DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
26)
Yol zelfvertrouwen op eigen kracht
en vol hoop op de toekomst gingen
de dagen voor Ishmael zonder ver
veling voorbij. Hij leefde meer in de
toekomst dan in het heden. Elke
hamer- of mokerslag, elk uur arbeid
scheen hem eene schrede verder op
de maatschappelijke ladderen of dat
een duim of een voet wasvoor hem
was het genoeg te weten dat hij
steeds vooruit ging en dat elke dag
hem nader tot zijn doel bracht.
Hoofdstuk XY.
Als een gejaagde hinde.
Achttien honderd een en vijftig
was voorbij. Het bloedige einde er
van behoorde tot het verleden en
was zooals gewoonlijk spoedig ver
geten behalve door eenige honderden
gevangenen te BicêtreHam of
Cayenne. Het parijsche publiek be
kommerde zich over die ongelukkigen
al zeer weinig. Het nieuwe jaar
begon vol pracht en praaltrompet
geschal en trommelslag weerklonken
voortdurend evenals paardengetrappel
en regiment na regiment defileerden,
de geweren schitterden in het zonlicht,
en in de kathedraal van Notre Dame
werd een groot Te Deum gehouden.
De groote klokdie slechts bij buiten
gewoon plechtige gelegenheden zijn
zware, doffe tonen over Frankrijks
hoofdstad deed hoorenwerd ook
heden geluid; en in die hooge ge
welven, behangen met fluweel en
kant, versierd met goud enjuweelen,
schitterende bij het licht van duizenden
waskaarsenverdrong Parijs zich om
den Dictator te ziengezeten op een
troon, terwijl de hoogste geestelijke
waardigheidsbekleders in Frankrijk
's Hemels zegen inriepen over zijn
persoon en hooge roeping, als den
door het fransche volk gekozen
Regent.
Nogmaals spreidde de keizerlijke
adelaarhet symbool van romeinsche
macht, zijne breede slagpennen over
Parijs uit. De republiekeinsche zin
spreuk „VrijheidGelijkheid en Broe
derschap" was van alle publieke
gebouwen verdwenen en de Prins
President verliet het Elysée om zijne
residentie in de Tuileriën te nemen.
Het nieuwe jaar was nog geen
week oud toen er iets gebeurde, dat
alle plannen van Ishmael in duigen
wierp, een van die gebeurtenissen,
die een noodlottigen invloed hebben
op het leven van een mensch.
Hij had tot in den vroegen morgen
zitten studeeren in een, hem door
zijn chef geleend, beroemd werk,
betreffende het bouwen van bruggen.
Het was een werk vol mathematische
moeielijkhedenen daar Ishmael nooit
les in de mathesis had gehadbehalve
het weinige dat vader Bressant hem
er van had kunnen leeren, kostte
het hem veel inspanning om te be
grijpen wat hij laszoodat hij niet
tegenstaande al zijn ijver slechts
weinig vorderde.
Dit gevoel van teleurstelling belette
hem dan ook te slapenhij was
koortsachtig van inspanning en teleur
gesteld dat hij niet geslaagd was in
zijne pogingenieder oogenblik werd
hijna eenige minnten te hebben
geslapen, weder wakker en keerde
zich om en om op zijn harde matras.
Buitendien kwelde hem een zeker
voorgevoel van naderend kwaad of
ongeluk, zonder dat hij zich daarvan
rekenschap kon geven.
Hij deed zijn best zich dit uit het
hoofd te zetten en bedaard te worden
en zich te overtuigen dat de moeie
lijkheden waarop hij in zijne studie
gestuit was, door volharding zouden
worden overwonnenmaar niettegen
staande al zijne pogingen voelde hij
zich meer en meer gedrukt, zoodat
hij eindelijk alle pogingen om in slaap
te geraken opgaf, opstond, en zich
bij het licht eener kaars begon te
kleeden. Het was half zes en geheel
donkermaar Ishmael dacht dat eene
wandeling, zelfs in het donkerhem
goed zou doen en zijne zenuwen tot
bedaren zou brengen, waardoor hij
beter geschikt zou zijn voor zijn
dagwerk. Toen hij zijne kamer wilde
uitgaan, stiet hij op iets, dat hem
belette de deur geheel te openen
een diepe zucht vertelde hem dat
het een menschelijk wezen was dat
daar lag.
„Wie is daar?" vroeg hij verschrikt.
„Ik ben het Paquerette."
„Paquerette!"
Hij stak spoedig eene kaars aan en
ging toen op het portaal.
Ja, het was Paquerette. Zij zat
op den vloer, leunende met het hoofd
tegen den muur. Zij was doodsbleek,
terwijl haar voorhoofd geheel bebloed
was.
„Paquerette, in 's Hemelsnaam wat
is er met je gebeurd vroeg Ishmael,
de kandelaar op de tafel zettende en
zich haastende Paquerette in zijn
sterke armen op te nemen.
„Gij zijt gewond! Wie heeft u
gewond? Waar? Wanneer?"
Al deze vragen deed hij in één
ademterwijl hij haar in een armstoel
op zijne kamer zette.
„Gij bibbert van koude. Ik zal de
kachel aanmaken en koffie zetten.
Maar zeg mij tochhoe komt gij
hier, arm kind? Yertel mij alles."
„Ik ben heden nacht zeer laat hier
gekomennadat iedereen te bed
was."
„En dus hebt gij den ganschen
nacht op dat tochtige portaal ge
zeten
„Ja; en de tijd viel mij zoo lang;
maar ik wilde u niet storenen ik
wist dat gij 's morgens uitgingt en
dat gij vriendelijk voor mij zoudt
zijn. Gij waart altijd zoo goed voor
mijzeide zijterwijl zij hem met
haar heldere blauwe oogen trouw
hartig aanzag. „Ik heb het mandje,
dat gij mij gegeven hebt bij mij en
ook de bloemen die ik dien dag
geplukt heb. De charabia was er
eens boos om en wilde dat ik ze zou
verbrandenmaar ik had liever willen
sterven. Neem het eens even voor
mij op; monsieur Ishmael."
Hij deed wat zij hem vroegver
wonderd en vol medelijden. Hij zette
het mandje op de tafel midden tus-
schen de boeken waarin hij des
nachts had gestudeerd. Daarop maakte
hij de kachel aan en zette koffie.
Hij was handig en vlug in deze
huishoudelijke bezigheden, ook in
het gereed zetten van het ontbijt,
bij het schijnsel eener enkele kaars
hij leefde ook reeds zoo lang op zich
zelf zonder vrouwelijke hulp. Hij
keek van tijd tot tijd Paquerette
eens aan zonder haar echter verdere
vragen te doen; hij zag dat zij af
gemat en overspannen was en wilde
dus wachten totdat zij wat rust
genomen had.
Toen de koffie gereed wasdwong
hij haar een kopje er van te ge
bruiken en verzorgde haar met moe
derlijke teederheid. Hij beschouwde
haar als een gewond vogeltje dat zijn
raam was binnengevlogen om be
scherming te zoeken tegen geweld.
Hij dacht geen oogenblik aan hun
beider ongepaste verhoudingen nog
minder aan het noodlot, niettegen
staande zijn onrustbarende droomen
gedurende den nacht.
Toen zij de koffie had gebruikt
en zich wat bij het vuur had verwarmd,
begon zij op kinderlijkelangdradige
wijze haar verhaalmaar Ishmael was
geduldig en luisterde zonder haar in
de rede te vallen.
„Het was zeker zeer verkeerd van
mij om u op te zoeken," stamelde
zij. „Ik had er geen het minste recht
toemaar gij waart altijd vriendelijk
voor mij, en tot wien anders had ik
mij moeten wenden Naar de Benoits
durfde ik niet te gaan want hoe zij
mij ook zouden hebben verstopt,
grootmoeder zou mij toch hebben
gevonden en hen mishandeld hebben,
omdat zij mij hadden opgenomen.
Gij zijt een sterk mandus u kan
zij niet slaan noch mishandelen."
„Gij hebt gelijk in uwen nood bij
mij eene schuilplaats te hebben ge
zocht," zeide Ishmael vriendelijk.
Hij lag geknield voor de kachel,
bezig het vuur aan te maken, en
keek haar aan terwijl zij sprakhet
flauwe licht der kaars bescheen haar
bebloed voorhoofd en hare rood ge
weende oogen.
„Ik heb hem altijd gehaatgehaat
van den eersten dag af. Heb ik u
niet verteld hoe ik hem verafschuwde,
toen wij van Yincennes naar huis
wandelden
„De charabia? Ja, dat herinner
ik mij zeer goed en juist daarom vond
ik het zoo vreemd dat gij met hem
gingt trouwen."
„Ik heb het nooit gewildik heb
hem altijd gehaat. Als hij mijne hand
aanraakte was het mij alsof ik door
een adder werd gebeten. Op zekeren
avond kuste hij mij en den geheelen
nacht brandde mij die kus op de
lippenzoodat slapen mij onmogelijk
was en ik niets deed dan trillen van
afschuw. Maar zij zeiden mij dat ik
zijne vrouw moest worden en dat ik
van geluk mocht spreken zulk een
goed huwelijk te doen. Het zou een
zegen voor ons allen zijn, voor hem
en voor mijzeide grootvaderwant
de charabia had een fortuintje opge
spaard en wij zouden dus allen onder
dak zijngrootmoeder zou het huis
houden waarnemen en ik zou een
leventje hebben als eene dame
„En toen dacht gij beter over hem
vroeg Ishmael.
„Neenneen neenIk weigerde
uit alle macht. Ik zeide hen dat ik
liever dood en begraven was dan met
dien hatehjken man te moeten trou
wen daarop scholden zij mij uit en
vertelden mij wat mijne moeder was
geweest. Is het niet wreed zoo over
de dooden te sprekendie arme
hulpelooze dooden, die niet kunnen
opstaan om zich te verantwoorden?
En grootvader zeide dat ik met den
charabia moest trouwen. Ik had geen
keus, hij wilde het en ik was door
de wet genoodzaakt hem te gehoor
zamen. Hij had mij opgevoed, ik
was dus zijn eigendom en hij kon
met mij doen wat hij verkoos. Het
was zijn wil dat ik de vrouw zou
worden van den charabia. Herhaal
delijk moest ik het aanhooren, evenals
de woorden over mijn arme, ongeluk
kige moeder. Somtijds, als hij uit was,
werd ik nog erger behandeld door
grootmoeder die mijonder het toe
voegen van allerlei beleedigin gen, sloeg
en trapte.
„Arm kind!" zuchtte Ishmael.
„Toen grootvader stierf was er
bijna geen geld in huis; wij waren
zoo arm dat wij zender de hulp van
den charabia niet zouden hebben
kunnen leven. Hij gaf grootmoeder
een bagatel voor de secretairewaar
aan grootvader het laatst gewerkt
had, en toen dat geld verbruikt was,
grootmoeder had alle gereedschappen
reeds naar de Mont de piétè gebracht,
en ook de opbrengst reeds uitgegeven,
daarna gaf de charabia haar eenig
geld om te kunnen leven totdat wij
getrouwd zouden zijnwaardoor
grootmoeders zorgen geheel zouden
verdwijnen en zij bij ons een tehuis
zou hebben. Zij hadden alles te zamen
geregeld, en wij zouden morgen zijn
getrouwd. De geboden zijn drie weken
geleden aan de kerkdeur aangeplakt
en dienzelfden dag bracht de charabia
mij twee nieuwe japonnen en een
nieuwe shawl, een prachtige shawl."
„En dat maakte u gelukkig, Pa
querette
„GelukkigNeenik was ellendig,
hoewel grootmoeder vertelde dat mij
een ongewoon geluk was te beurt
gevallendat ik dankbaar moest zijn,
dat de charabia mij een corbeille had
gezondenevenals ware ik eene dame.
Ik voelde mij ongelukkigen ik was
bang, vreeselijk bang, bang voor
grootmoeder, bang voor den charabia.
Zij scholden mij uit en wanneer de
charabia bij ons was en ik weende,
kneep zij mij."
Paquerette stroopte de mouw van
haar armoedig katoenen japonnetje
op, en toonde een mageren, blanken
armvol blauwe plekkenhet gevolg
der liefelijke behandeling harer groot
moeder.
„Gisteren avond nadat de charabia
vertrokken was, heb ik aan groot
moeder gezegd dat ik met hem niet
kon en niet wilde trouwen. Zij be
hoefde er niet op aan te dringen,
nog liever sprong ik in de Seine dan
met dien man naar de Mairie te gaan.
Zij had meer gedronken dan gewoon
lijk en vleog op mij aansmeet mij
tegen den muur en zeide dat zij mij
wel tot rede zou brengen; zij zou
mij nog liever de hersens inslaan dan
door mij te worden tegengewerkt.
Ik ben toen zeker van schrik en angst
flauw gevallen, want ik herinner
mij verder niets voordat ik uit een
soort van slaap ontwaakte, op den
grond liggende, terwijl ik grootmoeder
hoorde snorken in de alkoof waar zij
sliep."
„Armekleine martelareszeide
Ishmael vol medelijden.
„Toen ik er over nadacht wat zij
gezegd had, besloot ik stil naar buiten
te gaan en mij in de rivier te werpen.
Het was maar een kleine afstand
naar de quai de la Rapée en in het
duister zou niemand mij in het water
zien springen. Ik begreep, dat wanneer
ik te huis bleef, grootmoeder mij zou
dwingen te doen wat zij wilde. Hoe
kon ik haar weerstaan Ik ging naar
de deur en keek naar buiten. Er
was weinig licht meer in de kamers
die op de plaats uitzagen en dus
wist ik dat het laat was. Ik wilde
juist weggaan toen ik dacht aan het
mandje dat ik van u gekregen had,
zoodat ik terugkeerde om het te
halen; ik had plan het mandje met
mij te nemen als ik mij verdronk
opdat de charabia het niet zou be
spotten wanneer ik dood was. Daarop
ging ik onopgemerkt de deur uit,
zonder dat men mij bemerkte. De
straatdeur van het huis was niet
geslotenwant de bewoners kwamen
op alle uren van den nacht te huis."
„Dus gij dacht er aan u te ver
drinken Ach Paquerette, hoe vree
selijk 1"
„Ik had de bedoeling het te doen,
alles was beter dan gedwongen te
worden met dien man te trouwen.
Het was zeer stil in de straten toen
ik buiten kwam stil en donker
en koud zeer kouden de rivier
scheen ver weg, en ik gevoelde mij
zeer zwak want mijn hoofd had hevig
gebloed. Toen ik aan den kant van
de rivier was gekomen scheen mij
het water zwart en koud en schrik
wekkend toezoodat ik niet van de
kade durfde te springen. Gedurende
langen tijd stond ik daar in de diepte
te starenhuiverende en bevreesd.
Een oogenblik sloot ik mijne oogen
en deed een stap voorwaarts om
aldus blindelings over den rand te
vallen. Maar ik kon niet, ik was bang
voor het water."
„Bang voor den doodmeent gij,
arm kind. Het leven is zoeter dan
wij denkentotdat wij voor de poort
staan van het onbekende land dat
ons hier namaals wacht."
„Ik ben laf," zeide Paquerette,
„want ik kon mijzelf niet dooden,
Ik had veel aan u gedacht en
herinnerde mij hoe vriendelijk gij
steeds voor mij geweest zijt. Ik
wenschte toen dat gij bij mij waart
om mij te helpen en dacht of gij ooit
van mijn dood zoudt hooren en of
u over mij zoudt treuren. Het mandje
dat ik droeg scheen mij toe als een
tusschen ons bestaande schakel