VIDA CAROLAN.
Een Engelsehe Roman.
Vertaald door T. A. MELICK.
34)
Vreemd toch, als zij 't meest gekweld
werd door het onrecht, 't welk zij haar
man had aangedaanzocht zij juist
haar troost bij hem. Zij vond Dare
lezend in een tijdschrift. Zij knielde
bij hem neder, vleide zich tegen hem
aan, doch sprak geen woord. Hij
vroeg haar niets, sprak slechts een
paar hartelijke woorden en streelde
het golvende haar. "Weder kwam er
licht in hare ziel doch de schaduw bleef
bestaan. Die schaduw verduisterde
het geluk van twee wezensdie één
had kunnen zijn in denken en gevoelen,
en 't misschien daardoor nooit zouden
worden.
Den volgenden dag hoorde Beatrice
de lang verwachte woordendie haar
geluk bevestigdenen zoodra zij kon,
ijlde zij naar Vida en deelde haar vol
trots de lieuchelijke mare mee. Vida
kuste haar en wensclite haar al het
denkbare geluk en eindigde met te
zeggen
„Uw geluk zal grenzeloos zijn, lief
kindals ge blijftzooals ge thans
zijtbeminnendtrouw en vooral
oprecht
XXXVIII.
Half Januariop een stormachtigen
nacht, verliet graaf de la Cbaux 't
speelsalon van Mrs. Russell en toen
Fanchette de huisdeur voor hem
opende, sloeg hem de sneeuw in 't
gezicht.
Het een „Sapristi 1" trok hij 't hoofd
weer naar binnen en Fanchette vroeg
op hare wijze koketteerend
„Als ge soms op mijn kamertje
wilt wachten monsieur le comtetot
hot weer wat bedaard is
„Heel graagantwoordde monsieur
le comte, „en dan hoop ik, dat het
noodweer aanhoudttotdat de dag
aanbreekt. Ge biedt me daar een
schuilplaats aan, die ik zelfs bij 't
fraaiste weer niet zou versmaden."
„Als u dan maar zoo vriendelijk wil
zijn om mij te volgen I"
Fanchette geleidde den graaf naar een
goed verwarmde en niet onbehagelijke
kamer. Zij plaatste een stoel bij den
haard voor den galanten bezoeker en
een anderen, vlak er naast, voor
zich zelf, terwijl de la Chaux de
zelfopoffering zoover dreef, dat hij
Fanchette's grove handen tusschen
zijne aristokratische vingers nam.
„Dit handje," vleide hij, „is niet
geschapen voor harden arbeid
„Ja, graaf, daar zijn een tal van
menschen, die, evenals ik, hunne
bestemming hebben misgeloopen. En
zoudt ge nu wel zeggen, dat ik slechts
een eenvoudig dorpskind ben?"
Devereux dacht, dat men dit wel
op 't eerste gezicht moest ontdekken,
doch de graaf de la Chaux zeide
„Wel zoo, Fanchette, zijt ge op
't land geboren Jawat zal ik u
daarop antwoorden Er zijn menschen,
die uit hutten afkomstig, en toch
waard zijn om een koningskroon te
dragen. Hoe volbloed aristokraat ik
ook mag wezentoch kan ik die
waarheid niet loochenen. Ik weet,
dat er vrouwen bestaan, die hard
moeten werken op het veld of achter
een toonbank of wel met de naald
en die als voorbestemd schijnen om
fluweel en zijde te dragen, om over
anderen te heerschen en om den toon
aan te geven in de groote wereld!"
Alleen de blinde ijdelheidde domste
verwaandheid konden misleid worden
door zulke hoogdravende woorden
die met gloeienden pathos werden
uitgesprokenmaar de graaf kende
zijn menschenhij wist welhoever
hij gaan kon en de uitkomst bewees
dat hij gelijk had, want het breede
gelaat van Fanchette straalde van ge
luk. Zij geloofde niet alleen, dat die
fijne aristokraat doodelijk op kaar
gecharmeerd was, maar meende tevens,
dat hij volkomen gelijk had met te
spreken, zooals hij deed.
„Voor mij bloeit geen gelukzuchtte
zij. „Sedert mijn tiende jaar heb ik
mijn eigen brood moeten verdienen,
doch mij ziel was nooit bij het nede
rige werk, maar zweefde steeds in
hoogere sferen
„Ja!" riep de graaf pathetisch,
„ja, de natuur is onbillijk. Hoevele
vrouwen ontmoet ik niet in de voor
naamste kringen van LondenParijs,
Rome en Florence, gehuld in satijn
en zijde, die met u, mijn lieve, niet
in vergelijking kunnen komen? Zij
allen heeten vorstinnenhertoginnen
markiezinnenterwijl gijarm kind
zoo gij in haar plaats waart en u
mocht vertoonen, getooid zooals zij,
voorzeker ieders blikken tot u zoudt
trekkenzoodat men geen oog meer
had voor al die anderenAlle lor
gnetten zouden op u gericht worden
en van mond tot mond zou de vraag
worden herhaald„Wie is zij Wie
is zij toch
Dat laatste was letterlijk waar.
Indien Fanchette, met al hare plomp
heid zich te midden der liooge aristo
kratische wereld kon vertoonenzou
voorzeker haar bespottelijk voorkomen
niet nalaten ieders nieuwsgierigheid op
te wekkendoch liet domme mensch
bezag de zaak uit een geheel ander
oogpunt en vroeg zich zelf af, of de
graaf niet dadelijk zou te voorschijn
komen met aanbiedingendie zij reeds
zoo lang wachtende was, namelijk
met een villa, een équipage, kostbare
toilettenlekkernijen en een jaarlijksch
inkomen van een verbazend groot be
drag. O, wat zou zij dan eten? De
zucht tot smullen van Fanchette over
trof misschien nog haar hebzucht en
ijdelheidEen liart had zij in 't ge
heel niet en als zij oogenblikkelijk
bereid was om zich over te geven,
zoo was dat niet uit harsttochtzelfs
niet uit den meest alledaagsche harts
tocht, maar wel om geld te verdienen,
heel veel geld, om zich zeer fraai
te kunnen kleeden en iederen dag fijne
schotels op tafel te kunnen hebben.
„Gij vleit mij, graaf!" zei ze met
gemaakte naïveteit, terwijl zij hare
oogen neersloeg en als bedeesd met
den rand van haar boezelaar speelde.
„Neen, ik spreek de waarheid!"
antwoordde de graaf hoog ernstig.
„Het is hard voor een meisjeals gij
zijt, om in een dienstbaren stand te
moeten wezen en nog wel bij eene
meesteres als Mrs. Russell!"
„In dienstbaarheid herhaalde Fan
chette en wierp trots het hoofd in
den nek. „Nu ja, monsieur le comte,
dat is zoo, doch niet zoo geheel in
den zin waarin gij 't bedoelt."
„O, ik twijfel er niet aan, dat
Mrs. Russell uwe hooge waarde erkent
en u meer als vriendin dan als
dienstbode beschouwtHoe kan dit
ook anders zijn? Maar bedenk toch,
Fanchette, dat wellicht een gering
verzuimeen misverstand zelfsaan
leiding kon worden, dat madame u
zonder vorm van proces naar de deur
wees!"
„Zoo, meent ge dat, ik geloof er
geen woord vanDaartoe is madame
veel te verstandig."
„Ha zooik versta uen gij zijt niet
minder verstandig, Fanchette
„Kom, kom, ik wilder niets meer
van zeggen, ge zult mij wel begrijpen
graaf!"
„O zeker," zei de graaf op kouden
toon en schoof daarbij zijn stoel terug.
Liefdesgeschiedenissennietwaar
bij welke Fanchette een rol heeft te
vervullen en dit zeggende liet zijne
hand de hare los.
„Wat nu?" riep Fanchette. „Ik
geloof waarlijkdat ge jaloersch begint
te worden!"
„Ik raag het niet ontkennen. Hebt
ge ooit gehoord van eene innige liefde
zonder jaloezie?"
„Heel goed, doch daarvoor behoeft
ge u bij mij niet ongerust te maken.
Ik zal u zeggenwat ik zooeven be
doelde. Madame kan mij niet de deur
wijzenomdat zij hare geheimen heeft,
die ook aan mij bekend zijnzonder
dat ik aan hare daden heb deel ge
nomen. Vat gij dat?"
„Dat wil zeggenik begrijp er uit
dat ge van mij liet volste vertrouwen
eischtterwijl gij zelf zoo achterhou
dend mogelijk zijt."
„Dat is wreed gezegd, graaf. We
mogen toch geen geheimen van anderen
gaan verklappen
„Geheimen van anderen? Wie be
wijst mij dat?"
Fanchette begon tegen die meening
met kracht te protesteerenmaar de
graaf liet zich niet zoo gemakkelijk
bepraten en bleef in zijne aangenome
stugheid volharden. Hij was bereid
veel, zeer veel voor Fanchette te doen,
hij zinspeelde zeer duidelijk op een
villa, op een équipage en op al 't
mooiswat Fanchette mocht verlan
gen doch van haar kant eischte hij
vertrouwen, een vol vertrouwen!"
Hierop begon Fanchette van taktiek
te veranderen, zij wilde den graaf
een geheim vertellenmaar hij moest
beloven alles voor zich te houden en
dan zou hij ziendat de kleine Fan
chette zoo onschuldig was als een
pas geboren kind.
Nadat de gevraagde verzekering
gegeven was, begon zij:
„Nu, de geschiedenis zit zoo in el
kander: Jaren geleden was madame
gehuwd, en haar man beging valsch-
heid in geschriften, werd tot dwangar
beid veroordeeld en
„En," zei de graaf, de vertelster
kortaf in de rede vallende, „en gij
verstaat de kunst niet om een ver
haaltje uit de lucht te grijpen en met
een schjjn van waarheid op tedisschen.
Neen, ik geloof geen syllabe van het
lieele fabeltje. Best! Daar zijn genoeg
andere meisjesen al zijn ze dan ook
geen Fanchette, ze zullen misschien
oprechter zijn en geene geheimen heb
ben over hun verleden."
„O, graaf, wat denkt ge van
mij
„Hoe moet ik van u denken, als
gij zegt, dat gij geheimen bezit en
ze mij niet wilt toevertrouwen? Gij
waart dus haar medeplichtige. Waar
om biecht ge niet alles eerlijk op
Denkt ge soms, dat ik uals ik alles
weet, minder goed zal behandelen?
Nooit. Zoolang uw eigen leven vlek
keloos is geblevenFanchettezult
gij in mij een beschermer vinden,
maar voor alles vorder ik openhartig
heid en geen terughouding!"
Zoo sprekend stond hij op en deed
als wilde hij de kamer verlatenmaar
Fanchette plaatste zich voor de deur
en riep, bijna buiten adem:
„Graaf, ik bezweer u, dat ik niets
slechts heb gedaanAlleen madame
heeft het gedaanik nietik wist
er niets van. Het eenige, wat mij
verweten kan worden isdat ik haar
geholpen heb, nadat alles was afgeloo-
pen! Voor vele jaren had madame een
minnaar in huis hij was van zijn
vrouw weggeloopen.
Eindelijk begon hij een afkeer van
madame te krijgen, gaf dat niet
onduidelijk te kennen en wilde naar de
zijnen terugkeeren. Al zijn geld had
madame reeds van hem afgewonnen
en ze was woedendtoen ze begreep
wat hij in zijn schild voerde. Ze wilde
hem niet laten gaan; ik geloof, dat
zij hem werkelijk lief had en daarbij
kwam de vreesdat hij aan de heele
wereld zou uitbazuinenhoe hij be
drogen en bestolen was. Ze heeft hem
vergiftigdIk heb met de heele
geschiedenis niets te maken gehad
maar hielp alleen madame om het
lijk in de Seine te werpen, waaruit
men hem den volgenden dag heeft
opgevisclit. Iedereen geloofde aan
een zelfmoord. Bij mijn eer, dat is
allesgraaf, dat is alles
Fanchette had vreeselijkopgewonden,
nagenoeg buiten ademhet verschrik
kelijk feit vermeld. Hoe ernstig het
geval ook mocht wezendaar was
niets in het verhaal van eigen schuld
en de graaf daarvan was zij over
tuigd was veel te verliefd op haar,
dan dat hij haar voor de rechtbank
zou kunnen dagen. Ook de wijze,
waarop hij alles opnam, stelde haar
volkomen gerust.
Wel was hij verschrik teruggetre
den, doch het volgende oogenbük,
had hij zich weder bedaard en vrien
delijk tegen haar getoond.
„Gelooft ge mij nu?" vroeg de vrouw
angstig.
„Ja, Fanchette, want nu dragen
uw woorden den stempel der waarheid.
Wie was die ongelukkige Engelsch-
man Hoe heete liij
Fanchette had in 't geheel niet
van een Engelschman gesproken,
doch in hare opgewondenheid lette
zij daar ter nauwernood op en zeide
zonder aarzelen
„Ge wilt ook alles wetenWat
doet hier een naam ter zake Hij heette
Claremont."
„Claremont?" riep de graaf. „Vele
jaren geleden werd zijn lijk in de
Seine gevondendat is zoo. Ik was
destijds te Parijs en hoorde 'tgansche
verhaal. Maar de naam van de min
nares was Ransome en niet Russell.
Hester Ransome, zij was ook een
Engelsche. Dus is uwe meesteres
ook niet Mrs. Russell maar diezelfde
Hester RansomeStil! Blijfbedaard!
't Geheim is bij mij veilig. Wat gaan
mij al die dingen aan? Welk belang
zou ik stellen in een vreemden
Engelschman Was ik zijn hoeder
Komaan Fanchette't hoofd omhoog.
Yergeef mij maar, ik zal nooit weer
jaloersch zijn
Hij nam haar hand en drukte een
kus eropbracht haar weder naar
den stoel aan zijne zijde en begon
te praten over een allerchamantste
villa in Anteuil, die hij haar wilde
vereeren en eerst toen Fanchette weder
volkomen rustig was gewordenkwam
hij op den Engelschen en Hester Ran
some terug.
„'t Is toch inderdaadsprak hij,
„een verschrikkelijke misdaad van die
vrouw. Had zij zich vroeger nooit tegen
u uitgelaten over haar voornemen
„Nooit. Wel heb ik haar herhaalde
malen hooren zeggen, dat zij niet
zou dulden, dat Claremont tot zijne
vrouw terugkeerde. Ik wist ook, dat
madame weinig nauwgezet van gewe
ten was doch tot een daadals die
zij bedreven heeft, achtte ik haar
niet in staat. Toen alles was afge-
loopenvertelde zij mijwat er ge
beurd wasomdat zij mijn hulp noodig
had. Bij 't souper, 't welk Clare
mont met haar had gebruikt, had
zij 't vergift in zijn wijn gemengd,
waarop binnen tien minuten de dood
was gevolgd. Daarop kwam madame
naar mij toeloopen. Het huis, 't welk
wij toen bewoonden lag vlak bij de
Seine.
„Wij moeten 't lijk in de rivier
werpen," zei ze tot mij. Iedereen zal
dan geloovendat de Engelschman
een zelfmoord heeft begaan."
Zoo brachten wij hemzij en ik,
in 't holst van den nachtnaar buiten,
doch 't was geen gemakkelijke taak
en wij stonden doodsangsten uit, dat
de politie ons zou betrappen. Wij
wierpenom kort te gaanhet lijk
in 't water, den volgenden dag werd
het gevonden en in liet „Morgue"
ten toon gesteld. Men telegrafeerde
daarop naar Londen aan zekeren Mr.
Devereux, denzelfden, die onlangs
met de schoone miss Yida Carolan
gehuwd is, hij kwam over, doch
niemand ontdekte de wijzewaarop
Claremont gestorven was, niemand
kwam op het vermoedendat hij niet
in 't watermaar wel aan vergift
was omgekomendie arme Clare
mont Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haariem.