V
VIDA CAROLAN
Een Engelsche Roman.
Vertaald door T. A. MELICK.
27)
„Als ge zoo goed wilt zijn, madame!"
luidde het beleefde antwoord, dat van
een buiging gepaard ging. „Gezoudt
er mij hartelijk veel genoegen mee
doen
Zij zette zich aan eene kleine speel
tafel. Een pijnlijke trek vertoonde zich
een oogenblik op 't lieve gelaat van
madame Merville, doch verdween even
spoedig, als hij ontstaan was.
Zij speeldenalthans in den aan
vang, met afwisselend geluk en Lord
Wetherby had meer aandacht voor
de schoone speelster dan voor het
spel.
Zij riep hem tot de orde.
„Mylord," zei ze„als gij zoo
weinig attentie hebt voor uw spel
moet ge wel verliezen. Zie toch beter
toe."
„Hoe kan ik dat, als ik het voor
recht geniet met u te spelen, madame?"
„EiwatOnzin Ge zijt
hoe oud hoogstens twee en
twintig en ik ben een vrouw van
veertig jaar!"
„Schoonheid en lieftalligheid heb
ben geen leeftijdantwoordde de
jonge edelman galant en tevens op
recht.
„Magnifique gezegd 1" lachte mada
me Merville met een alleraardigst
vreemd accent. „Gij hebt zeker te
Parijs gestudeerd Maar waarlijk ge
moet beter op uw spel letten, anders
zal 't nog den schijn hebben alsof ik
u bedrieg."
„Madame!"
„Nu ik sprak ook alleen maar van
den schijn hebben want ik moet u
alles wel afwinnen indien ge zoo ge-
dachtenloos blijft doorspelen. Nu moet
ik geven
Ditmaal won madame Merville het
spel.
„Met u zou ik altoos willen ver
liezen verzekerde Lord Wetherby.
„Hartelijk dank antwoordde ma
dame Merville terwijl zij beurtelings
rood en bleek werd.
Hierna keerde het geluk en was
"Wetherby de winner. Hij begon on
willekeurig warm te worden voor het
spelzijne oogen rustten meer op de
kaarten dan vroeger hoewel hij van
tijd tot tijd nog een blik sloeg op 't
schoone gelaat zijner tegenpartij. De
inzet werd verdubbeld en weder won
Lord Wetherby.
„O, Mylord," zei de Franjaise, „nu
begin ik inderdaad te gelooven, dat
gij degelijk revanche neemt."
„Owe zijn er nog niet", ant
woordde hij lachend „ik kan immers
alles weer verliezen."
De inzet werd verdrievoudigd.
Madame Merville gevoelde zich een
oogenblik als ademloos dit duurde
evenwel niet langer dan eene seconde;
zij speeldeen won met dat en
kele spel vijftig pond sterling.
De jonge edelman werd vuurrood
maar zeide toch moedig
„Nu, mijne revanche, madame!"
„Heden niet," zei ze met vroolijke
stem „morgen of wanneer gij terug
komt. 't Is reeds half drie."
Zij legde haar hand op zijn arm
en drong hem zachtkens naar een sofa,
die van de overige spelers eenigszins
verwijderd stond. Daar gezeten zocht
zij hem door vriendelijk gekout het
verlies van zijn geld te doen vergeten.
Hester Ransome zag nu en dan
naar het paar op de sofa en lachte
schier ongemerkt hare nieuwe com
pagnon vriendelijk toe. Madame Mer
ville was blijkbaar een zeer nuttige
persoonlijkheid in haar salons.
Eindelijk tegen vijf uur in den
morgenstond brak het gezelschap
op half vermoeid en half beneveld
door 't veelvuldig gebruik van cham
pagne. In een regenbui togen de heeren
huiswaarts, altijd een te gelijk of ze
ker niet meer dan twee te zamen
hoewel zij zich misschien later weder
bij elkander aansloten.
Lord Wetherby was de laatste, die
zich verwijderde en de beide dames
bleven daarna in de hel verlichte zaal,
waarin de ontstane wanorde van
stoelenspeelkaartenflesschen en
glazen een weinig aantrekkelijk geheel
vormde.
Met den rug in een armstoel ge
leund begon Hester lachend
„Die mylord Wetherby is een aller-
vermakelijkste sprinkhaan!"
„'tVereischt weinig kunst om van
hem te winnen," zei madame Mer
ville, terwijl zij daarbij even de
schouders ophaalde. „En daar hij
bovendien op een echte jongensma
nier op mij verliefd iszoo kost het
mij geen moeite om hem om den
vinger te winden."
„Ieder man laat zich om den vinger
winden," meende Hester Ransome.
„Wel zeker! Die arme, onnoozele
Wetherby! Menigmaal doet het mij
bijna leeddat hij zich zoo laat be
driegen
En toch lachte madame Merville,
terwijl zij zoo sprak.
„Doet u dat nog leed?" vroeg
Hester met stralende oogen. „Eens
was ik ook zoo dom om te gevoelen
ja zelfs om lief te hebbenmaar dat
alles is voorbij. Ik ben sterk en moedig
geworden."
„Maar gij hebt mij immers eens
gezegd, dat gij niet uit liefde getrouwd
waart.
„Ik sprak ook niet van mijn man.
Maar ik ben vermoeid. Yoor heden
hebben wij beiden weer genoeg ge
daan."
„Nog één woord," zeide madame
Merville, „die Devereux moet zeer
rijk zijn. Speelt, hij niet?"
„Neen," antwoordde Hester dadelijk
op de vraag. „Neen, bij is geen
speler en zelfs al ware hij dat, dan
nog zou ik hem uiet bij mij toelaten.
Hij is veel te scherpzinnig en weet
ook veelZoo is mij ten minste
gezegd."
„Begrepen. Neen zulke geslepene
mannen kunnen wij hier niet hebben.
Leve de sprinkhanen!" zeide madame
Merville met helderen lach.
Nu trad Fanchette binnen om 't
licht uit te draaien en 't salon voor-
loopig eenigszins op orde te brengen
door 't wegruimen van kaartenspeel-
doozenflesschen en glazen en het
rangschikken van stoelen en tafels.
De vrouw droeg fladderende linten
in 't haar en een roos op de borst.
Zij sloeg geloof aan al de dwaze
praatjesdie de heeren bij 't verlaten
van het speelhuis voor haar over
hadden met het doel om zich later
kostelijk over dat dwaze schepsel te
vermaken. Sommigen drukten haar
zelfs gekscherend een halve kroon in
de hand.
Hester Ransome en madame Mer
ville gingenna elkander een goede
rust te hebben toegewenscht, naar
hare slaapkamers.
Nauwelijks had de laatste de deur
van haar kamer gesloten of zij viel
op hare knieën voor het bed en jam
merde
„O God, dat is niet vol te houden.
Hoe breng ik dat werk ten einde?
't Is of ik een afschuw krijg voor
mezelf
Na bittere tranen te hebben ver
goten, werd zij langzamerhand be
daard en kon zij weder geregeld
denken.
„Die Dare Devereuxdacht zij
„is u veel beter bekend dan gij wel
zeggen durft. Uw: „Zoo is mij ten
minste gezegd. hoorde in 't ge
heel niet bij de voorafgaande woorden.
Misschien zijt gij zelf wel de persoon
die door hem in de kaart werdt ge
keken. Ook dat dien ik te weten."
Beneden sliep Fanchette zeer ge
rust, al was het dan ook niet de
slaap des rechtvaardigenook Hester
sliep, doch niet zoo vast en rustig,
haar brein bleef steeds werkzaam en
hare droomen waren in den regel
verre van rooskleurig. Iets was er
evenwelwat haar zelfs niet in den
droom verscheennamenlijk hare me
deplichtige, madame Merville, die
ter bereiking van een vastgesteld doel,
haar bedroog en haar als een spion
in 't oog hield.
XXIX.
In de ruime, goed ingerichte rijk
voorziene bibliotheek van Dare Deve
reux liep zijn jeugdige gade met
gevouwen handen onrustig heen en
weder.
De zware gordijnen voor de hooge
vensters waren gesloten en het eenige
licht van de kamer ontstond door het
vlammende haardvuur, 't welk een
rossen gloed wierp over het tapijt,
over tafels, stoelen en boekenkasten
van kostbaar beeldhouwwerk en diepe
slagschaduwen teekende in de verst
verwijderde hoeken.
't Ranke lichaamnauw omsloten
door een zwart zijden kleed met zilver
borduurwerk afgezet, met diamanten
om hals en armenmet een bouquet
van frissche bloemen op de borst, liep
Yida Devereux op dezen November
avond in de bibliotheek van haar
echtgenoot op en neder.
Zij zag er uitalsof zij op 't punt
stond van uit te gaandan wel gasten
moest ontvangen, doch het gelaat
was niet opgewekt voor dat eener
jonge vrouw, die slechts drie maanden
gehuwd isen niettemin was Yida
gelukkig, buitengewoon gelukkig
Die wereld van liefde was zoo
geheel nieuw voor haar! Hulde, be
wondering en aanbidding had zij reeds
lang gekendmisschien als kind,
maar dat alles was haar zonder waarde
en dikwijls vermoeiend voorgekomen.
Dat alles had nooit haar hart ge
troffen en zij was ook niet ijdel genoeg
geweest om zich er over te verheugen,
doch de ware hulde eener reine,
edele liefde, de sympathie eener
aanverwante natuur hadden haar een
paradijs geopendwaarvan zij nauwe
lijks had durven droomen, welks
werkelijkheid hare stoutste wenschen
verre overtrof. Doch hoe rijker zij
werd aan gelukdes te sterker sprak
ook de stem van het geweten.
En nu moest zij zich zelf bekennen
dat oprechtheid wreedheid zou wezen,
niet alleen voor zich zelf, maar ook
voor den geliefden manwant ook
zijn geluk zou tegelijk met het hare
vernietigd wordenindien zij thans
nog den moed had om alles te ont
hullen.
„Gij doet verkeerd, gij zijt schuldig,
in hooge mate schuldig!" riep haar
geweten haar schier onophoudelijk
toeen zij had geen ander antwoord
op die stemdan
„Ik kan hem de waarheid niet
zeggenik kan zijn liefde niet missen,
ik kan hem niet diep ongelukkig
maken."
Zoo stond zij voor den open haard
toen zij de deur hoorde openenhaar
echtgenoot zag binnenkomen en zich
door zijne armen voelde omstrengelen.
„Liefkind," fluisterde hij en drukte
haar daarbij een kus op de lippen,
„waarom staat dat gezichtje zoo ern
stig? Ja, nu lacht ge weer, omdat
ik bij u ben, doch zoo even hebt
gij niet gelachen; integendeel."
„Hoe zoudt gij dat weten vroeg
zijterwijl zij zijne blikken ontweek.
„Hoe ik dat weet? Neen, Yida,
zie mij maar eens goed aan. Is het
dan zoo moeielijk om op een gezicht
te lezen van hem of haar, die onze
liefde bezit? Is er geen onderscheid
in de kleur van het landschapwaarop
door duistere wolken een zonnestraal
breekten een ander op 't welk de
zon dagen lang uit een onbewolkten
hemel hare stralen wierp?"
„Ja," sprak zij zacht en verborg
het aanminnige kopje met den weel-
derigen haardos aan zijn borst met
een stille bede tot verontschuldiging,
die hij even goed verstondals ware
die bede onder woorden gebracht.
„Ik maak u geen verwijt, liefste!"
hernam hij, „dat weet gij wel, maar
't smart mij zoo een schaduw te zien
waar alleen heldere zonneglans moest
wezen."
„Dikwijls denk ik, Dare, dat ik
het beter zou kunnen verdragen,
indien gij mij verwijten deedt!"
„Zoudt ge dan willen, dat ik u
onrechtvaardig behandelde?"
„Het zou geen onrechtvaardigheid
zijn, Dare, tenminste ik zou uwe
woorden nooit als zoodanig opnemen.
Maar.
„Welnu?"
„Maar gij gelooft toch niet, dat
ik nu en dan treur, omdat ik mij
niet gelukkig zou gevoelen
„Neen daarvoor hebben wij elkan
der te lief, doch ik kan niet blind
zijn voor 't verdrietdat uw en bij
gevolg ook mijn geluk verduistert,
al zoekt gij 't ook ver van mij te
verbergen. Beef niet zoo, kind! Ik
zal u immers niets vragen. Gij bezit
mijn volle vertrouwen. Ik heb u
indertijd mijn woord gegevenuw
stilzwijgen steeds te zullen eerbiedi
gen. Als er een ramp ontstaat uit
datgene, wat ge voor mij geheim
houdt, dan zult gij misschien tot de
erkenning geraken, dat gij de macht
mijner liefde te gering hebt geschat
om 't gevaar te bezweren. Hoe kan
men een wond genezen als men haar
aard niet kent? Spruit uw verdriet
evenwel alleen daaruit voort, dat ge
voor mij een geheim hebt, verban
dan het verdriet en bedenk, dat ik
u uit vrijen wil vergunning heb ver
leend. Beloof mij alleen dit, mijn
lieveling, dat ge mij niets verzwijgt,
geen zorggeen angstals gij begrijpt
of vermoedt, dat ik u helpen kan.
Op uw geheim heb ik geen recht,
doch 't is mijn heilige plicht om ieder
gevaar, 't welk u boven 't hoofd hangt,
van u te wendenniet alleenomdat
wij verbonden zijn door den echt,
maar omdat ge mij 't liefste zijt van
alles, wat er op de geheele wereld
bestaat. Als gij beangst zijt en bij
mij geen troost zocht, zou mij uw
gedrag bitter grieven! 'tls mij eene
levensbehoefteom te wetendat ge
mij vertrouwt, zooals ik het u doe!"
„U niet vertrouwen, u niet, den
edelsten aller menschen?" fluisterde
zij snikkend. „Ja, ik wil u zeggen,
wat mij voor 't oogenblik kwelt. Vroe
ger was ik nooit beschaamd om gasten
te ontvangen en nu wel. Weet ge,
hoe dat komt Omdat ik denkdat
de menschen uw vrouw niet waardig
keuren uw vrouw te zijn. Niet voor
mijmaar voor u zelf is die gedachte
mij onverdragelijkBegrijpt ge mij
„O, zeker begrijp iku, mijn lieve
vrouw! Zet die droombeelden van
uwant wie zegt udat het oordeel
der wereld een schaduw kan werpen
als wij zelf overtuigd zijn in 't licht
der onschuld te staan? Ge zijt veel
te schoon en te algemeen bewonderd
om den nijd van enkelen te kunnen
ontgaan. Noem mij eensals ge kunt
't zij uit de geschiedenis, 't zij uit
ons dagelijks leven, een benijd mensch,
wien men niet tevens belasterd heeft?"
„O, Dare, uit al uw woorden
spreekt niets dan goedheid voor mij
„Alleen goedheid? niet tevens
liefde? Gij prijst mij meer dan ik
verdien
„Meer dan gij verdient Wie kent
uw edel hart beter dan ik? Wie
heeft u zooveel te danken als ik?
O, mijn beste man, zoo ge mij ge-
boodt, mijn hart, mijn leven voor u
ten offer te brengenzonder aarzelen
zou ik uw wil doen! Geen offer kan
grooter zijn dan mijne liefde voor u!"
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.