DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
8)
De wildernis waaraan hij dacht
toen hij de brugdie over het moeras
lag, overging, was die groote wilder
nis, waarvan hij zich uit zijne jeugd
nog iets herinnerde. Die hartelooze
stiefmoeder! Parijs! Dat kon echter
onmogelijk harder voor hem zijn dan
het zwakketeere vrouwtje dat hem,
door tranen en zuchtenuit het huis
en uit het hart zijns vaders had
verdreven. Ja, hij wilde terug naar
Parijs en voor zijn brood werken
werken te midden van gewone arbei
ders als het noodig was, en droog
brood eten met zuren wijn, maar
brood en wijn door hem zelf verdiend.
In het zweet zijns aanschijns zou hij
voor zijn bestaan werken, zooals zijn
voorvader Adam had gedaan liever
dan dankbaar te moeten zijn voor de
luxe van een heerenlevenaan hen,
die hem niet lief hadden.
Hij snelde de kastanjelaan door,
vol woede en gekrenkte eigenwaarde,
maar toen hij de oude Mormandische
brug over was, vertraagde hij zijn
stap en begon bedaard over zijn
toestand natedenken. Hij doorzocht
zijne zakken en bevond dat zijn ge-
heele schat op aarde uit een en een
halve franc bestond zeker niet te
veel om den strijd des levens meê
te beginnen. Hij wilde naar Parijs
loopenmaar hij begreep dat hij op
dien langen weg moest eten en om
te eten had hij geld noodig. Hij was
tevreden met het eenvoudigste, onder
het geringste dakonder een hooiberg
kon hij slapenmaar zelfs voor zwart
brood en een schuilplaats op een
boerenerf had hij geld noodig.
Yader Bressant was de eenige man
tot wien hij zich in zijn nood kon
wendenen de dorpsgeestelijke was
zoo rijk niet als de herbergier of als
menige boer, maar hij wist dat de
goede vader veel van hem hielden
hem zou vertrouwenen reeds sedert
geruimen tijd verontwaardigd was over
de behandelingdie hij van zijn vader
en zijne stiefmoeder onderging.
Sebastian ging regelrecht naar de
pastorie en vertelde daar zonder om
wegen zijn geschiedenis. De tijd was
gekomen dat hij het huis zijns vaders
moest verlaten. Er was geen twist
geweest hij had noch tegen zijn
vadernoch tegen diens vrouw harde
woorden gebruikt; maar er was kwaad
bloed tusschen hen en daarom was
maar het beste dat hij weg ging.
Yader Bressant trachtte hier tegen
te redeneeren. Het was zondig voor
een kind om het huis zijns vaders
te ontloopen en zich zelf een loopbaan,
ver beneden zijn stand, te kiezen.
„Mijn vader heeft mij zoo diep
vernederdantwoordde Sebastian.
„Hij liet mij eten en drinken met
zijne bedienden, hij maakte mij van
hen afhankelijk om een vriendelijk
woord. U weet het immers, hoe ik
het daar haden kunt u dan in ernst
en met de hand op het hart tot mij
zeggen: „Jongeling, keer terug naar
uws vaders huis?"
De priester ontweek deze drieste
vraag, maar vond het toch zijn plicht,
Sebastian aanteraden terug te keeren;
maar toen hij zagdat de knaap vast
besloten en zijn wil niets te veranderen
wasdat hij toch naar Parijs zou
gaan, al moest hij er bedelende,
verhongerd en barrevoets komen,
opende de goede oude man zijn beursje,
en gaf den geheelen inhoud negen
en een halve louis d'or aan zijn
leerling. Hij dwong hem die som op,
hoewel Sebastian verklaarde dat een
vierde gededeelte voor hem voldoende
was.
„Gij kunt niet weten hoe lang het
duren zal voordat gij werk te Parijs
vindt," zeide hij. „Alles is daar even
duurgij zult er moeielijk iets kunnen
verdienen. "Waarom probeert gij het
niet liever te St. Malo of te Rennes?"
„Te dicht bij huis, te vol en te
eng voor mij, antwoordde Sebastian.
„Ik wensch optegaan in een groote
menigte, vergeten teworden te midden
der werkende klasse, totdat ik mij
door eigen verworven middelen be
mind heb gemaakt. U weet wel dat
ikhoewel geen Salomo in wijsheid,
toch vrij goed met mijne handen
terecht kan. Ik kan zoowel een
timmermansbij tel als de hamer van
een steenhouwer hanteeren. Wees
verzekerd ik zal in Parijs wel werk
vinden, en daar in één week meer
leeren dan in een geheel jaar op
Pen-Hoël. Ik zal niemand schande
aandoenniemand hinderen en nie
mand in den weg staan. Daar ginder
beschouwt men mij als een onweten
den boervader Bressantzeide hij
met een blik in de richting van
Pen-Hoël, „omdat ik mijbij gebrek
aan beter gezelschap, gelieve hier
wel op te lettenophield met vis-
schers en jachtopzieners; maar ik
gevoel dat ik geschikt ben om ergens
nuttig voor te zijn op deze wereld;
en nog liever zoude ik zandgraver
worden aan de kusten van Couësnon,
dan mijn tegenwoordige levenswijze
langer verdragen."
„Wanneer gij naar Parijs gaat zult
gij in aanraking komen met republi
keinen en vrijdenkersgij zult uwen
God vergeten," zuchtte de priester.
„Ik geloof het niet, vader. Mijn
geloof in den God van waarheid en
rechtvaardigheid, van medelijden en
liefde, ligt vrij diep in mijn hart. Dat
geloof heeft mij in bange oogenblik-
ken reeds dikwijls getroost, en ik
geloof niet dat het mij, bij de aan
raking met slechte menschen, zou
ontvallen. Ik heb reeds dikwijls men
schen hooren spotten met hetgeen u
mij geleerd hebt, maar op mij had
dat geen invloed. Ik ben niet bang
voor Parijs. Uw en mijn God, Hij
die mijn hart kentzal mij ook daar
niet verlaten."
Yader Bressant zuchtte op nieuw
en schudde droevig het hoofd. Hij
was een oud man, gehecht aan de
onfeilbaarheid van den Paus en aan
den ouden tak der Bourbons. Hij
haatte republikeinen en bonapartisten.
En Parijs was juist nu een verdeeld
kampbezet door de twee uiterste
partijen, de roode republikeinen van
Louis Blanc en Changarnier, de ge
maskeerde imperialisten van den
President.
De priester gaf Sebastian een soort
van getuigschrift van goed gedrag,
dat hem bij gebrek aan andere
papieren van dienst zou kunnen zijn,
bij zijn zoeken naar werken daarop
wandelden zij beidenleermeester en
leerling, ongeveer een mijl ver, om
toen met tranen in de oogen afscheid
te nemen. De banneling ging op eene
hoogte aan den weg staanen keek
de zich verwijderende gebogen gestalte
van den ouden man met lange sneeuw
witte haren zoover na, tot dat hij
uit het gezicht verdween. Tot op dit
oogenblik had hij nooit beseft welk
een man zijn oude leermeester was.
Zouden zij elkander ooit weer ont
moeten vroeg hij zich af. Hij moest
werken zoo hard als hij konom zoo
spoedig mogelijk het hem heden ge
leende geld terug te geven, opdat
een oude priester in zijn laatste dagen
niet verstoken zou zijn van zijn met
zorg opgespaarde geld. Hij moest
dus zuinig zijnzich het gemak van
de diligence ontzeggen en van brood
en water levenliever dan misbruik
te maken van de grootmoedigheid
van zijn ouden vriendwant de dili
gence zou hem iets meer dan drie
Louis d'or kosten. Het herfstweder
was heerlijk om te wandelenhoewel
de korte dagen wel lastig waren
maar Sebastian vreesde niets en was
sterk en wel gewend om na zons
ondergang door het veld te zwerven.
Hij stapte de nauwe straten van
Yilledieu, verlicht door de vuren der
kopersmelterijen, binnen, juist toen
de torenklok kwartier over tien uur
sloeg en keek rond naar een goedkoop
maar fatsoenlijk logement. Het was
bijna elf uur voordat hij dergelijke
inrichting gevonden hadmaar later,
toen hij zijn reis vervolgde van Ville-
dieu naar Thorigny en het boschrijke
gedeelte van Normandië, de Bocage
genaamd, van daar naar Caen en
verder naar Lisieux en Evreuxwerd
hij knapper in het vinden van ge
schikt logies, zoodat hij weinig van
het geld van vader Bressant uitgaf,
waardoor hij alles te zamen slechts
vijf en twintig francs verteerd had
toen hij in den winterachtigen schemer
avond, zonder vrienden, zonder te
huis, onbekend die groote stad binnen
trad, met geen andere bezitting, dan
de oneindige rijkdom van jeugd en
hoop.
HOOFDSTUK V.
Eigen verdiend brood smaakt zoet.
De gevluchte zoon van Raymond
Caradec stond midden in de groote
stad ter plaatse waar de rivier tusschen
het oude paleis van de Medicis en
het nieuwe paleis van de Legislatuur
doorstroomt, beschaduwd door oude
geschiedkundige torenseene rivier
kabbelende tegen de granieten kaai
muren die echter zou kunnen ver
tellen van treur- en blijspel, dood,
zondemisdaadhaat, liefde, vroolijk-
heid en leed eene rivier die bij den
mandie Parijs kent herinneringen
opwekt, even vreemd als verschrik
kelijk, eene rivier die in zijn tijd
rood gekleurd was van bloed. In
dien vreesselijken St. Bartholomeus-
nacht bijvoorbeeld, toen de straten
bedekt waren met lijken van Huge
noten, en de moordenaars van Koning
Karei hun walgelijke slemppartijen
hielden te midden der vermoorden
terwijl de Koning het uit het venster
van zijn paleis de Louvre aanzag
met het geweer in de hand, mikkende
op de vluchtendendie trachtten de
rivier over te zwemmen. De rivier
zal opnieuw met bloed gekleurd zijn,
voor dat hijdie op dezen October-
avond van 1850 over het snelstroo-
mende water kijkt, veel ouder zal zijn
geworden.
Parijs scheen den jongen man, van
de groene heuvelen aan de andere
zijde van de Couësnon, een vreemd
soortige stad toe. F! ij had nooit be
hagen kunnen scheppen in de lange
nauwe straten met hooge huizen
zelfs niet in de schitterende boule
vards met reien jong geplante boomen.
Maar hij was met een doel naar Parijs
gekomenhij was er om zijne onaf
hankelijkheid en vrijheidzijn moed
en het recht om te hopen te winnen.
Hij had sedert meer dan een jaar
geluisterd naar de verhalen van men
schen, die barrevoets en in lompen
gehuld Parijs waren binnengekomen,
hun geheele bezitting in een katoenen
zakdoek gewikkeld in de hand en die
jaren later mannen van beteekenis
waren geworden. Hij kwam vol ambitie
en zelfvertrouwenzonder ingebeeld
te zijn, maar met dat vaste geloof
aan eigen kracht en bekwaamheid
dat niemand hem kon ontnemen, hij
was zeker dat hij als overwinnaar
uit den strijd van het leven zou te
voorschijn treden.
Iemand, die de wijsbegeerte der
Zigeuners bestudeerd heeft, zegt, dat
van het oogenblik af, dat wanneer
een arm man ophoudt te trachten
werk te krijgenen moedeloos te
midden van gebrek en kommer het
hoofd laat hangen, hij voor goed
verloren is. In iedere groote stad be
staan twee klassen van menschen
de arbeiders en de straatslijpers; de
laatsten met een natuurlijken aanleg
om in de goot terecht te komende
eerstgenoemden flink, geduldig, vol
moed en zeker van te zullen slagen
De luiaard heeft een stopwoord: „Pas
de chance" is zijn geliefkoos refrein,
De arbeidzame worstelt tegen armoede
en vergetelheid en die strijd moge
lang duren, maar toch is hij zeker
te zullen winneneven als het beste
paard in de renbaan wint.
Het werd laat en de reiziger moest
naar een nachtverblijf omzienwilde
hij niet in aanraking komen met de
politie. Hij reisde zonder papieren
behalve het certificaat van den dorps
priester, en was een uur vroeger
reeds scherp ondervraagd aan de
prefectuur. Hij herinnerde zich den
naam van twee plaatsen in Parijs:
het theater waar zijne moeder optrad,
en de rue de Shelas, de sombere
straat met zijn kazerneachtige huizen
achter de rue Poissonnière waar zijne
moeder gestorven was. Hij had die
straat een doodelijken haat toege
dragen en tochop dezen avond
zonder vriend en alleenwendde hij
zijne schreden onwillekeurig naar het
laatste tehuis dat hij in Parijs gekend
had.
De weg naar de rue de Shelas,
scheen den vermoeiden zwerverdie
in de laatste dagenbij goed en slecht
weder zoovele mijlen geloopen had,
eindeloos te zijn. Yooral dezen dag
had hij veel geloopenzoodat hij dooi
en door vermoeid was. Hij had te
Caen eene blouse en een gekleurd
hemd gekocht, terwijl zijn jas en fijn
linnen in een pakje over zijne schouder
hing; hij was dus gekleed als een
werkman en toch leek hij er volstrekt
niet op, zoodat de blouses die hij
tegen kwam hem met wantrouwende
blikken aanzagenalsof zij hem voor
een wolf in schaapskleeren hielden.
Hij verliet zoo spoedig mogelijk den
hel verlichten boulevard en trad den
doolhof van nauwe straten binnen
die tegenwoordig door de eindelooze
Rue de Lafayette doorsneden worden,
een directe avenue van rijkdom naar
armoede, van luiheid naar arbeid,
van de gommeux naar de blouse.
Het duurde lang eer dat Sebastian
de welbekende straat insloeg, die
in die dagen aan het einde der
beschaafde wereld scheen te liggen,
maar nu aan alle zijden omringd is van
straten en huizen.
Het was pas acht jaar geleden dat
Sebastian deze buurt het laatst had
gezien door het raam van de fiacre
waarin hijbevreesd en schuwnaast
zijn vader zat. En toch bekroop hem
de gedachte dat iedereendie hij in
dien tijd gekend had, dood en begraven
zou zijn. De eerste jaren van het
leven zijn zoo lang en hart en hoofd
zoo vurig, dat zij den Tijd, dien
sukkelaar, vooruitloopenom echter
in latere jaren door diendan in
galop voortrennenden Tijdte worden
ingehaald. Hier was de straat en daar
stond het huis. Sebastian herinnerde
zich het nummereen groote zwarte
zeven, dat aan beide kanten van de
deur stond. Hij keek het huis eens
aan, het scheen hem de toren van
Babel toeramenbovenramensom
mige verlicht, andere donker, met
of zonder gordijnen. Het huis was er,
maar de menschen die hij er gekend
hadzouden waarschijnlijk reeds lang
dood of vertrokken zijn. Hij schelde
aan en de deur ging op geheimzinnige
manier open. Hij trad binnen en zag
een kleine, slordig gekleede vrouw
van middelbaren leeftijd in een klein
kamertje links van den gang zitten.
Het was geheel dezelfde, die hij daar
vroeger gekend had het zelfde
gezicht en naar het hem voorkwam,
geen dag ouder geworden. Zelfs
herinnerde hij zich de lange koperen
oorbellen en de vuurroode muts.
Wordt vervolgd).