VIDA CAROLAN. Een Engelsclie Roman. Vertaald door T. A. MELICK. 33) Louise Claremont gevoelde zich versterkt door zijne overtuiging. "Wie ook had kunnen twijfelen aan den uitslag hij zooveel wilskracht, zooveel geduldzooveel vastberadenheid en vooral bij zoovele rijke hulpmiddelen, als waarover Mr. Dare Devereux te beschikken had "Wat zou Hester Ransome, hoe geslepen zij ook mocht wezenkunnen uitrichten tegen devereenigdekrachten harer vijandenwier moed en list zeker niet onderdeden voor de haren Het was reeds laattoen de vrouw en de vriend van Percival Claremont van elkander afscheid namen. Dien nacht verscheen graaf de la Chaux niet in 't speelsalon van de Duke Street, maar den volgenden avond was hij daar en verloor eene zeer aanzienlijke som gelds aan de betooverende madame Merville, en, nadat hij zich verwijderd hadwas Fanchette wederomjeen halve souverein en een tweeden kus rijker. Die arme zottin XXXYI De kerstdagen waren aangebroken en moesten eenigen stilstand brengen in de operatie-plannen van Mr. Deve reux. Een tal van gasten waren uit- genoodigd om het kerstfeest te helpen vieren en den nieuwjaarsdag te komen doorbrengen op het landgoed van Dare Devereux en ook de meeste steunpilaren van 't speelhuis van Mrs. Russel hadden zich her- en derwaarts verspreid. Dare en zijn vrouw waren niet voornemens om lang buiten te blijven, maar rekenden in de tweede week van Januari weder in de stad te zul len zijn. Intusschen had de gewaande graaf de la Chaux zijn tijd bij de minzieke Fanchette niet ongebruikt laten voor bijgaan, daar hij haar voortdurend steeds rijkere giften had toegestopt en zich had aangesteld, alsof hij zonder hare liefde niet leven kon. Natuurlijk behield Fanchette niet alleen de groote geschenkendoch ook do zoete woordjes voor zich; zij was voorzichtig om zich voor het oog van madame Ransome niet meer op te schikken dan vroegeropdat de listige meesteres niet zou gewaar worden, hoe zij, Fanchette, met een der bezoekers van „'t Salon-Russel" ko ketteerde. In een der laatste nachten voor zijn afreis naar Devonshire, zeide Devereux tot Fanchette bij het verlaten van 't huis in de Duke-Street: „OchFanchettein een heele maand zullen wij elkander niet zien, want ik moet naar Parijs." „O, dat is wreed van u!" zuchtte Fanchette met smachtend oog. „Ja, wreed tegenover mij zelf. Of denkt ge, dat ik niet honderdmaal liever hier zou willen blijvenindien het van mijn wil afhankelijk was? Door dringende zaken word ik van Londen geroepen, maar zoo spoedig mogelijk kom ik ook terug." „Och, wat zal mij de tijd hier vreeselijk lang vallen zonder u!" zuchtte Fanchette ten tweeden male, terwijl zij daarbij ontzettend akelig hare oogen ronddraaide. „En mij dan?" vleide de graaf, terwijl hij zijn arm om de breede taile van Fanchette sloeg. „Ik zal de dagen en uren tellen die mij scheiden van u. Stil, daar komt iemand!" Ohoezeer zegende de graaf dien onbekenden „iemand" in zijn hart „Adieu, FanchetteNeen, geen adieu, j\ revoir!" Hij kuste haar hartelijker dan ooit, legde twee souvereins in hare dikke vingers en ijlde de straat op. Fanchette zou gewis moeielijk haar aanbidder hebben herkend in den nog jeugdigen, blonden heer, die in den daaropvolgenden avond een onderhoud had ten huize van den graaf de la Chaux, met madame Merville, anders en beter gezegd met Louise Claremont. „Binnen een maand ben ik weder te Londen," sprak Devereux. Ik ben nu met Fanchette ver genoeg gevor derd, om Haar te gaan uithooren. Evenals alle onbeduidende menschen, laat zij zich vrij wat voorstaan op de macht, die zij over hare meesteres meent te bezitten en van dien hoogmoed kan ik evenveel partij trekken, als van hare ijdelheid en schraapzucht. Hebt gij zelf intusschen al eens nage gaan, waar Hester Ransome hare papieren kan hebben bewaard, als zij ze niet vernietigd heeft?" „Noch in 't salon," antwoordde madame Merville, „noch in de eet kamer is een kast of een meubelstuk, waarin zich dergelijke stukken kunnen bevinden. Indien zij ze bezit, kunnen ze, volgens mijne meening, nergens anders dan in hare slaapkamer zijn geborgen." „En hebt gij die kamer misschien ook onderzocht?" „Niet dan zeer oppervlakkig. In de kleine kassette waren geene papie ren van waarde. Ik zelf heb dikwi jls met haar medeweten papier en enve loppen uit die kassette genomen, doch geen verborgen hokje erin gevonden, evenmin als eenig geschriftdat voor ons doel van nut kan zijn. Ook de andere meubelstukken der slaapkamer zien er zeer gewoon uit, doch dat neemt niet weg, dat de bewuste doku- mentendaarin kunnen verborgen zijn, en wel goed verborgenwant zij is eene veel te geslepene vrouw om kompromitteerde papieren voor de hand te leggen." „Dat is zoo," stemde Devereux toe. „"Wanneer de tijd van handelen daar is, moet zij door een slaapdrank be dwelmd worden, en terwijl ik Fanchette bezig houd, moet door u alles nauw keurig onderzocht worden. Beter nog zou 't zijn, de beide vrouwen een slaapdrank in te geven." „Hoe zotzei Mrs. Claremontdie onwillekeurig moest lachen „dat gij door de omstandigheden in de nood zakelijkheid zijt, om een wezen als Fanchette, het hof te maken!" „Daarin hebt ge gelijk, zoo iets is nagenoeg een reuzenwerkdoch ik heb steeds mijn doel voor oogen en dat geeft mij krachtzelfs voor het meest terugstootende gedeelte van mijn taak. Hebt gij mij iets belang rijks mede te deelenzend mij dan een brief naar mijn buitenverblijf, maar veiliger ware het voorloopig niets van u te laten hooren. Niet dat een ander dan ik den brief zou openbrekendoch bij een samenspan ning als de onze is 't beter om alle schrijverij te vermijden. Als ge moet telegraferen, doe het dan als „Marie." „Maar is een telegram niet veel te gevaarlijk P" vroeg Louise Claremont. „Bij afwezigheid van den geadres seerde wordt zoo licht een telegram geopend en indien uwe vrouw de on- derteekening las Zij hield op met een ongerust ge zicht, doch Devereux voerde haar lachend tegen: „Vida stelt volkomen vertrouwen in mij. Zij heeft zelfs nooit naar redenen gevraagd van mijne veelvuldige af wezigheid en wat andere menschen mogen denken of fluisteren is mij vrij wel onverschillig. Een mannelijke pseudoniem is een te afgesleten mid del, dan dat het gebruik daarvan, niet evenzeer eiken achterdocht zou gaande maken." „Goed, ik zal doen, zooals gij be paalt." „Ik dank u, madame. Yoor wij evenwel van elkander gaan, moetik, helaas, nog een pijnlijk punt aanroe ren in deze geheimzinnige geschiedenis, namelijk het bestaan van uw kind. Gelooft gij nietdat gij te overhaast bereid zijt geweest, om te denken, dat het zou gestorven zijn?" „O, gij weet niethoe dikwijls de hoop bij mij opkomt, dat het nog in leven mocht zijndoch als ik daarbij bedenk, hoe ellendig en jammervol dat jeugdig leven thans kan zijndan hoop ik weder, dat de dood het daaruit verlost heeft." „Was het een meisje, madame?" „Ja, monsieur, 't was een meisje." „Als zij nog in leven ware, gelooft ge dan, dat ge haar herkennen zoudt „Ik vrees van neen. Het was een beeld van een kindtoen 't van mijne zijde werd weggeruktdoch nog zeer jong. Waaraan zou ik het nu her kennen „Welke namen had gij 't kind ge geven „Anna, Theresa, Yilna." „De laatste naam komthoogstzelden voor. Wanneer eenmaal Hester Ran some het kind bemachtigd heeft, zal zij het voorzeker andere namen hebben gegeven. Hoe oud zou 't nu zijn?" „Bijna twintig jaar." „En gij hebt niet het flauwste ver moeden omtrent haar tegenwoordig bestaangesteld voor een oogenblik, dat uwe dochter nog leeft?" „Neen. Ik vermoed integendeel, dat indien het kind in leven ware gebleven, het zich nog hij Hes ster Ransome moest bevinden." „Vooral, indien het schoon is op gegroeid want dan ware het meisje haar veel te vqordeelig geweest om om er zich van te ontdoen. Om 't kind zelf, hoop ik met umadame, dat het een vroegtijdigen dood mocht hebben gevonden, want wat zou er van haar geworden zijn in een speel hol Doch ook dit zal spoedig tot klaarheid komenals Hester Ransome in onze macht is. Dan zullen wij haar dwingen, madame, om ons omtrent dat kind niets te verzwijgen." 't Was weder laat geworden voor de beide samenzweerders uiteengin gen en met een moedig hart keerde Louise Claremont tot haar zware taak terug. Het kwam haar voor, dat Devereux zijn doel moest bereiken want het was immers een heilige zaak, waarvoor de sterke man al zijne krach ten samenspande! XXXVII. „Mag ik binnenkomen, Beatrice 't Was de zoete stem van Yida, die deze vraag deed en het antwoord bestond in het onmiddellijk openen der deur eener lieve logeerkamer op het buitenverblijf van Devereux. Yida trad binnen en de beide dames namen plaats op lage, gemakkelijke stoeltjes bij een knappendvroolijk haardvuur. Wings-Royalzoo heette het land goed had gedurende de herfstdagen een schitterend gezelschap binnen zijne muren vereenigd, waartoe dokter Gif ford West en natuurlijk ook de aan vallige Beatrice Mansfield behoorden. Buiten viel de sneeuw en gierde de noordenwind en het onstuimige weder maakte de aangename warmte en al de gemakkelijke weelde van het vertrek, waarin de beide vrien dinnen gezeten warendes te behage- lijker. De lieve Beatrice lachte dan ook recht genoegeljjkterwijl zij zich prettig neervleide in 't gemakkelijke stoeltje, al luisterend naar den winddie door den schoorsteen blies en de kleine takjes der bladerlooze boomen telkens tegen de vensterruiten deed tikken. „Wat is 't daar buiten bar!" sprak zij lachendhare kleine voetjes naar 't haardvuur uitstrekkend. Ook Yida lachtedoch niet met de zelfde onbezorgdheid harer kleine vriendinmaar veeleer met een lach, waaruit meer weemoed dan vroolijk- heid sprak. „Zeer bar!" stemde zij toe, „en wie weethoeveel arme stumpers in dit schrikkelijke weer ronddolenzon der te weten, waar zij van nacht het hoofd zullen nederleggen? Hoevelen zijn er ook niet, die ruim met aard- sche goederen gezegend zijn en even als wij nu, bij een helder vuurtje zitten, en die gaarne al hun weelde zouden missen om 't ruime geweten van een' armen daglooner te bezitten Oin deze dagen vooral wordt menig een tot ernstig nadenken gestemd!" „O, o, wat is dat alles somberen droevig, Vida! Wilt ge wel eens handig die droevige gedachten laten varen, om u met iets vriendelijks bezig te houden Gij zijt veel te be zorgd voor hen, die te lijden hebben van armoede of verdriet. Ge kunt toch waarlijk niet de halve wereld gaan kleeden, voeden of opbeuren! Wat mij betreftik ben van daag alleen zelfzuchtig." „Dat komt, omdat gij gelukkig zijt!" „Denkt ge? wordt men dan door 't geluk zelfzuchtig? Ik heb wel eens het tegendeel hooren beweren. Gij zelf, bij voorbeeldgij zijt het be nijdenswaardigste schepseltje, dat er bestaat en toch zijt gij verre van zelf zuchtig." „Ben ik zoo benijdenswaard?" „Nu, dat zou ik denken! daar is geen meisje in Magfair, dat niet, ik weet niet wat zou willen geven om in uw plaats te zijn." Gij hebt toch waarlijk geen reden, Beatrice, om 't geluk van anderen te benijden. Hebt ge mij niet iets nieuws omtrent u zelf te vertellen?" „Ik? Ik zou niet weten wat." „En ge wordt toch rood en ge wendt het kopje af, kleine huichelaarster 1" „O, Vida, weet ge wel, dat ge afschuwelijk zijt?" riep Beatrice lachend, en met een kleur als bloed. „Hij heeft in 't geheel nog niet gezegd, datik bedoelik Beatrice kon er niet uitkomen. „En als hij nog niets in den ge- ijkten vorm gezegd heeft, dan weet ge heel goed dat het spoedig gebeu ren zal, kleine heks! Dare en ik zijn volkomen op de hoogte van zijne bedoelingen. Al is hij ook een weinig ouder dan de anderenhij is er ook zooveel te beter om." „Nietwaar riep Beatrice vol vuur. „En en ik geloof, datdat mama er ook niets tegen heeftanders had ze mij wel iets gezegd, want ze moet toch gemerkt hebben, niet waar Vida dat hij dat „Uw moeder denkt alleen aan 'tgeen u gelukkig kan maken, beste meid," zei Vida het lieve kopje streelend„ dat zich vertrouwelijk tegen haar had gevleid. „Uw moeder weet, dat uw geluk bij Gifford West in de beste handen is. Beter een verschil van twintig jaren in leeftijd dan een ver schil van hart." „Dat ben ik met u eensmeende Beatrice, ,,'t Moet, dunkt me, ver schrikkelijk zijn als er tusschen man en vrouw niet een wederzijdsch ver trouwen bestaat! Stel u eens voor, Vida, dat gij voor uw lieven man een zaak van groot gewicht moest geheim houdendat zou immers ver schrikkelijk zijn! Zoudt gij u zelf niet vreeselijk slecht vinden en vergaan van schaamte Ohoe wreed greep dat onschul dig snappende kind in de zoo pijnlijke wonde van Vida's hartBeatrice had onwetend een scherp, maar waar oordeel uitgesproken. Met iederen dag werd Vida de last van haar geheim zwaarder en onverdragelijker, met iederen dag gevoelde zij zich haar geluk minder waardig. 't Was reeds ver over middernacht, toen Vida haar vriendin verliet. Zij begaf zich niet naar haar eigen ver trek, maar in dat van Devereux, waar zij nog licht zag branden. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haariem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6