelt gij komedie, Mr Deve reux." „Gij weet wel, dat dit niet het goval isge weet zeer goeddat ik de waarheid zeg." Ja, ze wist het maar al te goed en ze beefde bij die zekerheid! „Men denkt dikwijls dat men de waarheid zegt!" klonk het kortaf en zelfs ruw van hare lippen. Zij schreed voorwaarts om zich naar eene damo te begeven, die was opgestaan met het kennelijk doel om afscheid te nemen en zeidedat van heengaan nog geen sprake mocht zijn, want dat men de medewerking der dame noodig had voor het eerstvolgend duët. Devereux beet zich op de lippen en vuur speelde uit zijne blauwe oogen, doch rustig nam hij plaats naast het vroolijke vrouwtje van den ernstigen Duitschen heer Lehmann. Wie hem zoo schijnbaar opgewekt had zien praten zou weinig vermoed hebben dat het hart van dien' man op dat zelfde oogenblik een wilden strijd voerde. Voor do tweede maal had hij zijn hart gelucht in een alledaagsch kom- pliment en hij wist, dat Vida dit moest gevoeld hebben. Toch had zij 't kompliment afgewezen. Geloofde zij dan, dat hij een spel wilde drijven met haar hart? Dat mocht zoo niet blijven! Terwijl Vida langs hem liep, zoodat haar kleed zijne voeten beroer de fluisterde zijn hoogmoed hem toe „Ge zijt een Devereux En zij wie en wat is zij Zijn hart. vond slechts één ant woord „Wie zij is Zij is mij meer dan de geheele overige wereld! Zij is een deel van mijn eigen leven Voor heden mocht hij niet uit het oog verliezen, dat hij Vida's gast was. Nadat zijn vroolijke buurvrouw was opgestaan en zich verwijderd had stond hij insgelijks op en 't gelukte hem om onopgemerkt het salon te verlaten. Door een tusschenkamerkwam hij in een vertrek, dat voor speel-salon, was ingericht, hoewel heden de hom- bre doozen gesloten waren gebleven en zich niemand in het salon bevond. Onwillekeurig rees bij Devereux de vraag of in Vida's huis wel eens hoog gespeeld werd? 't Zou hem zoo bitter hebben bedroefden toch kon hij de gedachte niet van zich afzettendat inderdaad de mogelijkheid daartoe bestond. Hij had op een vensterbank plaats genomen en zat daar half verborgen achter de zware gordijnen. Dat was hem niet onaangenaamwant hij gevoelde behoefte om met zijne ge dachten alleen te zijn. Maar noch de bloemengeur, die hem van het balkon door het geopende venster toestroomdenoch de muziek, die van het salon hem tegenruischte, bracht hem in eene meer kalme stem- ming. Ostond het toch in zijn macht, de vrouw te ontvluchten, die zulk een overweldigenden invloed op hem uitoefende! Maar al zijn redeneeringen leidden tot niets. .ja, hoe meer hij kampte, des te meer voelde hij zijn ijzersterken wil wegsmelten bij het vuur van zijn hartstocht. Hij was geen dweepzieke droomer. Hij wist, hij gevoelde dat de vrouw, die zijn geheele ziel beheerschtoniet volmaakt, niet vlekkeloos was. Doch tevens had hij zich verzekerd, dat die onvolkomenheid slechts een gevolg was van hare opvoeding, niet van hare persoonlijkheid. Ook zijn vrees, dat misschien in hare salons hoog werd gespeeld, gaf het bewijs dat hij zijne zon niet zonder vlokken waande. Maar hij had haar lief! Dat kon door niets worden weggecijferd. Hij ver eerde hij achtte haarwant hare gebreken kondenvolgens hemgeene ondeugden zijn. Dat zij in de Maat schappij eene plaats innamdie aan leiding kon geven tot menige vraag hinderde hem welen hij had gaarne geziendat Yida zelve daarover dacht als hijdoch daarvan was niets te bespeuren. Zij scheen van haar jeugd af aan een min of meer zwervend löven te hebben geleid en bekommerde zich al zeer weinig, hoe de wereld haar een achtienjarig meisje in haar doen en laten beoordeelen mocht! Ja, vlekkeloos was zijniet, doch zij bezat een hart van gouden hij had haar lief. Hij bemerkte nauwelijks, dat er een stilstand was ontstaan in de muziekuitvoeringen, doch het ruischen van een dameskleed trok onmiddelijk zijn aandacht, en dan eene stemdie hij dadelijk herkende, hoewel zij op dit oogenblik Duitsch sprak. „Hartelijk dankmijnheer. Ik bid ulaat mij nu een weinig alleen. een paar minuten slechts. "Wees ook zoo vriendelijk om het trio to doen voortgaan, opdat mijne afwezigheid een niet al te groot op zien bare." Met deze woordengaf Yidain 't speelsalon komend, haar afscheid aan den heer Lehmannop wiens arm geleund, zij 't vertrek was binnenge komen. „Zal ik ook een glas water halen, of misschien iets anders?" vroeg de gemoedelijke Duitsche pianovirtuoos nog aan de ontstolde gastvrouw. „Neen, ik dank u. Ik heb alleen een oogenblik rust noodighet was kinderachtig van mijom mij dat ver haal zoo aan te trekkendoch ik kon het waarlijk niet helpen." „O het pleit integendeel voor uw gevoelvol hart", meende de heer Leh mann, na welk gezegde hij buigend afscheid nam van Yida Carolan. Het zachte licht der voorkamer straalde op haar schoon gelaatterwijl zij bij de tafel ter neder zat. Gewoonlijk was haar gelaatskleur bleekdoch nu was zij bleeker dan ooit. Leunend op haar elleboog, met het hoofd een wei nig achterovermet geslotene oogen met een pijnlijken trek om den mond zat ze daar en hare ademhaling was zwaar en onregelmatig. Wat kon er gebeurd zijn, dat haar zoo had ontroerd Ware hij niet in eene omgeving geweest, die elke toenadering als strijdig met de étiquette zou veroor deeld hebben, Dare Devereux zou haar te voet zijn gevallenom haar te zeggendat hij haar wilde bescher men tegen elk leed, tegen eiken storm. Doch Vida was ten harent en waande zich alleen. Zij vermoedde zijne na bijheid niet. Ook hij mocht geen mis bruik maken van het voordeel, 't welk hem hare toevallige ongesteld heid aanbood. Hij mocht echter niet langer een verborgen getuige zijn van hare stille smart en den verspieder spelen. Langzaam stond hij op en trad onder de lichtkroon. Met een donkeren blos op de wangen sprong Yida op. „Mr. Devereux!" riep zij meer ver rast dan vertoornd. „Vergeef me, miss Carolan!" Hij deed een schrede voorwaarts en legde zijn hand op de leuning van haar stoel. „Ik zat in de vensterbank", hernam hij„door 't gordijn aan uw oog ont trokken. 't Spijt mij zeer, dat ik u onwillekeurig moest storen." „Geen verontschuldigingen. Mr. Devereux. Gij stoort mij nietik kwam het u doenomdat ge alleen wenschtet te zijn. Binnen een paar minuten ben ik weer volkomen in orde." „Dat hoop ik van harte!" ant woordde Devereux, zich een weinig tot haar buigend. Wat had hij niet willen geven om nog iets meer tot haar te nijgen en een, slechts één kus te drukken op dat blanke voorhoofd? „Daar is toch niets gebeurd, wat u ernstig ontstemd heeft?" vroeg hij. „Niets wat mij persoonlijk betreft. Maar 't geen ik zooeven hoorde, her innerde mij Een oogenblik stokte haar stem, maar kort daarop vervolgde zij den zin, met te zeggen: „'t Geen ik daar hoordeherinnerde mij aan een treurig voorval in mijne eigene familie. Hebt gij misschien ook in eene der ochtend-editiën van de „Times" 't korte verhaal gelezen van een jongmenschdie zich zelf om 't leven heeft gebracht, zoo als ver meld werdten gevolge eener onge lukkige liefde?" Jadat heb ik gelezenmaar daar ik den naam van dien ongelukkige niet kendeheeft de zaak geen ver deren indruk op mij gemaakt." „Op mij evenminwant dergelijke gevallen leest men dagelijks in alle mogelijke nieuwsbladen. Maar daar straks vertelde iemanddie het be wuste jonge mensch van nabij moet gekend hebben, dat het verhaaltje dier ongelukkige liefde, slechts ver zonnen is door do familie van den zelfmoordenaarom de ware oorzaak te verbloemen. De ongelukkige had gespeeld en alles verloren en nu geruïneerd, had hij zich zooals vele lafaards dat plegen te doen een kogel door 't hoofd gejaagd, 't Zal misschien uwe bevreemding wekken, dat deze oorzaak tot zelfmoord mij meer kon aangrijpendan die andere 't Is echter zeer natuurlijk. Nog geen jaar geleden, heeft in Weenen een lid van mijne familie zich op dezelfde wijze en om dezelfde reden van het leven beroofden ook dat feit vernam ik op een muziek-avond." „'t Schijnt, dat ik bij zulke gele genheden geen wanklank verdragon kan", voegde ze er bijop een toon die los moest heetenmaar Devereux was verzekerd, dat die toon niet natuurlijk was, doch alleen werd aan genomen om de innige ontroering te bemantelen. „Zulk een voorval moest u dan wel aangrijpen", zei Devereuxmedelijdend, „en ik ben overtuigd dat gij u zelve met de laatst gesproken woorden onrecht hebt gedaan." „Denkt gij? Gelooft gij werkelijk dat ik voor het spel den traditioneelen, maagdelijken afkeer heb?" „Zeker, geloof ik dat." „Gelooven Gelooven is slechts vermoeden; niet weten! Hoogstens kunt gij 't dus hopen en indien dat het geval mocht zijnmoet ik u die hoop ontnemen. Ik zie volstrekt geen kwaad in het spelzelfs niet in hoog spelen." En terwijl zij den ander vol in 't gelaat zag, zei ze: „Ge zijt natuurlijk zeer verwonderd, zulk eene meening te hooren verkon- digendoor een meisje van mijn leeftijd „Neen, dat ben ik niet, omdat ik niet geloof, 't geen ge daar zegt." „Kom Waarom niet Waarom zou ik u voorliegen?" „Ikik zou het zoo ongaarne gelooven", antwoordde Devereux en wendde zich daarbij een weinig af. Yida zag hem van ter zijde aan. Zij streed een moeielijken strijd en de hartstochtelijke woorden drongen zich op hare lippen: „Neen, neengeloof mij nietDenk toch goed van mijniet slechto niet slecht Maar die woorden bestierven nog voor ze werden uitgesproken en vast en scherp werd haar blik. Lachend hernam zij „Waarom wilt ge mij niet gelooven Gijmannenwilt ons altijd volmaakt hebben en zelf zijt gij 't geenszins. Ook ben ik niet opgevoed volgens eene bepaalde methode, die een meis je dit ontzegt en dat gebiedt en weder andere dingen als strijding met het zoogenaamd fatsoen brandmerkt. In mijn salons wordt niet hoog gespeeld, omdat het niet tot den „bon ton" behoortmaar iets slechtseen zonde zie ik er waarlijk niet in." „Miss Carolange kunt niet mee- nen, wat gij daar zegt." „Maar waarom niet, vraag ik nog- eens Hoevelen zijn er dandie het spel verfoeien? Hebben zij, die het doendaarvoor altijd de schoonste beweegredenen De beste meest geachte vrouwen spelen openlijk. Hoe vele deftige damesweduwen en vroo- lijk lachende meisjes heb ik hier niet aan deze zelfde tafel zien spelenzoo goed als te Monte-Carlo Doch gij weet dit alles even goed als ikgij een man van de wereld „Ik loochen ook 't bestaan dier zonde nietmiss Carolanzeide Devereux en deed dit zoo koud mogelijk, „maar 't hindert mij te hoorendat gij voor het spel eenige sympathie gevoelt." „Sympathie voor het spel? Dat heb ik niet. Ik zeg alleendat ik het niet verfoei, dat ik er geen afkeer van heb. Ik zelf speel nietomdat 't mij niet amuseert. Ik ben niet zoo verzot op geld, om mijn genoegen te zoeken in kans van geld te winnen." „Bestaat er dan geen edeler grond voor uwe onthouding van 't spel?" Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6