X
1
het was iets dat door u was aange-
4 raakt. Daarop kwam het mij in het
hoofd tot u te gaanom u te ver
zoeken mij te willen verbergen, om
mij te beveiligen voor mijne groot
moeder en toen verliet ik de rivier
en spoedde mij hierheen. Tweemaal
ontmoette ik een gendarme die mij
vroeg waar ik heen ging, en dan
luidde mijn antwoord, dat ik in
Menilmontant woonde, en eenig werk
dat ik gemaakt hadnaar den fau
bourg St. Antoine had gebracht en
nu verdwaald was, waarop de gen
darmes mij terecht hielpen zoodat ik
eindelijk deze straat vond. Ik ben
eens met Pauline Benoit hier langs
gekomen en toen heeft zij mij het
huis gewezen. De straatdeur was niet
geslotenzoodat ik stilletjes de trap
op ging en in den hoek bij de deur
uwer kamer ging zittenom het dag
licht aftewachten."
„Hoe laat was het toen gij boven
kwaamt?"
„Het sloeg buiten juist twee uur
toen ik aan uwe deur kwam."
„En het was bijna zes uur toen
ik u vond. Arm kinddus hadt gij
reeds vier uren op de trap in de
kou gezeten."
Terwijl zij spraken scheen het
eerste daglicht tusschen de jalousien
door. Het was zeven uur en buiten
was het guur en nat. Ishmael ont
waakte als uit een droom. Hij begon
te denken hoe hij moest handelen
met deze ongenoode gast, met dit
gewonde vogeltje dat bij hem be
scherming was komen zoeken. Lang
zaam de kamer op en neer loopende,
keek hij van tijd tot tijd Paquerette
aandie in den grooten armstoel
achterover leunde met gesloten oogen
zij was bleek en vermoeid maar het
kopje warme koffie had haar toch goed
gedaan.
Wat moest hij met haar doen?
Hoe zoude hij het aanleggen om haar
te beschermen tegen hare grootmoe
der en den gehaten minnaar? Dat
zij niet bij hem kon blijven sprak
van zelf. Ook bij de meisjes Benoit
kon zij niet gaan. In de rue Som-
breuil was voor haar geen veilige
schuilplaats. Armhulpeloos schep
seltje wat kon hij voor haar doen
Hier of daar, en wel hoe eer hoe
beter, moest hij voor haar een
schuilplaats vinden. Er was geen
tijd te verliezen. Dat leelijke oude
wijf, hare grootmoeder, kon misschien
op de gedachte komen waar zij hulp
had gezocht en dus spoedig komen
om haar terug te halen.
In deze moeielijkheid wist hij geen
ander om hem te helpen dan Lisette
Moguede vrouw van den charcutier,
anders gezegd Madame Ladronette.
„Ik ga uit om iemand te bezoeken
die ualthans voor korten tijdeen
goed en vroolijk tehuis zal aanbieden,"
zeide hij. „Tracht dus te slapen en in-
dien gij uw hoofd eens flink met koud
water nat maaktzal dat u misschien
goed doen; daar in die kan, bij de
waschtafel kunt ge het vinden. Sluit
de deur van binnen wanneer ik weg
benen wanneer er geklopt wordt
doet gij niet open, wie er ook zijn
moge."
„Gij gelooft toch niet dat groot
moeder hier zal komen om mij terug
te halen?" zeide zij angstig.
„Laat haar komenmaar gij houdt
de deur gesloten totdat ik terug kom,
en dan zal ik wel zorgen dat zij u niet
meeneemt."
„Zij heeft de wet op hare zijde
en zegt dat zij met mij doen kan wat
zij wil," stamelde Paquerette.
„Zij zal u geen haar op uw hoofd
krenken. Ik zal haar bij de politie
als moordenares aangeven als zij u
hier komt halen. Zij zullen uw ge
wond hoofd, uw blauw geslagen
armen ziende geschiedenis van uw
lijden hooren. Au revoir Paquerette.
Doe voor niemand open en wees
rustig tot dat ik terug kom.
Hoofdstuk XYI.
Kan ben knop ontluiken
zonder dauw?
Het was bijna negen uur toen
Ishmael naar zijne woning terug
keerde; hij was gejaagd omdat hij
zoo laat op het werk te Belleville
kwamnu hij daar een persoon van
beteekenis was geworden. Hij had
veel moeite gehadMadame Mogue
te overreden om de zorg over Pa
querette op zich te nemeneen meisje
dat van hare grootmoeder was weg-
geloopen. Dat kon gevaarlijk wezen.
Wat het bloed op haar gelaat betrof,
dat was niets vreemds. Doe dikwijls
gebeurde het niet dat eene groot
moeder, ja zelfs eene moeder, een
ondeugend kind moet kastijden. Zoo'n
klein beetje bloed maakte heel wat
vertooning, maar dat was daarom
nog volstrekt geen gevolg van mis
handeling, een gewone oorveeg kan
daarvan oorzaak zijn en welke moeder
had haar kind niet wel eens een klap
om de ooren gegeven?
Ishmael trachtte haar te beduiden
dat hier wel degelijk mishandeling
in het spel was; dat Paquerette
nauwelijks aan een moord was ont
komen terwijl buitendien Mère Le-
moine hoegenaamd geen rechten kon
doen gelden op dit arme meisje,
wier naam en afkomst geheel en al
in het duister verborgen waren.
„Dat doet er alles niets toe. Als
mère Lemoine het meisje heeft op
gevoed, dan heeft zij ook recht op
haar," zeide monsieur Mogue terwijl
hij bezig was truffelworst te maken.
In den winkel van monsieur Mogue
werden veel artikelen verkochtzoo
genaamd met truffels geprepareerd,
hoewel in werkelijkheid deze aard
vrucht nog nimmer in den winkel
van genoemden eerzamen winkelier
was geweest.
„Er is maar een weg op," zeide
Lisette. „Het meisje moet in een
klooster gaan."
Ishmael schrok bij de gedachte
daaraan. Wel scheen het verstandig,
maar toch, te denken dat dit jeugdig
leven reeds nu voor goed binnen vier
muren zou begraven wordenkon hij
niet verdragen.
„Neem haar eenige dagen bij u
dan kunnen wij bedaard overleggen
wat wij verder voor haar zullen kunnen
doen. „Zij is een goed, onschuldig
schepseltje en ik zal u natuurlijk
gaarne alle onkosten vergoeden die
gij voor haar maakt. Hare grootmoeder
zal haar spoor niet kunnen vinden
als zij bij u is."
Lisette verklaardedat niets haar
liever zou zijn dan mijnheer Ishmael
een dienst te kunnen bewijzen. In
het salon was eene alcoof waar Pa
querette zou kunnen slapen. Lisette
hoopte dat zij zindelijke kleeren had
en dus de meubelen niet zou be
schadigen.
Ishmael was zeker dat zij voor
zichtig zou zijnzoodat men overeen
kwam dat zij voorloopig voor een
dag of acht zou komen logeerenom
in dien tijd bepalingen voor de toe
komst te maken.
„Zij is zeer armoedig gekleed,"
zeide Ishmael, „maar wees zoo goed
en koop het noodige voor haarik
zal u natuurlijk het geld teruggeven.
Ik wenschte dat ik meer kon doen."
„Het is toch reeds veel voor u,"
zeide Lisette. Met zestig of zeventig
francs kan men weinig doen; maar
ik heb zelf nog wel iets te missen
zoodat wij haar wel behoorlijk in de
kleeren zullen helpen. Als zij in een
klooster gaatzal zij niet veel noodig
hebben zelfs geen ondergoed. De
Karmelieten, bijvoorbeeld, dragen
hun wollen pij op het bloote lijf.
Ishmael huiverde bij deze beschrij
ving. Het kloosterleven kon hij zich
alleen voorstellen als gelijkstaande
met levend begraven te zijn, terwijl
buitendien alle schrijvers, die hij
kende, niet anders dan met de grootste
bespotting en verachting schreven
over monniken en nonnen.
Hij haastte zich naar huis. Paque
rette opende de deur toen hij boven
aan de trap was.
„Ik herkende uw voetstapzeide
zij.
„Dat hebt ge dan al spoedig ge
leerd antwoordde hij.
Zooals zij zeide had zij ongeveer
een uur geslapen en gevoelde zich
door de warmte van de kachel geheel
verkwikt. Zij had zich gewasschen,
zich netjes gekapt, had de kamer
opgeruimd en den haard aangeveegd,
zoodat Ishmael vond dat zijne kamer
er uitzag als nooit te voren.
„Gij zult hier den geheelen dag
moeten blijvenMademoiselle Paque
rette", zeide hij op meer officieelen
toon dan hij gedurende den dag ge
bruikt had, „en ik vrees dat gij een
schraal middagmaal zult hebben. Ik
heb een beetje ham gekocht" daarbij
een wit papiertje uit zijn zak halende
„en hier in de kast vindt gij borden,
messen, vorken en een flescli wijn.
Gij moet het u hier zoo gemakkelijk
mogelijk maken tot ik van avond
van het werk kom. Dan zal ik u
naar iemand brengen, waar gij een
prettig tehuis zult vindentotdat er
besloten is door uwe vrienden wat
er in de toekomst moet geschieden."
„Ik heb geen vriendenbehalve
uzeide Paquerette.
„En de Benoits dan
„Och jadie zijn wel zeer vrien
delijk maar ik durf nu niet naar
hen toe te gaan."
„Neenmaar misschien zullen zij
u wel komen bezoeken. Ik ben zeker
dat zij te vertrouwen zijn."
Hij had geen tijd om lang te
praten, zoodat hij', na een haastigen
groet op weg ging naar Belleville,
loopendealsof hij de zevenmijlslaar
zen van den reus uit het sprookje
aan had.
Het was reeds donker toen hij naar
zjjne kamer op de vierde verdieping
terugkeerde. Paquerette was de dag
erg lang gevallennog langer zelfs
dan de vervelende dagen in de rue
Sombreuil. Het was ongelukkig dat
dit kind uit het volk zich zelf niet
bezig kon houden. Zij kon nauwe
lijks lezen. Zij keek met een ver
wonderden blik naar Ishmaels kleine
bibliotheekbestaande uit een twin
tigtal deelen, die netjes op een
boekenrek stonden naast de kleine
alcoof. Nooit in haar leven had zij
zooveel boeken bijeen gezien. Zij
nam er een in de hand, hopende er
misschien mooie prentjes in te vinden,
maar hoe was zij teleurgesteldtoen
zij niets anders zag dan afbeeldingen
van pompen daken gevels en allerlei
zaken tot het vak van een architect
behoorende. Zij opende geen tweede
boek, maar ging naar het raam en
keek naar buiten achter het gordijn
blijvende uit vrees dat hare groot
moeder toevallig de straat zou door
komen en haar loerende blikken
naar die vierde verdieping zou op
slaan.
De straat was stil en de buurt
half steedsch en half landelijk, terwijl
alles wat het oog trof er even
armoedig en slordig uitzag. Een
drift vee werd naar het slachthuis
gedreven. Ginds stak helder wit
tegen de grauwe winterlucht die
groote doodenakker af, het kerkhof
van Père Lachaise, het veld van
rust en eeuwige vrede. Het begon
Paquerette spoedig te vervelen uit
het raam te kijkenzoodat zij bij
den haard op den grond ging zitten,
zooals zij zoo menigmaal op winter
avonden in de rue Sombreuil had
gedaanwanneer hare grootmoeder
hier of daar een buurpraatje hield
en er dus niemand was om haar van
luiheid te beschuldigendie arme
kleine asschepoetsterverwaarloosd,
onwetendzonder hoop op vrienden.
Zij staarde in de roode vlam terwijl
hare gedachten even onbestemd waren
als die van een kind. Hoe goed was
hij voor haar, die groote, forsche
edele man, wiens beeld haar, als
door een stralenkrans omgeven voor
den geest stond tegen den donkeren
achtergrond van het bosch van Vin-
cennes en de lommerrijke streken
van MarlyHij was onafscheidelijk
verbonden aan die twee eenige ge
lukkige dagen in haar leven dagen,
waarin zij zich als in een andere
wereld had gevoeldom later weder
de aardsche ellende in den hoogsten
graad te moeten ondervinden. Zijn
beeld was zoodanig ingeweven in de
herinneringen aan die heerlijke dagen,
dat het haar voorkwam alsof alleen
zijn bijzijn haar toen zoo gelukkig
had gemaakt. In haar angst was zij
naar hem gevlucht evenals een vogel,
die in nood zijn nest opzoekt. Hoe
goed was hij voor haar geweest
Niet boos dat zij hem was komen
lastig vallen. Hoe vriendelijk was
zijne stem en zijn blikKon zij daar
buiten zijne deur maar een klein
hokje hebben om te slapen en hem
des daags bedienenzijne kamer
schoonhouden en voor hem koken.
Grooter geluk kon er, naar haar
begripvoor haar niet bestaan. Maar
dit zou niet zoo zijn. Hij zou haar
naar iemand brengen, die haar vrien
delijk zou behandelen en daarmede
was zij niet ingenomen. Zij had
gewild dat hij vriendelijk voor haar
zou zijn, en niet een ander. Al
wilde hij haar slechts behandelen
zooals goede menschen hunne honden
doen, dan was zij al best tevreden.
Zij zou hem liefhebben en trouw
zijn als een hond. In de rue Som
breuil woonde een jong huisschilder
die een grooten hond hadhet beest
sliep '8 nachts voor zijne deurvolgde
hem op de hielenwaar hij ook ging
en droeg zijn stok of verfpot. Als
Paquerette hare toekomst had kunnen
kiezen, had zij voor Ishmael willen
zijn als die hond.
Hij kwam des avonds vroeg te
huis en vroeg op vriendelijken toon
hoe zij den dag had doorgebracht,
of zij genoeg had gegeten en of haar
hoofdpijn over was. Toen opende hij
een pakje en overhandigde haar een
fraai doekje, zooals de fransche
vrouwen uit de werkende klasse, dit
over de schouders gespeld, dragen.
Hij had zich deze nieuwe uitgaaf
getroost omdat hij er op gesteld was
dat zij er zoo fatsoenlijk mogelijk zou
uitzien als hij haar aan madame
Mogue voorstelde en het nette grijs
en rood gekleurde doekjemet zorg
over de fraai gevormde schouders
geplooid, bedekte gedeeltelijk het
versleten japonnetje en was dus een
bepaalde aanwinst voor haar toilet.
Paquerette was verrukt. De chara-
bia had haar als met geschonken
cadeaux overladenen zij had hem
nauwelijks bedankt. Den vorigen
avond had zij al zijn fraaie zaken
halssnoer en oorringen, japonnen en
shawl in een verwarden hoop op haar
armzalig bedje laten liggen. Maar
deze laatste vriendelijkheid van Ish
mael had haar verrast en zij was er
evenzeer mee ingenomen als met het
mandje dat hij haar op St. Jan had
gegeven.
Toen zij op het punt waren om
te vertrekken, bleef zij plotseling
staan en riep uit: „Mijn mandje!
Ach toe laat mij mijn mandje mee
nemen."
Glimlachend gal' hij het haar, en
toch was hij diep getroffen door haar
ernst, bij de gedachte dat zij die
verdorde blaadjes en bloemen meer
dan een half jaar had bewaarden
'dat zij er aan gedacht had, toen zjj
op het punt was geweest zelfmoord
te plegen.
Wordt vervolgd).