VIDA CAROLAN. Een Engelsche Roman. Vertaald door T. A. MELICK. 28) Een oogenblik stonden man en vrouw hart aan hart, ziel aan ziel, doch bij beiden kwam tegelijk de minder verkwikkende gedachte op, dat zij gasten moesten ontvangen en weder een paar uur achtereen niets beduidende praatjes moesten aan- hooren en beantwoorden. XXX. Yida Devereux gaf dezen avond haar eerste soiree aan de vrienden en kennissen en de élite der groote wereld was in hare schitterende salons vereenigd. Zij had niet „de heele wereld" verzocht, op het gevaar af van de halve wereld te beleedigen. Zij vond het al te dwaas om hare gasten in een gedrang te brengenzooals bij velen de gewoonte is, die bevreesd zijn iemand voor 't hoofd te stooten. Toch had zij onder anderen een lief, vroolijlc, niet gefortuneerd meisje geïnviteerd, met name miss Maud Belford, waarvoor Yida veel sympa thie gevoeldehoewel zij alieen eene tante bezat, die in de hooge kringen verkeerde, en meestal door iedereen werd t'liuis gelaten. Vida bleef altijd de oude „lady onafhankelijk" al was ook haar naam veranderd in Mrs. Devereux. Terwijl de gastvrouw hare gasten ontving, lette Devereux met aandacht eropof Gifford West ook verscheen die beloofd had te zullen komen. Toen hij hem onder een schaar van binnenkomenden ontdekte, nam hij hem dadelijk in beslag en fluisterde hem bij 't verwelkomen toe „Vriendlief, ik moet u van avond noodzakelijk alleen spreken!" „Hazoo riep de dokter „Nu. „Nu heb ik u alleen te zeggen," viel Devereux ietwat ondeugend in, „dat ook Beatrice Mansfield geïnvi teerd is en zeker wel verschijnen zal." West kreeg een kleurlachte even maar zorgde intusschcn niet ver van de deur te blijven om Beatrice Mans- field niet mis te loopen. Toen zij eindelijk kwam en den goeden arts in 't oog kreeg, werd zij insgelijks rood, keerde zich af, doch zat geen kwartier later op eene vrij wel geï soleerde sofa in druk gesprek met Gifford West. „Ik vreesde aldat ge in 't geheel niet komen zoudt!" fluisterde de dokter. „Is 't dan reeds zoo laat?" „'tKwam mij ten minste gedurende het wachten zoo voorte meer daar ik zelf niet lang kan blijven." „Niet?" Het lieve kind zag hem daarbij oprecht bedroefd aan en 't geen er verder gesproken werd, kon zeker zeer onschuldig zijn, doch toen een uur later Devereux zijn vriend onder den arm nam, riep hij toch: „Oudste, van harte gefeliciteerd!" „Waarmee? Wat hebt gij gehoord P" „Gehoord? Nietsmaar gezien zeer veel. Ik heb geziendat gij met zooveel ernst en overtuiging zat te redeneeren, als een leeraar van zijn katheder en ik heb tevens gezien dat er iemand was, die met onver deelde aandacht naar uw preek zat te luisteren." „Wilt ge uw mond wel eens hou den!" riep West meer gelukkig dan vertoornd. „Kom maar mee in deze ledige kamer en vertel me daar maar spoedigwat ge mij te zeggen hebt." „Maar ik houd u misschien van Beatrice af?" „Gij weet, dat ze nu in een kring van dames en heeren staat en ik durf haar toch niet den ganschen avond voor mij zelf in beslag nemen." „Dat laatste zult ge zeker wel spoedig voor goed doen. Mag ik u feliciteeren „Dat wil zeggen.indien lady Mansfield niets tegen mij heeft, zal Beatrice denkelijk niet„neen"zeggen." „Wees dan volkomen gerust, vriend. Lady Mansfield wenscht alleen 't ge luk harer dochter en wie zou dat lievehartelijke kind gelukkiger kun nen maken, dan gij, oudste?" Der halve.. proficiat, amice!" „Dankjezeide Gifford West eindelijk en drukte warm de hem toegestoken hand. Zij waren nu in eene zijkamer zonder verdere getuigen en hier sprak Devereux van 't geen hem op het hart lag. „Beste kerel, hoor nu eens naar 't geen ik u te zeggen heb. Gij weet dat ik zoo ver gevorderd ben om de identiteit van madame Ransome, alias Mrs. Russellte kunnen bepalen. Voor alles moet ik nu toegang zien te verkrijgen tot haar speelsalon en om dat doel te bereikenheb ik gerekend op u." „Op mjj Hebt ge al eenig plan in 't hoofd?" Jagij weet nudat ik niettegen staande uw twijfel daaromtrent, mij goed maskeeren kan. Gij zijt bekend met Ilokeby Danvers en diens vrien den doe mij nu het genoegen en geef aan die heeren een klein diner. Bij die gelegenheid stelt ge hun een goeden kennis voor, een Franschman, die de jeugd reeds lang achter de rug heeft, iemand van goede familie, een man van de wereld en tevens een hartstochtelijk speler. Het overige komt voor mijn rekening. Wil het toeval, dat een der heeren mij onder die nieuwe vermomming herkent, dan stellen wij de geheele zaak voor als een grapmaar ik durf wedden dat niemand de fopperij ontdekt. Neemt ge genoegen mot mijn voor stel?" „Hoe kunt ge dat nog vragen? Wanneer moet dat diner gegeven worden „Als 'tu schikt zoo spoedig mogelijk." „Een oogenblikje. Als ge mij even vergunt mijn notitie-boekje in te zien dan kunnen wij dadelijk don dag vaststellen." „Bij voorbaat mijn hartelijken dank! Laten wij nu naar 't salon teruggaan." In 't salon was de welwillende gastvrouw bezig met het opleiden der jonge burggravin Warden, die een der nieuwste verzen van een dichter, die zeer „en vogue" was, ten gehoore zou brengen. Yan de tribune terugkomend, moest Vida toevallig dicht langs haar echtvriend gaandie op dit oogenblik een half fluisterend gesprek voerde met Adolf Tollemache. De laatste had Devereux iets gezegd en van 't antwoord, 't welk daarop volgdeverstond Yida duidelijk de volgende woorden: „Ja, ik geloof wel, dat de aan trekkelijkheid van 't salon daardoor veel grooter is geworden, doch ik heb nooit veel opgewektheid voor 't spel gehad. Ik kan mijn tegenzin daarvoor maar niet overwinnen." Waarover hadden de beide heeren het toch Vida trachtte onopgemerkt naderbij te komenhaar gehoor was zeer scherp en zoo verstond zijdat Tollemache zeide: „Zij is allerliefst, hoewel niet zoo heel jong meer. Wetherby, die ido laat van haar is heeft onlangs vijftig pond aan haar verloren." „Domme jongenDuke-Street schijnt dus goede zaken te doen?" „Dat geloof ik. Menige vogel laat daar tal van veeren zitten, maar 'tis er ook charmant!" „Beste Tollemache, ik vrees, dat men ook u daar geheel zal willen plukken. Het spel heeft al menigeen diep rampzalig gemaakt en vooral zulk spel!" „Kom? Vreest gij dat? Men moet overal vast in zijn schoenen staan en ik weet, hoever ik gaan kan." ,,'t Zou toch verstandiger zijnzoo gij naar een welgemeenden raad wildet luisteren. Stil! Wij moeten uit beleefdheid ook luisterenals een dame iets deklameert." Vida had alles verstaandoch waagde het niet, haar man iets te vragen aangaande 't salon in de Duke-Street. Zij vreesde zijn scherpen blik, zij was ongerust, dat een enkel onvoorzichtig woord hem kon verra den hoeveel belang zij in die zaak stelde, of hem verdacht zou voor komen. Zoo bleef zij voortdurend in de onzekerheid of Dare al dan niet wist, wie Mrs. Russell was. 'tWas niet waarschijnlijk, dat hij kon weten dat de vrouw, die hij reeds zoovele jaren vervolgd hadthans onder een anderen naam haar verblijf hield in de Duke-Street en toch sidderde Vida op het verschrikkelijk denkbeeld, dat hij eenmaal de volle waarheid mocht weten. XXXI. Slechts acht gasten waren op het heeren-diner van Gifford West in Cavendish-Square uitgenoodigd en onder dezen Laurence Summers, Rokeby Danvers en AdolfTollemache. „Ik verwacht nog een oud vriend zeide West tot de verzamelde gasten. „Een afstammeling van het „ancien régime." Te Parijs heb ik hem in mijn studententijd leeren kennen en nu in jaren niet gezien, doch ik geloof weldat hij in uw aller smaak zal vallen. Hij zal wel dadelijk ko men." Terwijl hij nog sprak werd er een gebel aan de huisdeur gehoordkort daarop de salondeur geopend en kondigde des dokters statige knecht „den heer graaf de la Chaux" aan. West trad vooruit om den langen, tamelijk knappen graaf van middel baren leeftijd te ontvangen. Hij was bruin van gelaat, had donker, nagenoeg zwart haar, een zwarten knevel en puntbaard, droeg een zacht-gekleurden bril en vertoonde zich onberispelijk keurig in houding en kleeding. De gedaante-verwisseling was zoo volkomen, dat zelfs West die toch op alles was voorbereid een oogen blik verbluft stond en maar niet kon begrijpen, dat het zijn vriend, Dare Devereuxwasdien hij bij 't binnen komen de hand had gedrukt. Ook 't geluid der stem klonk hem geheel anders in de ooren. „Hoe maakt gij 't, oude vriend?" vroeg de graaf in 't Franscli. „Ik hoop nietdat ik op mijn komst heb laten wachten en verzoek als dat 't geval mocht zijn mij wel te excuseeren." „Gij komt volstrekt niet te laat, amice antwoordde de dokterdie moeite genoeg had om al zijn ernst te bewaren. „Mag ik u met deze heeren in kennis stellen?" Onopgemerkt onderzochten de oogen, achter den licht-blauwen bril al de gezichtendie Devereux zoo welbe kend warenof zij ook iets konden ontdekken, dat zweemde naar eene herkenning, maar de drie opgenoemde heeren, die met Devereux even vriend schappelijk omgingen als onderling bogen zoo plechtstatig als bij eene eerste ontmoeting gebruikelijk is. „'t Gaat goed," dacht de gewaande graaf tevreden. „Ik kan mij overal en aan iedereen onder deze vermom ming presenteerenzonder vrees van herkend te worden. West zelf zou niet geweten hebbenwie hij voor zich zag, zoo ik hem niet in 't ge heim had ingewijd." Het diner werd opgedragen en de gasten begaven zich naar de eetzaal. Graaf de la Chaux, die het Engelsch vrij wel sprak, doch met een gepronon ceerd vreemd accenttoonde in ieder opzicht een gezellig dischgenoot te zijndoor en door een man van de wereld, een weinig twijfelaar, een weinig spotter, maar zeer geestig, zeer beschaafd en, zooals Laurence Summers dadelijk gemerkt hadbij lang geen vreemdeling aan de groene tafel. Ook over politiek liep het discours. Hij toonde zich een Royalist in merg en beendoch moest aan de andere heeren gewonnen geven, dat het koningschap in Frankrijk geen kans op herstel meer kon hebben. Ook hij had eens dien zoeten droom gehad „doch zooals hij meer in 't bizonder tot den jongen Tollemache zeide op twintig jarigen leeftijd gevoelt men en eerst op veertigjarigen leeftijd denkt men." „En voelt dan tevens," merkte Adolf lachend aan. „'tls niet onmogelijk, maar 'tis zeer verkeerd," meende de graaf. „Gevoel vermoeit en maakt het haar grijs. Ge ziet naar mijn haar; ja, dat is nog geheel donkerofschoon ik reeds een goed eind over de veertig bendat komtomdat ik alles wat naar gevoel overhelt, steeds vermeden hebdaarin bestaat het geheele ge heim. 't Is proefondervindelijk veel voortreffelijker dan alle mogelijke haar-watertjes of haar-zalfjos." „Nudan laat ik in 's hemels naam mijn haar maar liever vergrijzenals ik daarbij een gevoelig hart mag bewaren," zeide Adolf. „Ieder zijn keus. Dan blijft gij eeuwig jong." „Och, graaf," zeide West, die iets van 't laatste gesprek had opge vangen, „gij kunt gemakkelijk schert sen met gevoelszakenge zijt immers nooit verliefd geweest." „Ik niet? Welzeker. Als ik mij niet vergiszelfs driemaal doch dat was tusschen mijn twintigste en vijfentwintigste jaar. Hebt ge dan die kleine Lizette vergeten P" „Nooit hooren noemen," dacht West, doch luid sprak liij „Dat was geen liefde, dat was louter tijdverdrijf, maar bemind, werkelijk bemind hebt gij, voorzoo ver ik weet, nooit." „Nu, gij kunt wel gelijk hebben; ik weet niet juist de grens van liefde en amusement te bepalen. Ik weet wel, dat ik indertijd tranen heb ge stort over 't verlies van Désirée, maar toen was ik niet ouder dan twee en twintig jaar. Neen, neen, West, ik blijf er bijwie oud wil worden moet niet hartstochtelijk zijn." „Dat is gemakkelijk gezegd, als men in 't geheel geen hart heeft maar gij maakt u zelf slechter dan gij zijtde la Chaux." Zoo liep het gesprek, nu over dit en dan over dat, en 't zij de graaf inderdaad een egoïst was 't zij hij zich daarvoor gaarne liet doorgaan hij toonde zich een aangenaam prater, die veel gezien had en ongetwijfeld zeer rijk moest zijn. En toen 't ge zelschap van dokter West huiswaarts keerde en in 't prachtige winterweer een gedeelte van den weg gezamenlijk aflegdenamen Danvers en Summers van hun nieuwren kennis afscheid met den hartelijken wensch spoedig elkan der weder te ontmoeten. Graaf de la Chaux woonde in een deftige straat in Magfair, en een steenen trap aan 't achterhuis leidde naar een engen duisteren doorgang. Uit bedoelden doorgang kwam een half uur na het huiswaarts keeren van den graaf een langen man in een grooten pels gewikkeld op straat. Het licht van een lantaarn bescheen een blond hoofd en een baardeloos gezicht. „Reeds één uur" sprak hij op zijn horloge ziende, „ik zal toch maar eens naar Mrs. Pemberton gaanom te zienof Vida nog niet weg is." Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6