DOOR EIGEN KRACHT. r Naar liet Engelscli door M. E. BE ADDON. MPP*" i) HOOFDSTUK I. DE OOGST IS VOORBIJ, DE ZOMER GEËINDIGD. Pen Hoël, het oude chateau van Pen Hoëlmet zijn spits dak en kegelvormige torens stond te midden van een streek van boomgaarden heuvelen en laaggelegen vruchtbare weilanden, waarop talrijke kudden hoornvee graasden; hier en daar eenige oude steenen boerenwoningen en een vuilevervallen herberghetgeen te zamen zoogenaamd een dorp uit maakte. De woningen waren ruim terwijl de schuren er flink en goed onderhouden uitzagen. Hier zag men een menigte kalkoenen in een veld en ginder eene processie van grauwe ganzendoor een laantje marcherende. Verder aan de andere zijde der wei landen, smalle snelstroomende beek jes, door wilgen overschaduwd, daarachter een breede strook glinste rend wit zand en eindelijk in de verte de eeuwig ruiscliende golven der zee. Dit was Bretanje en het huis van Pen-Hoël was een der oudste cha teaux in de provincieterwijl de eige naar er vanzich voor een der grootste mannen in den omtrek hield. Hij stamde af van een oude Bretonsche familie, een ras dat nooit rijk was geweest, en dat financieel in de laatste honderd jaar nog steeds was achter uitgegaan. De traditiën zijner familie waren voor hem, wat goud en zilver voor andere menschen zijn. Hij ver gat nimmer te doen uitkomen, dat liij zich ver boven de massa verheven rekende. Hij scheen te denkendat alle grootheid en waardigheden zijner familie sedert de dagen van den Heiligen Lodewijk met rente op rente uitgestaan hadden en nu in zijn bezit waren om zijn eigen waardigheid te verhoogen. Voor zulk een man was het hard om zijn naam geschandvlekt te zien. En toch had hij dien beker, bitter als galtot den bodem moeten ledi gen in den tijd, toen gindsclieforsch gebouwde knaap met dat donkere haar en die zware wenkbrauwen nog een klein kind was. De knaap scheen heden niet goed gemutst te zijn zooals hij daar geleund stond tegen de grijze, oude, steenen borstwering, dicht begroeid met allerlei woeker planten; hij leunde met gekruiste armen op dat overblijfsel uit over oude tijden zijn fraaie, zwarte oogen gevestigd op de glinsterende zee in de verte. Aan zijn rechterhand stak het kasteel Mont St. Michel donker tegen den helderen hemel af. Het was een zware massa graniet, met liooge ronde torens, op een afstand gelijkende op een Egyptische pira mide. Door de groene vlakte slin gerde zich de langzaam stroomende Couësnon, de rivier, die Normandië van Bretanje scheidt en op een heuvel glinsterden de witte huizen van Avranches in het zonlicht. Het chateau van Pen-Hoël stond op een schilderachtigen heuveleen groene klip, die loodrecht uit de vruchtbare vlakte opsteeg en daardoor een vergezicht aanboodzoowel over het omringende vruchtbare land als over de rotsen en de zee, benevens Tomblaine, Cancale en Mont St. Michel. Dat breedemet kiezelzand bestrooide terras op die hoogte, was een aangename wandeling op een September namiddag zooals deze met een lichtgrijze lucht en in het Westen een tint van zonlichtterwijl de atmosfeer bezwangerd was met den geur van afgevallen bladeren. Tusschen dit breede terras en het chateau was een tuin vol bloemen die weelderig bloeiden in het heer lijke klimaat. De negen openslaande ramende glazen deuren de tien ramen der bovenverdieping, zagen op dezen tuin uit. Aan iedere zijde van het gebouw bevond zich een Norma ndi- sche toren met een kegelvormig dak en midden in den voorgevel, boven de glazen deur, verhief zich de klokke- toren met zijn vergulde windvaan waarin de groote klok van Pen-Hoël hing, die, in lang vervlogen tijden zoo menigmaal zich had doen hooren om het volk uit den omtrek te wapen te roepen, maar nu alleen geluid werd om te vermeldendat ontbijt of middagmaal gereed was. In lang vervlogen tijdenjain tijden van avonturen, gevaar, eer en roem. Maar de dagen waarover Raymond Caradec dezen namiddaghet terras op en neer wandelde, met smart nadacht, waren dagen van zorg en teleurstelling, van smart, schande en oneerdagen die hijhoe moeielijk ooktoch misschien zou hebben kun nen vergeten, indien de tegenwoordig heid van dien luien en onbesclioften jongen van een jaar of achttien liem niet steeds aan die ellendige periode in zijn leven herinnerd had. Monsieur Caradec was tweemaal gehuwd. Zijn tweede vrouw bevond zich ginds in het saloneen mooi maar zwak uitziend vrouwtje, zittende aan het open raam, een roman lezende, van tijd tot tijd opziende om met haar beide kinderen te sprekendie ieder oogenblik in en uitliepen en braaf kibbelden. Zij was blond, en fijn ge bouwd zonder iets imposants te heb ben. Zijn eerste vrouw was eene schoonheid van den eersten rang eene Judith, eene Cleopatra, eene koningin onder de vrouwen groot, prachtig gevormdals het fraaiste standbeeld, in één woord de volmaakt heid zelvedonkereschitterende oogenravenzwart haareen klassiek profiel en een ongeëvenaard sclioone tint. Bij al deze schoonheden bezat zij echter een zwart karakter, en nadat zij haren echtgenoot gedurende drie jaren een leven van onuitspre kelijke ellende berokkend hadliep zij weg met zijn valschen vriend, haar minnaar, juist toen Caradec van Pen-Hoël zich begon te vleien met de hoopdat hij dit hartstoch telijk karakter in zooverre getemd liad, dat zij zich zou kunnen gewen nen aan een huiselijk leven. Schuld leert spoedig huichelen. Coralie d'Estrange was een en al openhar tigheid en onschuld, toen men haar uithuwelijkte aan Monsieur Caradec, een meisje zoo even de strenge ban den van de kloosterschool ontspron gen blijde te kunnen trouwenmet wien ook, mits zij vrijheid zou heb ben van te spreken en te doen wat zij wildemooie kleeren kon dragen en een vroolijk leventje leiden maar de verleider was nabij en het open hartige levenslustige kindwerd een geslepene vrouw, slim genoeg om zelfs de scherpziende Raymond Cara dec een rad voor de oogen te draaien. Hoewel er dus tusschen de echtgenoo- ten meermalen een bittere stemming geheerscht had en Raymond wistdat zijne vrouw hem haatte, zoo trof hem toch hare vlucht met zijn val schen vriend als een donderslag. Hij had dien man vertrouwd en de ver leider had zijn valscli spel zoo mees terlijk gespeeldhad zoo goed gehuicheld, zijn woorden zoodanig weten intekleedendat het den echt genoot voorkwam, dat hij de man was, die het meest door Coralie gehaat werd. Zij hadden geen de minste achterdocht gegeven, geen enkel oogenblik zich verraden. Op zekeren morgen verdwenen zijhet zoontje van drie jaren met zich nemende. Yoordat Raymond wist, dat deze drie voudige verdwijning, die misschien aan een ongeluk te water of te land kon toeteschrijven zijneen voorbe- dachtelijke vlucht waswaren Lucien Rochefort en zijne maitresse reeds op reis naar Mauritiuswaar de verrader eene plantage bezat. Zoo ver weg, meenden de gelieven waarschijnlijk buiten het bereik van de wraak van Raymond te zijn. Maar zij kenden blijkbaar het karakter van den heer van Pen-Hoël niet. Hij volgde hen naar hun wellustig verblijf in den indischen Oceaannaar hun tooverpaleis in dat land van vulkanen, een prachtige witte villa, steunende tegen het gebergte en besproeid door de zee. Hij volgde hen daar, zooals hij hen naar het uiteinde der aarde zou gevolgd hebben. Binnen het uur na zijne aankomst daagde liij zijn valschen vriend uit; de ontmoeting had den volgenden morgen bij zons opgang plaats en hij doorstak hem het trouwelooze hartaan het strand van den tropischen Oceaan. Hij ver trok van het eiland per eerst ver trekkende boot, het bloed van den verrader nauwelijks gedroogd op het lemmer van zijn degenen liet vrouw en zoon achter zonder hen te hebben gezien of zelfs naar hun lot te hebben gevraagd. Eerst toen het eiland aan de kimmen verdween niets meer scheen dan een donkere stipdie zoowel land als wolken kon zijn eerst toen herinnerde Raymond Cara dec zich het bestaan van het kind, en dacht hij er aan dat hijdoor op die wijze het eiland te verlatenden jongen aan de zorg zijner moeder overliet, met andere woorden: hem blootstelde aan al de slechte kansen van door zulk eene vrouw te worden opgevoed; na eenig nadenken zette hij zich echter over dit bezwaar heen. „Zij heeft goed gevonden hem van mij te stelen," zeidehijminachtend de schouders ophalende„welnulaat zij de adder, die zij broedde, behouden. Wat geef ik ook om hem In zijne woede haatte hij niet alleen de vrouw, die hem bedrogen had, maar ook het onschuldige kind, dat zij hem geschonken hadin een tijd toen zij nog rein en onschuldig was; maar liefde had er nooitzelfs niet in de eerste dagen tusschen hen be staan en daarom had hij ook nooit van den jongen gehouden. Zes maan den na de geboorte van het kind keerde Rochefort van Mauritius terug; hij was daar heen gegaan bij den dood zijns vaders en had aldaar eenige jaren vertoefd. Geheel onverwacht verscheen hij op zekeren dag op Pen- Hoël en werd er door den eigenaar hartelijk ontvangendie in het gezel schap van zijn ouden schoolkameraad vergoeding zocht voor een liefdeloos te huis. Hij sprak met zijn vriend openhartig over de gebreken zijner vrouw, vroeg zijn oordeel over de tusschen hen bestaande verschillen, en meende zeker te zijn, dat die twee elkander haatten. En nu was het gebleken dat zoowel beider liefde als vriendschap valsch waren geweest, en de mandien hij als een broeder had liefgehadlag in zijn vroegtijdig graf op gindsche kust en de vrouw, die zijne echtgenoote was geiveest, was eene banneling. Wat werd er van de vrouw en het kind, die zoo door hun natuur lijken beschermer verlaten werden, zoo aan hun lot werden overgelaten Een prooi der goden De ginds staan de, donkeroogige knaap Sebastian, zou u kunnen zeggen wat hun lot was, indien hij zijn vast opeengesloten lippen slechts wilde openen, om u een verhaal te doen van onverdiende schande, van onverdiend leed. Na den dood van haren minnaar bleef Madame Caradec niet lang meer op Mauritius. Sebastian herinnerde er zich maar weinig vanflauw schemerde hem de herinnering voor den geest van dat vulkanische eiland hooge bergen met schitterende door eeuwige sneeuw bedekte toppeneen vruchtbaren bodemvruchtenbloe men zooals hij die later nooit meer zag; een blauwe, heldere zee en grappige, zwarte gezichtenvriende lijk en glimlachend, met paarlwitte tanden en vreemd rollende oogen. Het was hem alles als een droom. Daarop volgde een lange reis op een schipstormen en fraai weder regen en zonneschijn. Dat gedeelte van zijn leven herinnerde hij zich in al zijn geuren en kleuren; de matrozen, en hoe goed zij hem behandelden en hoe voornamelijk drie hunner twee zwarte en een blanke zijn bijzondere vrienden en beschermers waren. Zijne moeder? Hij kende haar in die dagen nauwelijks als zoodanig, men had hem nooit geleerd haar zoo te noemen. Hij wist, dat er een schoone dame aan boord was, die prachtige kleederen en schitterende ringen droeg, den geheelen dag in een luierstoel op het dek zat en met een waaier in de hand steeds in gesprek was met een heer, die altijd rookte. De dame sprak een enkele keer tot Sebastian de heer echter nooit. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem. ai

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6