DOOR EIGEN KRACHT.
Naar liet Engelsch door M. E. Braddojj.
13)
Toen hij weg was, leende inère
Lemoine een beetje thee van een
buurvrouw en maakte een verkoelen
den drank voor haar zieke dochter,
maar deze krachtige medicijn, had tot
hare groote verbazing, niet de minste
uitwerking op den onrustigen pols of
op de drooge huid. De grootmoeder
waschte en kleedde het kind, en liet
het in de kamer en zelfs op de plaats
róndhuppelen.Het was een aardig klein
ding, en geleek sprekend op hare moe
der, toen die zoo klein was, maar dit
kind was bleeker en fijner, 't had groote
blauwe oogenmet een droefgeestige
uitdrukking; van tijd tot tijd echter
schitterden die oogen van vreugde,
wanneer de verbeelding haar in het
feeënrijk voerde en zij zich allerlei
voorstellingen maakte van voor haar
nog onbekende vreugde en genot. Zij
begon al een beetje te praten, en
speelde op de plaats met een jong
katje, dat zich gewillig door haar
liet streelen.
Des namiddags, toen de verkoelende
drank geen de minste uitwerking had,
riep mère Lemoine een harer buur
vrouwen binnen om eens naar hare
dochter te kijken. Haar opinie was
dat de arme jonge vrouw in een zeer
wanhopigen toestand verkeerdeen
dat mère Lemoine dadelijk om een
apotheker, die dicht bij woonde en
dien zij kendemoest zendenof hem
zelf gaan halen. De apotheker was uit
toen zij aan zijn huis kwamhet was
bijna donker voordat hij kwam om
naar de zieke te zien. Hij knielde naast
de palotte, voelde haar den pols en
keek haar in de groote doffe oogen,
die gisteren nog zoo schitterden.
„Ik kan hier getm hulp brengen,"
zeide hj" „Gij moet atru^jÜLom een
Hïêster zendengij hadt mij vroeger
moeten ontbieden." z
Mère Lemoine vertelde, om zich
van schuld vrij te pleitende bijzon
derheden van de terugkomst harer
dochter.
Arme vrouwom in haar toestand
vijftien mijlen te voet afteleggenwas
zoo goed als zelfmoord. Alleen een
buitengewoon vaste wil had haar in
staat gesteld het te kunnen volbren
gen. Reeds een maand geleden moet
haar toestand hopeloos geweest zijn
vliegende tering."
Père Lemoine was zoo geschrokken
van de driftige welsprekendheid zijner
vrouw, dat hij natuurlijk niet kon
werken, en zooals gewoonlijk kwam
hij tegen middernacht te huis, niet
dronkenmaar allumézooals hij en
zijne vrienden het noemden.
Grommende zeide hij goeden avond,
toen hij binnentrad en zijne vrouw nog
op vond, met het kind slapende op
haar schootmaar mère Lemoine
zweeg en wees met de hand naar de
deur van de kleine slaapkamer waar
hare dochter lag.
„Hebt gij de waskaars niet voor
het raam zien brandentoen gij de
plaats overgingt?" vroeg zij. „Kondt
gij toen niets gissen?"
„Dood?" stamelde hij heesch.
„Dood! Zij was tot het laatst bij
haar kennis, en nadat de priester voor
haar gebeden had en haar de laatste
sacramenten had toegediend, vroeg zij
naar u. Kus hem voor mij en vraag
hemmij vergiffenis te willen schen
ken," dat waren hare laatste woorden."
De vader opende voorzichtig de
deur, en staarde op dat marmerwitte
gelaat, flauw beschenen door de ge
wijde waskaars. Op den matten stoel
voor hetbed stond een bakje met
wijwater. Lemoine knielde naast het
lijk, doopte zijne vingers in het wij-
Water en maakte het kruisteeken op
dat ijskoude voorhoofd. Het was al
jaren geleden dat hij dat heilige teeken
voQr^ het laatst gemaakt had niet
sedert den dood zijner moeder. Een
diepe zucht ontsnapte aan zijne borst,
zijn hart klopte hevig, door wroeging,
door het gevoel van eeuwige scheiding.
Hij trad de huiskamer weder bin
nen en ging zonder een enkel woord
tot zijne vrouw te spreken, tegen
over haar aan de tafel zitten. Zij
boog zich naar hem toe, nam zijne
hand met eene teederheidzooals zij
dat in geen jaren gedaan had, en lag
die vereelde hand op het satijn-zachte
voorhoofd van het kind
„Zweer, dat gij dit weesje zonder
naaip niet naar het Vondelingshuis
zult brengen!" zeide zij. „Zweer het!"
„Bij den Eenigenden Almachti-
gen God, ik zweer het!" antwoordde
hij, zich bukkende om het kind te
kussen. Hij had den moed niet ge
had dat marmeren voorhoofd daar
ginds te kussen hoewel hij het zoo
gaarne had willen doen.
Zoo begon dan een jeugdig leven
in die sombere woning, te midden
van een vunzige lucht die met de
jaren erger werdbinnen het gehoor
van allerlei gemeene taal en gods
lasteringen. Gedurende de eerste ja
ren terwijl de herinnering aan
den dood hunner dochter nog levendig
was waren de grootouders toege
vend en vriendelijk voor het kleine
bleeke meisjedat voor hen een soort
van speelgoed wasdat zij troetelden
en kustenwaarvoor zij de lekkerste
hapjes over haddendat in het warm
ste hoekje van den haard mocht zitten,
voor wie het zachtste kussen nog niet
goed genoeg was. Het kind was in
die dagen volmaakt gelukkig, niet
wetende dat er op aarde mooier plaat
sen waren dan de rue Sombreuil, of ge
makkelijker woningen dan het som
bere uitgewoonde oude huis wasna
veertig jaar gebruikt te zijn, zonder
dat er ooit iets aan gedaan was. Zij
hield van den gezelligen haardvan
_hfit .kleine .knmentie ~,1ukp
moeder was gestorven, en van de
kinderen der buren, hare speelge-
nooten. Zij was een mooi kind, maar
fijn gebouwd en zwak, met een
sneeuwwit of liever lelielank gelaat.
Zij was Jeanette gedooptmaar haar
grootvader noemde haar Paquerette
zijn Paaschbloempjeom haar bleeke
wangen, uitgebleekt in dat steenen
krot waar zij haar leven had door
gebracht. Het duurde niet lang of
iedereen noemde haar Paquerette,
en toen zij meisje werd, wist zij
niet beter of het was haar ware
naam.
Toen zij zeven jaar oud waskon
men haar boodschappen laten doen
en was zij handig genoeg om de
kamer aan te vegen en de haard
schoon te makenen toen zij negen
jaar was had zij reeds geleerd zich
zeet nuttig te makenmaar toen
kwam er verandering en de zorgen
der armoede werden reeds gevoeld
door dit kleine bleeke kind dat men
Paquerette noemde. Al spoedig be
gonnen de grootouders haar als voet
veeg te beschouwen en boos te wor
den bij het minste verzuim van haar
kant. Het kleinste abuiswanneer
zij boodschappen deedbezorgde haar
een harde behandeling en bestraffing,
zelfs fouten waaraan zij geen schuld
had werden haar toegerekend. Als de
kruidenier haar een ons slechte koffie
gaf, of, de melkvrouw een stuk ran
zige boter, dan was het Paquerette
die er onder lijden moest. Dan moest
zij maar zoo dom niet zijn om alles
aan te nemen, wat die dieven goed
vonden haar in de handen te stop
pen. Zij had een neusniet waarom
te ruiken dat die boter zoo ranzig was,
dat men het aan het einde der straat
wel merken kon Moest zij dan altijd
een stoethaspel blijven
Hare jeugd was vol zorgen en
Gedrukt bij DE ERVEN
zonder vreugdegenot kende zij niet.
Toen zij elf jaar was speelde zij
reeds niet meer met de andere kin
deren in dat groote huis, die als 't
ware eene bende vormden. Het was
geen genot meer voor haar om ver
stoppertje te spelen in die groote
holle gangen en trappen, of op de
plaats rond te springen, of een voor
stelling te geven van de Postiljon
de Longjumeau, met vier kleine
jongens die de paarden voorstelden.
Zij had op twaalfjarigen leeftijd af
scheid van de jeugd genomen en
voelde al het drukkende van de zor
gen des levens.
Alleen voor muziek had zij een
diep gevoel en luisterde dan ook
met genot wanneer een orgeldraaier
in de buurt kwam en een wals of
polka opdreunde, zij smeet dan haar
bezem weg of liet de waschtobbe
staan om op de plaats |te dansen
met een gratie, alsof zij nooit iets
anders gedaan had. Maar zelfs dit
genot smaakte zij niet dikwijls. Parijs
was in die dagen niet rijk aan draai
orgels en zij die er mede rondliepen
wisten wel dat de rue Sombreuil
hun waarschijnlijk geen rijken oogst
zou opleveren.
Het kwam de grootouders Lemoine
nooit in de gedachten dat de eentonige
sombere levenswijze, die voor hen
goed genoeg was, geheel ongeschikt
moest genoemd worden voor een jong
meisje; dat deze teedere bloem, die
zij gezworen hadden te zullen opvoe
den, kwijnde onder hunne behandeling.
Kortom, Paquerette zoude het veel
beter gehad hebben in het Vondeling
huis dan in dat krot in de rue
Sombreuil. De staat zou haar beter
gekleed, gevoed en verzorgd hebben,
zou haar meer uitspanning hebben
bezorgd, en in alle opzichten een
-beter vader voor haar geweest zijn dan
hare grootouders, die haar in het
wild lieten opgroeien, zonder onder
wijs, in onwetendheid van al het
schoone der aarde en van de hoop op
een leven hiernamaals.
-Er vAnr -«ah» ewr .mafrewg» eir ob"
zondebok van twee oude menschen
wien hetdoor eigen schuldniet
erg voordeelig ging en die met den
dag lastiger van humeur werden,
leefde Paquerette totdat zij zeventien
jaar oud was. Een kind in het goede,
maar een mensch in de kennis van
het kwaad.
HOOFDSTUK VIII.
„Zij reikt der arme de hand".
Het was Zondag. De bewoners van
den faubourg St. Antoine gingen allen
naar buiten, naar ,de velden en tuinen,
parken en bosschen, waar de rivier
tusschen de groene wallen een geheel
andere kleur had dan in de stad.
Voor iedereen was het feestdag, be
halve voor dat kleine gezin in die
vunzige woning met het uitzicht op
de smerige binnenplaats. Iedereen
was vroolijk en gelukkig zooals het
Paquerette voorkwam; maar voor haar
maakte de Zondag geen onderscheid.
Noch de trolleur noch zijne vrouw
gingen ooit naar de kerk, evenmin
trokken zij Zondagsche kleederen aan
of gingen naar buitenevenals hunne
buren. Zij hadden geen Zondagsche
kleederen en Paquerette ook niet.
Het eenige waardoor zich de Zondag
bij hen onderscheidde wasdat de
trolleur vroeger dan gewoonlijk naar
de kroeg ging, er langer bleef en
meer dronk. Zijne vrouw bleef te
huis zitten en trachtte haar leed te
verzetten door ook stilletjes een ste
vige borrel te pakkenzoodatals
père Lemoine mooi aangeschoten,
maar zoo rechtop loopende als een
granieten zuil, te huis kwam, zijne
vrouw zwijgend en stil bleef zitten,
hetgeen misschien was toeteschrijven
aan verontwaardiging over zijn ge-
LOOSJES, te Haarlem.
drag, hoewel de trolleur zich nooit
de moeite gegeven had naar de oor
zaak daarvan te vragen. Hij was al
tevreden dat er geen onaangename
woordenwisseling plaats had, dat hem
geen pannen met koud of warm water
naar het hoofd gesmeten werden
zooals dat de manier was in eenige
huisgezinnen onder datzelfde dak,
dat zij hem toestond zich op zijn
ellendige stroozak neertevleien en
rustig te slapen. Indien iemand hem
naar zijne vrouw gevraagd haddan
zoude hij geantwoord hebben dat
zij een zeer matige vrouw was
alleen maar wat boos als hij tot na
middernacht uitbleef.
Paquerette was echter beter op de
hoogte. Zij was te dikwijls uitgestuurd
om de cognacflesch harer grootmoeder
te laten vullen in een kleine tapperij
in de steeg om den hoekdie ellen
dige steegwaar de gaten in de
straat gevuld waren met vuil water
uit de ververijen en de goten ver
stopt door afval van groente, eier
schalen en van tijd tot tijd een doode
kat. In dit Eldorado was een krot,
een paar treden beneden den bega-
nen wegwaar Paquerette een ge
regelde bezoekster was. De baas vulde
hare fleschzonder haar zelfs te
vragen wat zij begeerde. Somtijds
had zij geld om te betalenmaar
ook gebeurde hetdat zij nederig
moest vragen of het goed was dat
zij den volgenden keer betaalde
en dan was de baas ruw en vloekte
geweldig. In het begin was zij bans
voor zijn gemeene taal, maar gewoonte
is een tweede natuur en zij begon
al spoedig te begrijpen, dat al
dat razen en tieren alleen beteeken-
de dat zij niet al te dikwijls om
crediet moest vragenen beter deed
geld meê te brengendaar hij boter
bij den visch verlangde.
Het was Zondageen heerlijke
Meimorgen. Paquerette zat op een
ouden stoel op de plaatsvlak naast
de deur der kamer die aan het huis
gezin van den trolleur tot werkplaats,
iérnhnr, zip- eir oilocpila'.nbi-' ^lieroU
Het was tusschen tien en elf uur,
de klokken van Notre Dame luidden
père Lemoine en zijne vrouw sliepen
nog in het hok achter de zitkamer.
Het was hunne gewoonte op Zondag
altijd langer te slapen. Dit was het
eenige waardoor zij den Sabathdag
eerden. Paquerette was uitgestuurd
om een halfpond worst en een pint
mosselen te koopen in de winkels
aan de overzijde der straat. Zij had
koffie gezet, zat nu lusteloos op de
plaats en keek naar den helder blau
wen hemel als uit een put, twijfe
lende of zij er ooit meer van zou te
zien krijgen dan nu, zooals zijdaar
aan de deur zatomringd door muren
als die eener gevangenis. Had zij niet
haar geheele leven in eene gevange
nis doorgebracht, te midden van
armoedeonwetendheidverwaarloo-
zing, wreedheid en hulpeloosheid?
De meisjes in gevangenissen en ver
beterhuizen hadden het beter dan
Paquerette het ooit gehad had.
Zij keek naar de lucht; somtijds
dwaalden hare oogen ook naar de
ramen die op de binnenplaats uit
zagen die haar als oogen schenen
aantezien. Het kwam haar voor of
al die ramen leefden en of ieder er
van iets bijzonders had. Het groote
vervallen huis scheen van mensche-
lijke wezens te krioelen. Buiten som
mige ramen hingen kleederen te
drogen; voor eenigen maar die
waren zeldzaam stonden bloemen.
Hier en daar hing eene vogelkooi.
De ramen waar men bloemen of
vogels zag, waren het zindelijkst
en Paquerette dacht dat het leven
in die kamers vroolijk en heerlijk
moest zijn.
(Wordt vervolgd).