DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
30)
HOOFDSTUK XIX.
Beheersch geheel mijn hart.
Pêquerette woonde nu reeds drie
maanden bij madame Mogue. Het was
lente, zoodat de markten vol waren
van allerlei bloemen. De armen koch
ten hunne heidebloempjes en voor
de rijken waren er camelias en lelietjes
van dalen. Parijs verrees uit den win
terslaap. De zon scheen helder en de
kleverige kastanjeknoppen vertoonden
zich reeds in de tuinen van de Tui-
leriën ook de kindermeisjes genoten
van het heerlijke weder. Men was
reeds druk bezig de ossen te mesten
voor de groote slachting op Goeden
Vrijdag een feestdag die overal
gevierd wordtbehalve in de slacht
huizen van Parijs, waar dan tallooze
runderen worden afgemaakt om bij
de groote fe estmalen van de Paasch-
dagen te worden genuttigd.
Gedurende die drie maanden had
Paquerette tevreden in haar nieuwe
woning geleefd. Zij werd goed gevoed
netjes gekleedniet geslagen en zij
hoorde geen vloeken zoodal zij zich
als in een andere wereld verplaatst
waande en meende dezelfde Paque
rette niet meer te zijn, die in den
faubourg geen genot en geen hoop
kende en er steeds op bedacht moest
zijn om te ontsnappen aan mishan
delingen. De Paquerette van heden
was vol hoop en maakte zich allerlei
illusies voor de toekomst. Lisette en
Valnois hadden haar gevleid, en haar
geleerd zichzelf als een talent te be
schouwen, zoodat zij spoedig zooveel
geld zou kunnen verdienen dat ook zij
met haar eigen rijtuig in het Bois de
Boulogne kon pronkenevenals de
mooie vrouwèn die zij zoo bewonderde.
Zij was zelf ingenomen met hare
stem die steeds aan kracht en hel
derheid won en met hare vingers
die steeds vlugger werden in hel be
spelen van de oude piano. Haar nieuwe
levenswijze beviel haarzij vond hel
heerlijk den geheelen dag langs de
winkels te flaneeren en daarbij te
denken dat al de prachtige zaken die
zij uitgestald zag, volgens Lisette,
spoedig binnen het bereik van hare
beurs zouden zijn.
„Als gij hel geluk maar hebt in
den smaak te vallen dan zal het geld
u toestroomen," zeide Lisette.
Hector de Valnois had een paar
potois liedjes bepaaldelijk voor Pa
querette geschreven. Zijn vriend uit
het orkest van het Palais Royal had
ze op muziek gebracht, en op zeke
ren middag bracht hij genoemden
heer mede naar de rue Franchecolline
om Paquerette te hooren zingen. Hij
was zeer ingenomen zoowel met hare
stem als met haar uiterlijk. Hij zeide
haar dat zij een jaar goede leiding
moest hebben ondereen zeer bekwaam
meester waarmede hij klaarblij
kelijk zich zelf bedoelde en dat
zij dan dadelijk aan het Palais Royal
zou kunnen geplaatst worden. Hij
zeide dit op een toon alsof er geen
hooger, roemvoller standpunt was.
Voor hem was hel Palais Royal onder
de theaters wat de Cotopaxi onder
de bergen is. Het eenige onderscheid
bestond in den graad van ongenaak
baarheid, want, terwijl er nog nooit
een sterveling den top van de Coto
paxi bereikt heeft, is het aan enkele
artisten van buitengewoon talent van
tijd tot tijd gelukt aan het Palais
Royal een engagement te krijgen.
Weinige dagen na dit bezoek ver
liet Monsieur de Valnois Parijs om
een toertje te maken in de omstreken
van den Rijnhet land waar hij zijn
studententijd had doorgebracht, het
land van muziek, legenden en oude
kasteelen, romantisch over den stroom
hangende bergen en dat hij beweerde
meer lief te hebben dan de grond
waar zijne voorouders werden geboren.
Hij sloot zijne kamer in de rue Mon-
torgueilgaf de sleutels aan de por
tierster, nam slechts een zeer klein
valiesje en een exemplaar van Goethe's
Faust mede benevens vijf honderd
Irancs, die hij pas van een uitgever
had ontvangen en die zijn geheele
vermogen uitmaakten. Waren die
verteerd, dan zou hij van de hand
in de tand levennu en dan eens
een artikeltje voor een nieuwsblad
schrijven en overigens in zijn logement
op crediet leven totdat de uilgevers
hem zijn honorarium zonden. Het
was een leventje zonder zorgdat
goed met zijn karakter overeen kwam,
een leventje veel onschuldiger dan hij
te Parijs kon leiden een leven
onder een blauwen hemel, naast
blauwe waters te midden van met
wijngaarden begroeide heuvels een
leven dat hem zou verjongen, terwijl
de gloeiende hitte van Parijs zijne
hersens en zijn bloed deed opdrogen.
Paquerette miste hem toen hij ver
trokken was, hoewel zij hem slechts
zelden had ontmoet. Er was iemand
minder om haar te prijzen en zijn
lof was haar dubbel aangenaam om
dat hij iets aristocratisch en voornaams
over zich had, hetgeen alle anderen,
die zij kende, misten.
Er waren bijna drie maanden voor
bijgegaan sedert dien somberen win
terochtend toen fshinael, de vluchte
ling uit St. Antoine, op zijn portaal
in een hoek gedoken had gevonden
en nog had men niets vernomen van
de oude grootmoeder uit de rue Som-
breuil. Alle pogingen door mère Le-
moine gedaan om haar kleinkind
terug te vinden waren vruchteloos
gebleven. Ishmael had met voordacht
den omtrek van den rue Sombreuil
gemeden om geen argwaan op te
wekken. Hij had aan madame Morice
verzochtvooral aan de zusters Benoit
niets te zeggen omtrent het tegen
woordige verblijf van Paquerettewel
verwonderde het hem dal zij nog niet
herkend was door een harer vroegere
burenmaar hij bedacht daarbij dat
de kinderen van St. Antoine gewoon
lijk niet ver uit hun buurt gaan en
dat de boulevards en het Palais Royal
voor hen als een vreemd land zijn.
En buitendien was Paqueretle's uiter
lijk, onder de leiding van Madame
Mogue zoodanig veranderddat zij
bijna niet herkenbaar was. Wie zou
gezegd hebben dat de asschepoetsler
uit de rue Sombreuil dezelfde was
als de jeugdige bourgeoise in zwarte
zijde gekleed met wollen shawl, net
ten stroohoed en zwart kanten voile?
Maanden waren voorbij gegaan en
Paquerette was ongemoeid gelaten,
daarom meende Ishmael nu den
tijd gekomendat hij hel wagen kon
het hol van de oude heks eens te
verkennen, en zoo mogelijk te weten
te komen welke gevaren zijne pro-
tegée in de toekomst bedreigden. Het
was daaromdat hij op zekeren
avond in de heilige weekop een
helderen April-avond, van de heuvelen
van Belleville afdaalde en de buurt
Sl. Antoine binnentrad. Hij wilde
mère Lemoine niet ontmoeten, maar
trachten bij de buren te vernemen hoe
het haar ging en of zij nog treurde
over het verlies van haar kleinkind.
Naar den kant van de barrière de
l'Etoile was de hemel nog helder,
maar in de nauwe stegen en midden
lusschen de oude barakken van Ste.
Marguerite en St. Antoine, was het
reeds duister. Op de binnenplaats,
waar Paquerette gespeeld hadzag
men hier en daar een licht door de
talrijke ramen schijnenmaar die
van mère Lemoine waren duister. De
deurdie Ishmael vroeger steeds
open had gezien was nu gesloten en
er dicht bij komende vond hij er
met krijt op geschreven: „A louer
présentement". Mère Lomoine was
dus met hare huisgoden naar elders
vertrokken. Misschien had zij onder
de dakpannen een goedkooper logies
gevonden.
Ishmael wendde zich tot den por
tier, die, bij het licht van een drui
pende vetkaars, schoenen zat te lappen,
terwijl zijne vrouw bezig was schapen-
vleesch met een uiensaus te bereiden.
De geur van uienvetkaars, schoen
leder en vel kwam Ishmael te gemoet
toen hij de deur opende.
„Kunt gij mij ook zeggen waar
ik mademoiselle Benoit kan vinden
vroeg hij.
De portierster keek eens naar de
sleutels die in rijen genummerd achter
haar hingen.
Op de vierde verdieping, de eerste
deur in de gang, rechts. Een hunner
moet te huis zijn want de sleutel
hangt hier niet," zeide zij.
„De groote Lisbeth is een halfuur
geleden te huis gekomen," zeide de
schoenlapper, zonder van zijn werk
op te zien.
De groote Lisbeth. Zij was het die
hem zoo ernstig over Paquerette had
gesproken, zoodat hij er wel wat
tegen op zag opnieuw met haar in
gesprek te komen, maar hij vermande
zich en ging de oude vermolmde trap
oplot hij aan de hem door de
portierster aangewezen deur kwam,
waar hij aanklopte.
„Binnen," riep een scherpe stem, en
hij opende de deur.
De kamer was netjes en zindelijk.
Om de ledekanten heldere gordijnen
de tafel gedekt, hier en daar boeken
en bloemenaan den muur de por
tretten van den burgerkoning en zijne
koningin en daartusschen een wij wa
terbakje versierd met palmtakken
die zij van den laatsten Zondagdienst
had meêgebracht.
En dit was de woning van meisjes
die voor hun brood werkten. Waarom
kon ook Paquerette zoo niet werken
en wonen?
„Monsieur Ishmael!" riep Lisbeth
haar naaiwerk ter zijde gooiende
en hem te gemoet gaandemet een
vriendelijken blik in haar heldere
oogen; „gij zijt hier gekomen om
mij van Paquerette te vertellen
arme kleine Paquerette die drie
maanden geleden verdwenen is."
„En waarom meent gij, mademoi
selle dat ik er iets van weet?"
vroeg Ishmael die verbaasd stond bij
dezen aanval.
„Daaromtrent ben ik zeker. Of zij
is doodof zij is met uwe hulp er
gens onder dak gekomen. En weet
gij waarom ik daar zoo zeker van
ben Omdat zij op aarde slechts drie
vrienden heeft die haar kunnen helpen
u, mijne nichten en mijdie slechts
voor één gelden en de dood. En
naar een dezer moet zij gegaan zijn,
toen zij 's nachts wegliep."
„Gij hebt goed geraden", antwoord
de Ishmael. „Zij is bij mij gekomen
omdat zij bang was voor den dood
en ook voor u, want zij wist dat zij
in dit huis niet veilig was voor de
mishandelingen harer grootmoeder."
„En gij," zeide Lisbeth, hem uit-
vorschend aanziende, „wat hebt gij
met haar gedaan, kracht tegen zwak
heid wreedheid tegen onschuld, zoo
als dit altijd bestaan heeft sedert het
begin der wereld. Ik weet dat gij
haar bewonderdetdat zij u lief had,"
vervolgde Lisbeth hartstochtelijk. „In
dien gij haar mishandeld hebt.
„Ik heb haar niet mishandeld. Ik
heb gedaan wat ik kon en ben nu
hier om uw goede raad interoepen,
want ik heb ondervonden dat het
lang niet gemakkelijk is om over het
lot eener jonge vrouw te moeten
beschikken, met andere woorden,
om het vraagstuk optelossen, wat
voor haar toekomstig leven het geluk
kigst zou zijn. Wat betreft liefde
dat is onzin. Paquerette kwam tot
mij omdat ik sterk benin staat haai
en mijzelf te verdedigen legen de
klauwen eener oude heks en omdat
ik ver verwijderd woon van het hol
harer grootmoeder. Zij had anders
bepaald liever bij u gekomen. En
vertel me nu eens iets van mère
Lemoine. Is zij dood?"
„Zooverre ik weet niet. Zij is hier
zes weken geleden van daan gegaan.
Haar levenswijze was afschuwelijk;
zij was bijna altijd dronkenof ten
minste suf van het drinken, zoodat
de buren bij den huisheer klaagden
dat zij voortdurend in gevaar verkeer
den van te verbranden, omdat het te
verwachten was dat zij den eenen of
anderen nacht den boel in brand zou
steken, en daar zij met het betalen
der huur ver ten achter was, maakte
hij haar weinig complimenten. Zij werd
op straat gezet, en hare meubelen,
die voor het grootste deel reeds ver
pand waren, werden voor schuld
verkocht. Niemand weet waar zij is
heen gegaan of wat er van haar ge
worden is."
„Dan is het te hopen dat men verder
van de oude heks niets meer hoort
en dat Paquerette dus voortaan in
rust en vrede moge leven," zeide
Ishmael.
Daarna vertelde hij aan Lisbeth
alles was er gebeurd was sedert
Paquerelte's vlucht, en over de be
zwaren die hij had gehad om te
beslissen over de toekomstige loop
baan der jonge vrouw. Aan de eene
zijde madame Mogue, Hector de Val
nois en Paquerette zelf, die allen
slemden voor een publieke betrekking;
daar tegenover stond gebrek, wanneer
men ten minsle fatsoenlijk wilde
blijven. „Vrouwenarbeid wordt te
Parijs slecht betaalddat erken ik
zeide Lisbeth, „maar met zuinigheid
kan men er toch komen. Mijne nich
ten en ik leven er goed van. Haar
wij zijn met ons drieën en werken
hard, en dat hebben wij gedaan van
het oogenblik af dat wij oud genoeg
waren eene naald te hanteeren. De
arme Paquerette heeft nooit iets ge
leerd dat nuttig is, en daarom is
het geen wonder dat zij trachten
moet met zingen aan den kost te
komen."
„Wilt gij haar eens gaan bezoeken,
misschien kunt gij haar een goeden
raad geven?" vroeg Ishmael.
„Van ganscher harte wil ik naar
haar toe gaan en haar helpen waar
ik maar kan zeide Lisbeth dadelijk.
Hierop nam Ishmael afscheid van
haar.
Bij zijn vertrek zeide zij nog
„Vergeef mij, dat ik aan u hebt ge
twijfeld. Maar wij vrouwen zijn van
de schepping af steeds zoo slecht be
handeld dat wij de mannen als onze
natuurlijke vijanden aanzien.
Ishmael had nu geen vrees meer
om verder naar mère Lemoine te
vragen en informeerde dus bij den
portier, die hem vertelde dat de
oude vrouw buiten de vestingwerken
van Parijs was gezien, zwaar gebogen
gaande onder het gewicht van een
voddenraperszak, en dat men dus
veronderstelde dat zij verhuisd was
naar den boulevard de la Révolte,
bij Chichy, een soort van forleres
van de gevaarlijke klasse bekend als
de „Cité du Soleil," en grootendeels
door voddenrapers bewoond.
Den volgenden avond na afloop
van haar werk ging Lisbeth naar de
rue Franch-collinne. Het was Goeden
Vrijdag en geen voorstelling in het
Palais de Cristalen zoo bevond zich
madame Mogue en hare bescherme
ling in het kleineen met gele gor-
kijnen gestoffeerde salonterwijl
monsieur Mogue in den winkel bezig
was om zijn charcuterie te verkoopen
aan de werklieden die zich niet aan
de vastendagen stoorden. De beiden
vrouwen waren bezig een hoed voor
Paquerette op te maken, uit allerlei
lintjes en strikjes; afkomstig van
oude hoeden van Lisette.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.