hij zich bepaald ook een algemeene
kennis had hij zich verworven. Zijn
avonduitspanning bestond altijd in
het bijwonen van wetenschappelijke
vergaderingenwaar alle vraagstuk
ken van den dag met vuur werden
behandeld. Zijne clubs waren demo
cratisch en hoewel door verbanning
de reien der Republikeinen sterk
waren gedund en de voornaamslen
onder hen nu hunne welsprekendheid
luchtten in de kolfiehuizen en res
taurants in de omstreken van Lei-
cester Square, Rupert street en Castle
street in Londen, waren er toch spre
kers en denkers onder de rooden
die in Parijs waren geblevenmen-
schen die nog altijd droomden van
een zich zelf regeerend Frankrijk.
Diegenen onder hen, die den huidi-
gen dag beleven, zal het vreemd zijn
voorgekomen, te zien dat een Re
publiek, een nog kostbaarder inrich
ting is dan een Keizerrijk en dat
het najagen van winstgevende post
jes en het begeven daarvan aan be
gunstigde dienaars onder eiken regee-
ringsvorm plaats heeft, zoowel onder
de vlag van het volk als onder de
gouden adelaars van het keizerrijk
De meeste jongelieden zijn radika-
len en lshmael behoorde tot de roode
partij in de eerste jaren van hel
keizerrijk, hoewel hij zag dat de
nieuwe heerscher over Frankrijk
veel voor het land deedvoornamelijk
door te laten bouwen en een man
was die werkteen niet een koning
van Yvelót.
lshmael lqs alle Republikeinsche
schrijvers, alsHugo, Schoelcher, Lam-
raenais en Eugène Sue. Hij las de dag
bladenvan elke kleur, en kon dus den
politieken horizon van meer dan één
kant beschouwen, waarvan het ge
volg was, dat hij meer en meer
overhelde naar de zijde van het kei
zerrijk en dan ook in zijn club spoe
dig als imperialist bekend werd. Hij
zag allerlei groote werken onderne
men, huizen bouwen voor de arbei
dende klasse, hospitalen, liefdadige
instellingen van allerlei aard verrezen
in de omstreken van Parijs. De stad
bloeide, de vreemdelingen stroomden
van alle zijden toe, om hunne schat
ten te offeren. Indien onder al dien
glans bedrog schuilde, zeker was
het, dat lshmael er niets van be
merkte.
Het einde van den zomer naderde,
de geallieerde legers trokken tegen
Varna op en de Russen hadden, na
schrikkelijke nederlagen en verliezen,
hel beleg van Silistria opgeheven.
In Parijs wachtte men met ongeduld
berichten over den oorlogmaar van
die ongelukkige expeditie naar de
Dobrudsjadie aan Frankrijk zooveel
dappere soldaten kostte, hoorden de
Parijzenaars in die dagen zeer weinig.
Eerst lang na den afloop van een
oorlog wordt het publiek uit de aan-
teekeningen der doctoren en jour
nalisten, bekend met de duistere ge
schiedenis van ziekte en hongersnood
de schandelijke onachtzaamheid en
verzuimen van het gouvernement.
Er was echter, dichter bij huis,
evenveel ellende als in de moerassen
aan de oevers van den Donau. De
pest, die in de woestijnen van Ru-
manië heerschte, in de vochtige lucht
van Varnabracht ook dood en ver
derf over Frankrijk en Engeland.
Dit jaar van overvloedigen oogst en
overvolle schuren, veelbelovende
wijngaarden en hopvelden, was ook
een jaar des doods. Terwijl hel goud
kleurig koren rijpte en de druif
kleurde door de zomerzon, terwijl
de landman met de sikkel naar zijne
velden ging om te oogsten, rustte
ook dag noch nacht die andere maaier,
wiens oogst nooit mislukt, en ook
zijne schuren waren overvol. Dat
jaar 1854 was een dier verschrikke
lijke tijdperken, die in de geschie
denis zijn opgeteekend als cholera-
jaren. De adem des doods hing over
de dichtbevolkte wijken van Londen
en Parijs. De zwarte vlag hing bij
den ingang van straten en stegen,
om den vreemdeling te waarschuwen
voor het gevaar dat hij liep. Het
was een vreeselijke tijd. En toch
ging alles zijn geregelden gang, hui
zen werden gebouwd zoowel als dood
kisten, het geluid van den hamei-
klonk lustig op de nieuwe boulevards
en markten; er werden vroolijke
partijen gegeven, uitstapjes naar
buiten gemaakt, en de lichtzinnige
grappenmakers, die aan hemel noch
hel gelooven, riepen als van ouds:
„A ta santé, Morbus!" terwijl zij,
in een der kroegen op den weg naar
het overvolle kerkhol een cogne of
pétrole dronken.
lshmael lachte om alle gevaar voor
zichzelfmaar hij was vol zorg over
Paquerette. Eiken avondals hij van
zijn werk kwam, keek hij haar aan
dachtig aannam haar kleine handen
in de zijnen, bracht haar in hel
volle licht voor het raam, om te
zien of er ook eenig leeken was,
dat de vernieler zijn hand op dal
fijne gezichtje had gelegd. Maar de
dood had zijn stempel nog niet op
Paquerelte's voorhoofd gedrukt. Een
gevaarlijker vijand was aan het werk:
en lshmael zag van dal groolere
kwaad geen schijn.
Nooit had Paquerette er beter uit
gezien dan op die Augustus-avonden.
Zij kende de manier om hare schoon
heid zoo voordeelig mogelijk te doen
uitkomen; zij had de kunst geleerd
om zich, met beperkte middelen,
zeer smaakvol en elegant te kleeden,
en de modes der groote wereld te
volgen. Zij was buitendien zeer op
gewekt, zoodat zij er vroolijk uitzag,
met een blosje op de wangen en
oogen die schitterden als sterren, lsh
mael herinnerde zich, dat zij er op
dien bewusten dag te Vincennes ook
zoo uitzag, toen zij elkander nog
zoo weinig kenden, en hij haar in
zijne armen hield, walsende op de
maat der muziek van het oude ver
sleten orgel.
lshmael stelde in deze dagen van
besmettelijke ziekte veel belang in
de wegen zijner vrouw. Hij onder
vroeg haar veel meer dan vroeger
en waarschuwde haar voor gevaar
lijke wijken. Zij woonden reeds zoo
dicht bij de verschrikkelijke passage
Menilmontant, met haar dubbele rei
van lage huizen, bedekt met het
vuil van eeuwen, gesloten vensters
en donkere ingangen, als van een
graf; hare bevolking van voddenra
pers, straatvegers en opkoopers van
gebroken glas; de slechte dampen
die uit de riolen en mesthopen op
stegen, de gemeene kroegen, waar
eiken nacht met flesschen of messen
werd gevochten en waar den volgen
den ochtend door den kastelein de
vlekken van de tafels worden gewre
ven, die er even dikwijls door bloed
als door wijn op zijn gekomen. In
deze buurt maakte natuurlijk de cho
lera zijn grootslen oogst.
lshmael smeekte Paquerette om
dergelijke buurten te vermijdenom,
als zij ging wandelen, steeds de
breede groote wegen te kiezen; om
op te letten welke winkels zij-binnen
ging, in 't kort zoo weinig mogelijk
op straat te gaan.
„Indien ik uw raad volgde, werd
ik ziek van hel in huis zitten
zeide zij vrij scherp, op zekeren
morgen toen hij er weder over sprak
en er bijzonder op aandrong. „Alleen
bij de gedachte er aan, zou ik de
cholera krijgen. Monsieur Vielbois
heeft mij verteld dat er niets scha
delijker is dan vrees voor de ziekte.
„Gij behoeft niet bang te zijn dat
ik in de passage Menilmontant zal
gaan wandelen, het is reeds erg ge
noeg wanneer men zoo in de nabij
heid dier afschuwelijke plaats moet
wonen. Ik ga bijna nergens heen,
behalve naar Madame Mogue en in
den regel doen wij onze inkoopen
te zamen."
„Daar ben ik blijde om," zeide
lshmael. Lisetle is een verstandige
vrouw en zal u niet in gevaar bren
gen. Oh! ja dan wilde ik u nog zeg
gen, in den laatsten tijd hebt gij
mij zooveel charcuterie diners gege
ven. Gij weet wel, dat ik op het
punt van eten niet lastig benmaar
toch begint het, dag aan dag, altijd
hetzelfde, te vervelen. Een voortdu
rende geur van knoflook en salie en
truffels wil men wel eens zien afge
wisseld door wat krachtiger spijs,
vooral voor een man die den geheelen
dag hard moet werken."
„Ik wist niet beter of gij hadt het
gaarne dat ik veel met de Mogue's
omging," antwoordde zijne vrouw
min of meer boos.
In den laatsten tijd had zij hare
huishouding verwaarloosd. Zij dacht
meer aan een paar nieuwe hand
schoenen of keelbanden voor haar
hoed dan aan het diner voor haren
echtgenoot; in den regel kwam zij
van hare wandeling laat terug, wipte
dan even aan bij Mogue, vroeg hem
dadelijk iels te willen zenden, wat
hij maar had, voor hel middagmaal,
waarvan het gevolg was dat lshmael
zich dikwijls had moeten tevreden
stellen met het rebut uit den spek
slagerswinkel.
„Ja, ik vind het zeer goed dal
gij daar heen gaat als het noodig
is," zeide lshmael kalm, want hij
was er den man niet naar om uit
zijn humeur te geraken, alleen om
dat hij zeven dagen van de week
slecht eten kreeg. „Maar het is toch
niet noodig dat wij alleen om Liset-
te's echtgenoot genoegen te doen,
eiken dag, het geheele jaar door,
koud varkensvleesch moeten eten.
Ossen- en lamsvleesch smaakt ook
goed en is buitendien veel gezonder.
Laten wij dus in het vervolg een
beetje afwisseling hebben, vrouwtje
lief."
„Dat beteekenl dus, dat ik voor
taan den geheelen middag te huis
zal moeten blijven, om het eten te
koken," zeide Paquerette, boos.
„Een pot-au-feu is toch zoo be
werkelijk niet, dat gij daardoor al
tijd te huis zoudt moeten blijven!
Wat ben je in den laatsten tijd een
kleine straalloopsler geworden!"
Paquerette keek voor zich, en
kreeg eene kleur.
„In deze sombere kamer is mijn
leven zoo vervelend, dag in dag uit,"
zeide zij, „en die eeuwigdurende
sphinxen kijken mij voortdurend aan."
„Gij hebt toch uwe piano,
vrouwtje."
„Ja, als ik die ook niet had, dan
was ik al lang gek geweest. Ik ver
klaar u, dat het mij goed doet in
de open lucht te gaan. Gij zijt den
geheelen dag uit. Waarom moet ik
dan tusschen vier muren zitten op
gesloten?"
„Die verhouding staat niet gelijk,"
zeide lshmael ernstig. „Ik moet uit
gaan om voor ons dagelijksch brood
te werken, terwijl gij alleen behoeft
te zorgen voor een goed en aange
naam tehuis."
„Als ik niet van tijd tot tijd eens
kon uitgaan, dan zou mijn tehuis
nog erger zijn dan St. Lazare," zeide
Paquerette snibbig. „Ik zou nog lie
ver terug zijn in de Rue Sombreuil,
waar ik den geheelen dag op de
plaats kon zitten; ik zag ten minste
een klein stukje van den blauwen
heinel, hoorde stemmen uit twintig
openstaande ramen, en zag allerlei
menschen in- en uitgaan. Dit huis
heeft veel van een graf."
„Het is toch ook wel iets waard
om in een huis te wonen, waar
niets anders dan fatsoenlijke menschen
verblijf houdenzeide lshmaeldie
onwillekeurig boos werd. „Ik geloof
niet dat gij reden hebt, over de
eentonigheid van uwe levenswijze te
klagen. In den laatsten tijd zijt gij
twee of driemaal 's weeks naar den
schouwburg of een concert geweest.
Het verwondert mij dat Lisette zoo
dikwijls vrijaf heeft aan het Crislal."
„Zij hebben genoeg van haar aan
het Cristal," zeide Paquerette kortaf.
„Men verlangt daar nieuwe chanteu
ses, die wat jonger zijn. Indien gij
mij maar had willen toestaan, mijn
kleine patois liedjes daar te zingen,
dan zou ik veertig of vijftig francs
per week hebben kunnen verdienen
en dan zoudt gij dus niet de eenige
zijn, die voor ons dagelijksch brood
werkt."
Deze laatste woorden werden op
scherpen toon uitgesproken. Pêque-
rette keek op de pendule, die tus
schen de twee sphinxen stond. Haar
echtgenoot was tehuis gekomen om
te ontbijten en bleef langer dan ge
woonlijk. Zij verwachtte een brief,
waarvan lshmael niets moest welen,
zoodat zij in grooten angst zat.
„Kindlief, wat ziet gij bleek I" riep
haar echtgenoot uit, terwijl hij met
de pet in de hand voor haar bleef
slaan. „Gij zijt tochhoop ikniet
ziek."
„Neenalleen een beetje zenuw
achtig. Ik begrijp niet waar al de
ernstige praatjes, die je tegen mij
voert, toe moeten dienen. Gij zult
uw zin hebben, ziedaar! pas maar
op dat je niet te laat op je werk
komt. Je zult ossenvleesch voor het
diner hebben, zooveel als je maar
lust ossenvleesch par dessus la
têteen ik begeer niet in het Palais
de Gristal te debuteeren; die gril is
voorbij."
„Vrouwtjelief, verwondert het je
dan nog, en geef je mij geen gelijk
dat ik weigerde je toe te staan om
voor dat canaille daar te verschijnen?
Gij, mijne vrouw, met bloote armen
en schouders en geblanket, zooals
die anderen? De gedachte alleen,
doet mij huiveren."
„Ik had misschien aan de opera
kunnen komen en veel succes heb
ben gehad zooals Bosio, hadt gij
het mij niet belet," zeide zij prui
lend. „Het is hard om, wanneer
God iemand talent heelt gegeven,
hel onder een korenmaat te moeten
verbergen."
„De tijd zal ook voor u komen
dal gij minder onbekend zult zijn,"
antwoordde lshmael metgrootekalmte.
„Ik hoop een rijk man te worden
met den tijden dan kunt gij zin
gen voor een publiek, waarvan het
applaudissement eenige waarde heeft,
zonder dat gij daarom op de plan
ken behoeft te verschijnen."
„Ik hoop" en „met den lijd,"
mompelde Paquerette. „Dat heb ik
wel eens meer hooren zeggen. Groot
vader sprak er ook altijd van, dal
hij hoopte nog eens rijk te zullen
worden."
lshmael bukte om haar een kus
te geven en ging zijns weegs zonder
verder iets te zeggen, ziende dat hij
toch niet verder kwam, niettegen
staande al zijne argumenten.
Toen hij dien avond te huis kwam,
was, zooals gewoonlijk, Paquerette
afwezig, maar er stond een groot
stuk ossenvleesch te braden in de
pot-au-feu hetgeen een aangenamen
geur verspreidde, de tafel was slechts
voor een persoon gedekt. Naast de
wijnflesch lag een brief, van het be
vende handschrift van vader Bres
sant een korte brief, maar die
weinige woorden waren genoeg om
lshmael allen eetlust te ontnemen.
„Vertrek dadelijk naar Pen-Hoël,"
schreef de priester. „De pest heeft
in ons arm dorp zijn sikkel gezwaaid,
en op het chateau is ook niet alles
zooals hel behoort. Verlies geen lijd,
wanneer gij uwen vader nog levend
wenscht te zien. Wanneer ik gespaard
blijf, zal ik u daar ontmoeten."
Wordt vervolgd
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem,