VIDA CAROLAN. Een Engelsche Roman. Vertaald door T. A. MELICK. 19) Devereux gaf de mantille der dame aan den knecht met verzoek dat kleedingstuk te doen reinigen terwijl hij met korte woorden vertelde, welk onheil er had plaats gehad. Hij liet de dame in een leunstoel plaats nemen en zette zich eveneens. Madame Merville zag den behulp- zamen heer snel van ter zijde aan en wierp daarna toevallig een blik op een klein tafeltje in hare nabijheid, waarop eenige fotografiën stonden. Zij boog zich snel vooroverom zich te overtuigen of zij werkelijk goed gezien had bij den eersten aanblik. „Kent gij misschien sommige dezer portretten vroeg Devereux. „Den kelijk zal ik u wel kunnen inlichten omtrent de namen." „Och neen, ik zag alleen naar dit vrouwenkopje't is waarschijnlijk een fantasie-beeldje," zei ze op een der fotografiën wijzend, „'t Herinnert mij echter aan 't gezicht eener damedie ik onlangs ontmoette, slechts een ©ogenblik, meer niet." Het hart van Devereux begon ge weldig te kloppen, doch hij beheerschte elke beweging en zelfs den toon zijner stem. „Waarom denkt gij, dat dit een fantasie-beeldje is, madame?" vroeg hij't bedoelde portret aan de Fran- $aise ter hand stellend. „Omdat het geheel zoo wonder schoon is," luidde het antwoord. „'t Is toch een portret, madame, en wel een zeer onvolkomen portret van een onzer eerste schoonheden van miss Vida Carolan." „Hoe riep madame Mervillevan 't portret opziende naar den spreker. „Ik heb dien naam meer gehoord, 't Is dus de damedie onlangs ge vlucht is?" „Juist, madame!" „Dan is zij 't misschien zelf ge weest, die ik gezien heb. Niet alleen gezienmaar ook gesproken. Wel was 't gezicht achter een zwarten sluier verborgendoch niettegenstaande dien sluier, viel mij toch de schoonheid dadelijk op. Zij had een allerliefste, welluidende stem sprak onberispelijk Fransch en noemde zich mademoiselle Carreno. De damedie ik ontmoette kan geen Engelsche zijn geweest." „Miss Carolan is slechts een halve Engelsche, wat 't bloed betreft, en van geboorte in 't geheel niet. Wanneer hebt gij die dame ontmoet madame, en waar?" Devereux ondervroeg, alsof hetgeen hij dacht te liooren hem niet bizonder veel belangstelling inboezemde, en toch kwam het hem voor, alsof zijn leven met het antwoord gemoeid was. Madame Merville vertelde zonder aarzelen de geschiedenis harer ont moeting met Yida Carolan aan het Sait-Pankras-station, en hare beschrij ving der jonge dame, hoewel in losse trekken gege.ven liet bij Dare Deve reux geen twijfel bestaandat de Framjaise werkelijk van Yida sprak. 't Geen hij nu vernomen had, wierp tenminste een enkelen lichtstraal in de duistere onzekerheid, doch niets verried zijn aandoening en alleen in de diepte zijns harten dankte hij God voor 't bericht, dat hem door madame Merville was gedaan. „'t Is vreemdsprak hij. „'t Kan dunkt meniemand anders zijn dan miss Carolandie gij ontmoet hebt mevrouw. Waar hebt gij over hare vlucht hooren spreken?" „In 'thuis, dat ik sedert kort be woon monsieurin de Duke-Street van Piccadilly. Eene damedie daar insgelijks logeert, sprak er van." „Mrs. Russel?" vroeg Devereux. „juist, Mrs. Russel. Kent ge haar?" vroeg madame Merville op hare beurt. Zij meendedat Mr. Devereux over eene oude bekende sprak. „O neenik ken haar niet Dat wil zeggenniet persoonlijkdoch men beweert, dat zij aan 't hoofd staat van een speelsalon." „Ja, dat heb ik ook vernomen, monsieurmaar daaromtrent bekom mer ik mij niet. Ik ontmoet haar dik wijls in huis en bij eene dier gelegen heden vroeg zij of ik ook de „Figaro" van haar wilde lezendie zij geregeld ontvangt. Hieruit bestaat onze ge- heele conversatie, dat is alles." „Dat is allesherhaalde Devereux bij zich zelf, „ten minste voor 't oogenblik," daar Gifford West door zijn binnenkomst een einde maakte aan het gesprek. Devereux verhaalde hem met korte woordenwat er op straat was gebeurd. Madame Merville verklaarde glim lachend dat zij niet het minste letsel had bekomen, doch de dokter ver zocht haar niettemin hem een oogenblik te volgen in zijn konsult- kamervan waar hij spoedig met haar terugkeerde, zeggende: „mar is werkelijk niets gebroken of gekneusd. Madame mag van geluk spreken." Dat deed zij dan ookzij dankte Devereux hartelijk voor zijn hulp, waardoor hij haar van een levensge vaar had gered en voor zijne verdere goedheid. Hierna nam ze van de beide heeren afscheid en Devereux, die haar tot aan de buitendeur had uitgeleide ge daan keerde tot zijn vriend in de eetzaal terug. „Eene zeer beschaafde vrouw!" zeide West tot Devereux, terwijl deze binnentrad. „Men gevoelt dadelijk, dat men met die dame in gedistingeerd gezelschap is." „Terecht zegt men dikwijlsriep Devereux vroolijk, „altijd is er een geluk bij een ongeluk. Zoozeer als mij het ongeluk dier dame trof, zoo dankbaar ben ik ook dat het toeval ons met elkander in kennis bracht. Luister WestDoor haar ben ik Vida Carolan op het spoor!" 't Scheendat de dokter niet zoo bizonder van harte deel nam in de blijdschap zijns vriendswant na een oogenblik van stilte, vroeg hij lang zaam „'t Is dus uw plan om dat meisje op te sporen?" „Ja." „Het doet mij leed, dit van u te moeten hooren." Dit zeggende liep hij naar den haardwaarvoor hij een tijd lang bleef staan met den rug naar Devereux gekeerd. Deze, in 't minst niet ver stoord over de openhartigheid van den dokterwaaruit niets dan vriend schap sprak, antwoordde rustig: „Als ik mij op uw standpunt plaats, West, kan ik mij begrijpen, dat uw oordeel over Vida Carolan minder gunstig luidt. De heele wereld ver oordeelt haar en ik zie niet in, waarom uwe meening daarmede zou ver schillen." „Gij zelf zegt dat, Devereux, en toch wilt gij dwaas genoeg zijn om haar na te reizen Gestelcnhu eens dat ge haar vindt dat ge haar alleen vindt wat dan?" „Als ik haar vind", zei Devereux vastbesloten met een lichten nadruk op het eerste woord, „dan vind ik haar zeker alleen en breng haar als mijne vrouw terug." „Devereux! Devereux!" riepWest met waarschuwende stem„wat hoor ik daar? De vloek der schoonheid heeft u overweldigdhij vernietigt uw ge luk en slingert u naar een afgrond. Overweeg toch alles goedeer gij tot dien uitzinnigen stap overgaat. Ik bezweer u, beste vriend, doe geen onberaden dingenIk zal de laatste zijndie den staf breekt over Vida Carolan. Herhaaldelijk heb ik hare partij opgenomen tegen anderen; dat is echter geheel iets andersdan zjjn geheele beslaanzijn geheele ikheid ten offer te brengen aan eene vrouw van wie men nagenoeg niets weet en alles vermoedt, wat verkeerd is. Vergeef mij, Devereux, dat ik zoo openhartig tot u spreek, maar dat reken ik te behooren tot de moeielijke plichten van een waren vriend." Hij stak Devereux de hand toe, die deze met warmte drukte. „Ik zou u zelfs vergeven", sprak liij, „als gij het mes nog dieper in de wond had gezet, indien ik u na- menlijk iets te vergeven had. Uit een algemeen oogpunt beschouwd, hebt gij gelijkgroot gelijkik durf het niet ontkennendoch ik kan niet ge- loovendat Vida Carolan mijne ach ting zou verbeurd hebben. Het zou verloren tijd en moeite zijnzoo we nog langer over dit punt bleven dispu teeren. Redeneeringen, hoe schijnbaar juist ook, zijn op dit oogenblik ten eenenmale aan mij verspild. Misschien zou ik een gelukkiger man zijnWest, als ik kon liefhebbenzoo als gij doch dat is mij nu eenmaal niet mo gelijk. Noem het begoochelingdweep zucht krankzinnigheidwat gij wilt, maar voor die krankzinnigheid wil ik, als het noodig mocht zijnde geheele wereld trotseerenwant ik kan niet anders." Hij zweeg een poosmet nauwe lijks te beteugelen hartstocht had hij de laatste woorden uitgesproken en ging daarop kalmer voort: „Ik was hier gekomenWest, met de dringende bede in't hart, om mij uw hulp en steun niet te onthouden maar ik zie „O, Dare." viel West hem inde rede. „De vriendschap kent geen mu ren. Ik mag mij over u bedroeven, daarom kan ik u toch wel begrij pen. Gij hebt een geheel ander gestel dan ik. Beschik in alles over mijals ik u helpen kandan wil ik het ook en nu ik zie, dat uw levensgeluk met de zaak gemoeid ishoop ik ookdat de hemel uitkomst sehenke!" „En u zegene hij, mijn trouwe, beste vriendzeide Devereuxzoo aangedaandat hij het hoofd moest afwenden. Eindelijk vertelde liij aan West met korte woorden 'tgeen hij door madame Merville vernomen hadwaarop de dokter moest erkennen, dat de inlich tingen niet veel te beduiden hadden doch dat zij in handen van Devereux misschien een wapen konden worden tot het ontdekken der vermiste ster. Vijf minuten na dit onderhoud reed Devereux in zijn „cab" naar het Saint-Pankras-Sta tion. XX. Door zoeken en vragen kwam Devereux te wetendat eene dame wier persoonsbeschrijving vrij wel met Vida overeenkwam, gepasseerden nacht een plaatsbiljet le klasse naar Manchester had genomen. Devereux informeerde, wanneer de eerstvolgende trein naar Manchester afreed en te legrafeerde van uit het Saint-Pankras- Station naar zijn kamerdienaar Ellis dat hij zich dadelijk bij hem had te vervoegen. Ellis liet geen tijd verloren gaan en zoodra hij aan 't bedoelde station verscheen, deelde zijn heer hem mede, wat van hem verlangd werd. Devereux zeide,,'t Zou verkeerd zijn, indien ik persoonlijk in de ver schillende logementen inlichtingen omtrent miss Carolan zocht te ver krijgen. Men mocht mij misschien herkennen, en zoo mijn naam met den hare in verbinding werd gebracht, zou de wereld weder ruimschoots gelegenheid hebben tot het verzinnen van lasterlijke aantijgingen, 't Zal daarom het verstandigst zijn, dat gij op verkenning uitgaatterwijl wij op de reis naar Manchester wel kunnen besprekenhoe ge mij van uwe bevin dingen op de hoogte zult stellen. In de stad der fabrieken aange komen begaf Devereux zich regel recht naar het Clarence-hótel. Hij zeide tot Ellis „Miss Carolan is misschien hier afgestaptwant ergens moet zij toch de nachtelijke uren hebben doorge bracht en 't hotel Clarence, dat het dichtst bij 't station gelegen iswordt in den regel door vreemdelingen be" zocht. Denkelijk heeft dus miss Ca rolan, in haar rol als vreemdelinge hier haar intrek genomen. Veel loge menten zijn hier trouwens niet en miss Carolan is te trotsch om niet een der voornaamste hotels te hebben gekozenmaar ook daar zelfs moet hare verschijning eenig opzien ver oorzaakt hebben. Ik wil eens zien, wat ik hier te weten kom. 't Zal niet moeielijk zijn om den kellner aan 't spreken te krijgen. Ga gij intusschen in de andere logementen uw onderzoek beginnen en kom mij van avond in de restauratiezaal vertellenwat gij vernomen mocht hebben." Heer en knecht gingen vaneen en de oberkellner van 't Clarence-hötel boog als een knipmes voor den heer met het aristokratische voorkomen. Devereux vond het minder geraden om zijn waren naam op te geven. Hij noemde zich Mr. Grahamegaf zijne bevelen en bevond zich kort daarop alleen in eene vriendelijke kamer misschien slechts weinig en toch zoo ver als ooit verwijderd van haar, die hij liefhad. Doch één kwelling was Devereux bespaardhij vreesde geen onheil voor Vida. Schoonheid is alleen gevaarlijk voor gewone vrouwendoch niet voor zulk een buitengewoon meisje als Vidadie met haar sterken wil reeds dikwijls zonder steun den strijd met het leven had gestreden. Zij zelf had hem eens gezegd „Geen jongen van de straat heeft vroegtijdiger voor zich zelf leeren zorgen dan ik. Ik liep wel niet de rijtuigen achterna of trok met geen zuiger de steenen uit den grond, neen, maar ik was toch een landloopster, dat is te zeggen een landloopster in zijde en satijn. Dat is niet altijd het geval geweest, maar zeer dikwijls. Er is een tijd geweest ik was toen nog maar acht jaar oud waarin ik op het Forum te Rome als bloe menmeisje rondliep. Hoe dat zoo kwam? Och, wij hadden plotseling ons vermogen verloren. "VVat moesten wij aanvangen? Ik kon toen reeds aardig piano spelendansendrie talen sprekendoch wat kon een kind van acht jaar met dat alles verdienen? Het verkoopen van bloemen levert goede rente op, dat verzeker iku." Neen Vida kende de wereld en er was geen gevaar bijdat zij zou ver loren gaan. De moeite was alleen om haar te vinden, en die moeite was niet gering. De kellner kwam in de kamer van Devereux om het gas op te steken de jaloezieën neer te laten en andere bezigheden te verrichten en Devereux opende bij die gelegenheid een ge sprek. Hij zeidat hij te Manchester geheel vreemd wasdat de stad hem zeer goed aanstond en dat dit liötel kon wedijveren met de beste hotels van Londen. Hij veronderstelde dan ook, dat het druk moest bezocht worden. „Gij zult in den loop van een jaar, al heel wat vreemde gezichten te zien krijgen meende hij. „Als gij eens al die vreemdelingen wildet beschrijven met den verschillenden indruk dien zij op u hebben gemaakt, dan zou zeker de wereld een belangwekkend boek rijker zijn „Dat geloof ik met u, Sir," be aamde Thomas opgetogen over de beleefdheid van den voornamen gast. (Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6