DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
41)
Maar tusschen twee haakjes, vi-
comteuwe verzen doen mij denken
aan een boek dat ik verleden jaar
heb gelezen volstrekt geen nieuw
boek een bundel gedichten in het
begin van het keizerrijk uitgegeven
„Mes nuits blanches" door
een zekeren Hector de Valnois
een geestig boek, vol triviale uitdruk
kingen."
Pontchar train werd zoo bleek als
een doode. Hij had nooit gehoord
van „Mes nuits blanches." Hij twij
felde er aan ol het boek in letter
kundige kringen eenigen opgang had
gemaakt.
„Dat is vreemd!" riep Lady Valentine.
„Ik had bepaald gemeend dat u
alle boeken van eenige beteekenis die
uitkwamenhad gelezenen het
bovengenoemde behoort zeer zeker
tot de voornaamsten, en is dan ook
buitengewoon geroemd. Het verwon
dert mij dat de schrijver verder niets
heelt geleverd. Heeft niemand ooit
iets gehoord omtrent dien monsieur
de Valnois
Lady Constance had den naam
nooit hooren noemen en evenmin
madame Jarzédie zelden iets anders
las dan de modemagazijnen, de Figaro
en het Journal pour rire.
„Welk een zonderlinge overeenkomst!
Pas weinige dagen geleden hoorde
ik van een man die mij werd be
schreven als de schrijver van „Mes
nuits blanches" een bundel gedichten
welke in zijn tijd een succes fou had,"
riep Amelie opgewonden uit. „Zulk
een vreemde geschiedenis 1 Gij weet
dat ik altijd op vreemde geschiedenis
sen stuit."
„Of gij bedenkt ze zelf," mompelde
llortensehaar zuster snibbig aan
ziende.
„Gij kent toch monsieur de Kératry,
van wien in den algeloopen winter
een vaudeville werd opgevoerd in hel
Theatre des Variétés? Welnu van
hem heb ik alles gehoord omtrent
dien vergeten dichter. Hij kent hem
zeer intiem in zekeren zin?"
„Wat bedoelt gij met dat, in zekeren
zin?"
„Wel, die arme man, die „Mes
nuits blanches" schreef is het zeer
tegengeloopen in de wereldhij komt
niet meer in het publiek en woont
in een of ander armoedig hokje in
het quartier Latin in een niet te ont
dekken straat achter het Luxembourg.
Maar in zijn tijd moet hij een knap
man, een man van de wereld, elegant
en geestig geweest zijn."
„Dus heeft hij zijn tijd gehad
evenals de doode hond van den
vicomteen nu sterft hij bijna van
honger, veronderstel ik," zeide Lady
Constance.
„Daar scheelt niet veel aanvrees
ikafgaande op de beschrijving welke
monsieur de Kératry geelt van de jas
en den hoed van den armen duivel
dan heeft hij het weinig beter dan
de hond. Hij is teinturier."
„Een verver," riep Lady Valentine
met verachting uit, een man die zijn
hond den eenen dag rood en den
volgenden geel verft, en het arme
beest dan de straat op jaagt ais een
reclame voor de nieuwste kleuren
van zijn baas! Ik heb altijd een
afkeer gehad van de Parijsche ver
vers sedert ik dien gelen hond heb
gezien. Ik gelooi, dat hij tot het
zelfde ras behoorde als uw Byou
Constance. Bedenk eens dat haar zulk
een lol trof!"
„Ik bedoel geen verver van die
soort," zeide Amelie, met moeite hare
verontwaardiging verbergende over
de onwetendheid van Lady Valentine.
„In letterkundige kringen noemt men
een teinturier, iemand die het werk
van anderen verbetert door het eenigs-
zins omlevverken en het somtijds ge
heel en al schrijft. Daardoor is mon
sieur de Kératry met dezen armen
dichter in aanraking gekomen. Hij
had een zeer aardige kleine vaudeville
geschrevenvol geestige gezegden
maar onmogelijk op te voerenmet
liefelijke melodien en duettenmaar
niet te zingen. ,,Ik zou u gaarne
eens kans geven, maar uw stuk moet
worden omgewerkt," zeide de theater
directeur. „Het beste wat gij kunt
doen, is, hel naar iemand te bren
gen dien ik ken, een man die vroe
ger een genie was schrijver
van tooneelstukken gedichten kri
tiek, staatkundige beschouwingen
en die nu tol eiken prijs voor
u en anderen werkt." Monsieur de
Kératry volgde den wenk en bracht
zijn stuk naar den armen man in
het Quartier Latindie het geheel en
al uit elkander nam als ware het
een horloge om het daarna weder
in elkaar te zetten, waardoor hel
prachtig liep."
„Verbazendriep Lady Constance
uit. Dus dat is dan hel werk van
den letterkundigen teinturier? Men
hoort eiken dag van nieuwe beroepen
in Parijs."
„Cela ne se peut pas," zeide de
Vicomte.
Hij had gedurende hel verhaal van
Amelie vreeselijk bedrukt en zelfs
boos gekeken, ongetwijfeld veront
waardigd dat zijn eigen persoonlijk
heid op zijde werd gezet om plaats
te maken voor dien hongerlijdenden
letterkundige uit het Quartier Latin.
„Maar, mijn waarde vicomte, ik
zeg udat het zoo is," protesteerde
Amelie. Ik heb u niets anders verteld
dan de zuivere waarheid. Voor vijl
napoleons heeft die arme man het
stuk van onzen vriend omgewerkt."
„Cela ne se peut pas," herhaalde
onze dichter norsch en met ver
achting. „Een man van eer zou zich
nimmer tot zulk eene overeenkomst
kunnen leenen. Wat? Voor het publiek
te verschijnen als de schrijver van een
werkdat door een ander is verbeterd
en omgewerkt! Neen, zoo iets is
onmogelijk
Hij trok de wenkbrauwen samen
en werd rood van verontwaardiging.
Nooit hadden zij hem zoo opgewon
den gezien en dat nog wel over een
onderwerp, waarbij hij persoonlijk geen
het minste belang had. Hij was woe
dend, zooals een rechtschapen man
wordt, die zelfs de gedachte van
kwaad niet kan verdragenen bij
wien de minste poging tot oneerlijk
heid walging wekt.
„Ik veronderstel dat een dichter
omtrent zulke zaken verhevener ge
dachten heelt dan een man die vau
devilles schrijft," zeide Amelie op haar
onschuldig kinderlijken toon. „Mon
sieur de Kératry schijnt te denken
dat er niets verkeerds in is, want
hij zou het mij niet hebben verteld
als hij er zich over moest schamen."
„Er zijn menschen die zoodanig
verwaand zijn dat zij nog liever over
hun eigen nietigheid praten dan in
het geheel niet over zich zelf te
spreken," zeide de vicomte, steeds
verontwaardigd.
Hij had zijn kop thee neergezet
en wandelde de kamer op en neer
voor de groote spiegelruiten. De parij-
zenaars waren nog zoo onbeschaafd
dat zij het heerlijk vonden groote
spiegelruiten te hebbenwaardoor
licht in de kamers kwam en men
buiten de boomen en bloemen en
de lucht kon zien. Zij waren nog
niet gestegen tot dat fijnere en meer
artistieke gevoel van schoonheid, dat
wordt teweeggebracht door gekleurde,
in lood gevatte ruitjes en daarbij
passende draperiënwaardoor in
de kamers een voortdurende scheme
ring heerscht. De smaak voor duis
ternis en slot en Alma-Tadema-bin-
nenhuizen was nog niet begonnen.
Misschien was de oorzaak hiervan dat
de kunst van maquillage nog nieuw
was, en dat er nog dames uit de groote
wereld waren die het daglicht niet
behoefden te schuwen.
„Goed beschouwd kan het toch
niet erger zijn geweest dan samen
werking," zeide Amelie, een jonge
dame die niet gemakkelijk lot zwijgen
was te brengen. „Ik kan het er ten
minste niet in zien."
„Heeft uw vriend den naam van
dien persoon op het titelblad zijner
vaudeville gezet?" vroeg de Vicomte.
„Dat. geloof ik niet."
„Natuurlijk niet," voegde de dichter
er bij, en daarin zit het hem juist.
Hij heeft de hulp van een ander
ingeroepenniet als een medewerkend
deelgenoot in zijn roem en voordeel
maar om het talent van een ander
voor het zijne te doen doorgaan om
te bluffen met het werk van een
ander. Ik zeg nogmaals mademoiselle
onder mannen van eer: Gela ne se
peut pas."
De laatste woorden kwamen sissend
over de lippen van den petit creyé.
Amelie haalde de schouders op.
„Cet homme est assommant, mon-
pelde zijterwijl zij opstond om hare
moeder te vergezellendie juist af
scheid nam van Lady Gonstance.
llortense talmde met hare adieux
aan den dichter die klaarblijkelijk niet
in zijn humeur was.
„Gij zult dezen avond niet vergeten,"
zeide zij, op vragenden loon terwijl
zij met smeekende oogen naar het
bleeke smalle gelaat opzag.
Zelfs de liefde kon de Vicomte niet
schoon vinden, maar llortense meende
dal hij verstandiggeestig, patricisch,
bijna goddelijk was, en zij schaamde
zich er niet over dal zij hem aanbad.
Misschien had zij hem eerst gevleid,
in hare hoedanigheid als demoiselle
a marieren was ten laatste in haar
eigen strikken gevangenhet had
er ten minste allen schijn van dal
zij Paul de Pontchartrain oprecht
beminde.
vVat is er voor bijzondersdat
ik juist dezen avond niet zou ver-'
geten," zeide hij vragend.
llortense glimlachte pijnlijkeven
als iemand die een verborgen wond
heeft.
„Mama's donderdag," zeide zij. „Gij
komt tochniet waar Wij zullen
prachtige muziek hebben."
„Ik begin mij langzamerhand bij
muziek te vervelen," zeide hij kortaf:
„het is altijd en overal hetzelfde
Beethoven ChopinSchubert, plein
le dos. En ik heb buitendien zooveel
afspraken dal het mij wel eens voor
komt alsof het altijd Donderdag is."
„De vorige week zijt gij niet bij
ons geweest."
„Niet? Men leeft zoo snel in het
seizoenen dit jaar schijnt het mij
toe dat de maat van presto tot pres
tissimo is overgegaan. Maar indien
gij er op gesteld zijt dan zal ik gaarne
heden avond bij u komen."
„Gij weet wel dat ik er op gesteld
ben," zeide zij, hem strak aanziende.
Die blik was zoo welsprekend eene
declaratie, als de vicomte nog nooit
op zich gevestigd had gezien maar
de tijd was voorbij, dat hij daarvoor
vatbaar was. Hij glimlachte even en
fluisterde zachtjes
„Reken op mij, chère demoiselle."
Hij drukte bij het afscheid nemen
de kleine, in gris-perle gegarneerde,
hand.
Terwijl de vicomte dus door llortense
werd ingepakt, was madame Jarzé
bezig al hare overredingskracht in
een andere richting aantewenden.
„Ik hoop dal wij het genoegen
zullen hebben u heden avond te
zien, Lady Constance," zeide zij.
,,'t Is waar ook het is alweder
Donderdag!" riep Constance uil.„Wat
zijn de weken in Maart kort! Het
is even alsof ik pas gisteren zoo'n ge
notvol uurtje in uw salon heb door
gebracht."
„Dat gisterenis meer dan acht
weken geleden," zeide Amelie ver
wijtend. „Het was juist een dag na
nieuwejaar."
„En heden avond verwachten wij
buitengewoon aangenaam gezelschap,"
vervolgde Madame Jarzé. „Onder hen
bevindt zich iemanddien ik speci
aal aan u wensch voorteslellen. Gij
hebt mij wel eens hooren spreken
over monsieur Ishmael?"
Indien Lady Constance strikt
oprecht had willen zijn dan zou zij
geantwoord hebben dat zij madame
Jarzé gedurende de laatste drie maan
den over niemand anders had hooren
spreken.
„Dat is, geloof ik een millionair,"
zeide zij met haar fijn ondeugend
glimlachje. „Ja ik heb u en ook
anderen over hem hooren spreken."
„Wanneer iemand een millioenpond
sterling verdiend heeftdan kunt u
er zeker van zijn dat iedereen den
mond vol heeft over hem," zeide
de vicomte met zijn gewoon flegma.
„In het Parijs van het tweede kei
zerrijk bestaat geen souverein behalve
Sa majesté l'argent."
„Het is niet om zijn geld dat wij
belang in monsieur Ishmael stellen,"
zeide Amelie, het hoofd opheffende.
„Tot die soort van menschen belmo
ren wij niet. Het is om zijn edel
karakter, zijn groote kunde en het
vele goede dat hij heelt gedaandal
wij hem achten. En ik ben er zeker
van Lady Constancedatindien
gij hem kendet zooals wijgij even
zoo over hem zoudt denken."
„Men hoort tegenwoordig in Parijs
zooveel over allerlei nieuwigheden en
nieuwe menschen spreken dat men
al genoeg van hen heeft, voor men
ze nog heeft gezien. Ten minste zoo
gaat het mij. Maar ik twijfel er geen
oogenblik aan, of deze millionair, dien
gij allen zoo prijst, is volmaakt."
„Ik prijs hem niet, Lady Constance,"
protesteerde de vicomte, „laat mij
er als 't u belieft buiten. Ik denk
dal hij een parvenu is zooals alle anderö
parvenu'shij is misschien een beetje
verstandiger dan de meesten van zijn
soort leeft kalmgaat eenvoudig
gekleed, is niet in 't oogioopend
grootmoedig, en maakt dus geen
bluf met zijn geld, maar ongetwijfeld
is zijn hart vervuld met trolsch."
„Daarvan bestaat bij hem geen
zweem," zeide Amelie blozende van
verontwaardiging. „Ik geloof dat hij
vergeet dat hij rijk is. Ik heb hem dat
eens gezegd, en hij gaf mij lachend
ten antwoord: „In ieder geval Made
moiselle heb ik niet vergetendat
ik een tijd heb gekend dat ik arm was."
„Zeer netjes," zeide de vicomte,
„en", liet hij er onschuldig op vol
gen, „welk een buitengewoon voor-
deelige affaire zou deze monsieur
Ishmael zijn voor een ondernemende
demoiselle a marier. In vroeger dagen,
toen Louis Philippe koning was,
waren het de ouders, die zooals men
mij verteld heeftde huwelijken
regelden. De dochters kwamen uit
de kloostersjolies a croquer et bêtes
a faire peur, en werden door middel
van een familiecontract ten huwelijk
gegeven. Maar tegenwoordig zijn de
jonge dames geheel vrij. Zij kleeden
zich zooals de demoiselles Benoiton,
maken schulden zooals de jonge hee-
ren uit de groote wereld, en bewegen
zich in de wereld gewapend met
zwaard en boog, zooals de ridders
in de middeleeuwen om hun eigen
veroveringen hun eigen gevangenen
te maken."
„Betreurt gij de oude gewoonten
vicomte?" vroeg Lady Constance,
lachende.
„In het minst niet. De tegenwoor
dige maatschappij is veel aangenamer,
sedert dejonge dames zelfop avonturen
uitgaanis alles levendiger en vroo-
lijker."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem