woners lager en lager, evenals de
verdiepingen in hoogte afnamen en
het snijwerk aan de deuren minder
werdonder de dakpannen eindelijk,
huisden een paar kantoorklerken met
hunne gezinnen en een meesterknecht
van eene drukkerij. Het Jarzé-salon
zag er ongezellig uit en maakte geen
prettigen indruk op iemand die er
voor het eerst kwam. Hel decoratief
was wit met goud, en de meubelen,
stijl Louis XIV, paars met goud. Op
de vergulde tafeltjes stonden eenige
vazen van Sèvres porcelein, een massa
bibelots, bonbon-doozen, parfumerie
kistjes en photographie-albums, waar
door men getracht had iets huiselijks
te geven aan dit verblijf van nage
maakte grootheid en fransche bluf.
De paarsch satijnen gordijnen waren
§rg verkleurd, stoelen te weinig, de
sola's hard en de kamers vochtig.
Een prachtige vleugelpiano was hel
voornaamste stuk in het kleine salon.
„Een cadeau der keizerin aan mijne
dochters," was madame Jarzé gewoon
te zeggen tegen iedereen die haar
voor het eerst bezocht, maar er waren
er velen die dit niet geloofden en
eerder dachten aan eene speculatie
van den fabrikant, die daardoor
hoopte dat zijn naam bekend zou
worden.
Dezen avond, toen de eenige bedien
de met een air, als ware hij eerste
kamerdienaar aan het hof, Lady Con
stance Danetree aandiendewaren
de kamers goed bezet. De meeste
bezoekers stonden, bij gebrek aan
stoelen om op te zitten.
Een bekend virtuoos speelde juist
een stuk uit Weber's Euryantheop
de viool. Lady Constance gaf de gast
vrouw de hand zonder een woord te
zeggen.
„U komt laat; maar ik wist toch wel
dat u mij niet zoudt teleurstellen,"
zeide madame Jarzé op vleienden toon,
en daarop volgde iluisterend: „Hij
is hier."
„Hij? Wie?"
Zij was alles glad vergeten. Aan het
diner bij een groot schilder, had men
over niets gesproken dan over hoogs
kunst, zoodat Constance Danelree's
gedachten ver verwijderd waren van
alles wat met speculatie in kalk en
steen te doen had. Zij had nog kort
geleden „Plalo" gelezen en de Griek-
sche philosophie besproken.
„Wie? Wel, monsieur Isbmael. Hij
is in de kleine salon en luistert naar
het spel van mijnheer Sinori." Con
stance Danetree keerde zich om en
wierp een blik in de kleinere kamer
Er bevonden zich slechts drie perso
nen Monsieur Sinori, de violist, een
man van middelbaren leeftijd met
een goed, donker italiaansch voorko
men, staande bij de piano, met zijn
kin op de viool leunende en Amelie
Jarzé, zittende voor de piano en op
ziende lot een lorsch gebouwd man
die vol aandacht voor het spel was.
Deze groote man, met zijn donker
uiterlijk was Ishmael aannemer,
ingenieur, speculant, philanthroop
millionair en een der beroemdste man
nen van Parijs.
Dit was het gevolg geweest, van
zeventien jaar hard werken voor den
zoon van Raymond Caradec. Welke
andere veranderingen hadden die ja
ren teweeggebracht en hoe was de
man zelf veranderd Dat hij veran
derd was, sprak van zelf; de jaren
en de zware verantwoordelijkheid
die op hem had gerust, hadden aan
zijn voorkomen een groote waardig
heid gegeven. Dij had een edel,
hoog, voorhoofd en zware wenkbrau
wen, boven een paar doordringende
oogen. Hij droeg het hoofd hooger
dan vroeger, als een man die zich om
goede redenen boven zijne medemen-
schen verheven acht, en in het alge
meen het menschdom veracht, sedert
zijne vrouw hem verlaten en zijn
vriend hem bedrogen heeft. Dusdani
ge behandeling maakt van een man
een geheel ander mensch, doel hem
zijn eigenwaarde gevoelen. Yan het
oogenblik af dat zijne vrouw wegliep
was de fortuin Ishmael in al zijne
ondernemingen gunstig. Zijn klein
vaderlijk erfdeel was door zijn ener
gie, verhonderdvoudigd. Men noemde
hem „de gelukkigste man in Parijs,"
en iedereen ging met zijne plannen
en zijn geld naar hem toe, er op
rekenende fortuin te zullen maken
wanneer hij slechts wilde medewer
ken.
Sedert jaren was hij in zijn vak de
grootste man waar iedereen tegen
opzag, en dit had hem iets vorstelijks
in zijn blik gegeven, iets van liet
uiterlijk en de manieren van beroem
de krijgslieden, die, zooals Welling
ton bij Waterloo of Clive in den slag
van Sullej de eer van hun vaderland
hadden opgehouden. Ook in het bur-
gelijke leven kan men overwinningen
behalen, even goed als in den oorlog.
Ishmael had aan den oever van de
Seine gestaan op een mistigen win
termorgen, om een groote spoorweg
brug, het werk van ruim een jaar,
te zien instorten, een werk, zoo pas
door den aannemer afgeleverd, als
een goudstuk dat nieuw van de munt
komt; een ongeluk dat den aannemer
op negen ol tien millioen francs kwam
te staan.
„Welnu, vrienden," zeide hij met
een diepen zucht en de banden in
in de zakken„wij moeten van voren
af aan weder beginnen."
Een man met zulk een verleden
moest zich volstrekt niet te huis
gevoelen op eene theepartij in de
Champs Elysées, maar bij Ishmael
zag men niet het geringste teeken
van verlegenheid, terwijl hij op de
piano leunende naar bet gelaat van
den violist keek.
„Heerlijk," zeide hij, diep adem
halende, toen het laatste pianissimo-
accoord wegstierf.
„Welk een genot moet het voor u
zijn zoo te kunnen spelen, monsieur
Sinori!"
Sinori glimlachte, gevleid door het
naïve compliment.
„Weber en mijn Straduarius ver
staan elkander," zeide hijterwijl hij
zijn viool in de kast deed.
„Amelia's vingers zweelden over
de toetsen en na het aanslaan van
eenige accoorden, begon zij met veel
gevoel het lied „Dites lui" daarbij met
smachtende blikken naar den millio
nair opziende.
Maar noch de blikken noch de
melodie hadden den minsten invloed
op Ishmael. Misschien had hij in zijne
jeugd te veel gehad van die kinder
lijke onschuld. De uiterst beschaalde
dochter van het tweede keizerrijk
kon er nooit zoo onschuldig en on
gekunsteld uitzien ais Paquerette deed
in de dagen van de rue Sombreuil
en kon zij het wel, dan zoude haar
kinderlijke bevalligheid slechts gediend
hebben om hem te herinneren aan
het verschrikkelijkste voorval in zijn
leven.
„Wat zingt Schneider dat lied
goed," zeide hij koel, zich van de
piano afkeerende.
„Ik wensch u voortestellen aan
Lady Constance Danetree," zeide
madame Jarzé hem naderend.
Midden in het salon was een open
ruimte, ongeveer een vierkanten
meter groot en daar was het dat de
twee voorname lieden elkander ont
moetten, terwijl het gezelschap, voor
het grootste deel bestaande uit ele
gante nietsbeduidendheden van beider
geslacht, toekeek en bewonderde.
Zij geleken een koning en eene
koningin te midden van hun volk,
beiden een half hoofd grooter dan
de meerderheid der menschen
beiden met eene waardigheid die
de massa beheerschte. Constance's
fijne figuur, die zoo goed uitkwam
door haar rijk maar eenvoudig toilet,
een kleed van donker bruin fluweel
zonder eenige garneering behalve
de chemisette van Valenciennes-kant
die om de albasten schouders door
gouddraad werd vastgehouden. Een
collier van Braziliaansche diamanten
van het zuiverste water omringde den
vollen, prachtig gevormden hals en
dit waren de eenige juweelen, die
den somberen rijkdom van het cos-
sluum der lady versierden.
„Comme elle est fagotée! Wat is
hel toch vreemd dat geen enkele
Engelsche vrouw smaak heeft om
zich goed te kleeden 1" fluisterde
Horlense, achter haar waaier, tot den
schrijver van „Mes rales," die in de
vensterbank naast haar zal.
„Naar mijn begrip moet gij dat
van Lady Danetree niet zeggen," zeide
de vicomte langzaam. „Dat bruin
fluweel heeft een prachligen glans,
en eene vrouw met zulke schouders
en armenmoest altijd donker flu
weel dragen. Voor hen die tenger
en mager zijn" daarbij een blik
slaande op Hortense's magere armen,
gehuld in een wolk van tule is
een luchtige stijl van kleeding aante-
bevelen; voor statige schoonheid is
fluweel een zeer passende dracht."
„Ik haat die zware, stijve kleeding,"
gaf Horlense bits ten antwoord. „Naar
mijn begrip bestaat bevalligheid in
luchtige kleeding en vlugge bewegin
gen."
De vicomte glimlachte vriendelijk.
„Gijde gratie in eigen persoon
gij hebt recht om te beoordeelen."
Hij beloonde zijne slavin nu en
dan met een vriendelijk woord tot
haar te spreken, hoewel zijn gewone
discours even onbeduidend was als
het geluid van eene koe.
De millionair en de Engelsche vrouw
spraken een oogenblik te zamen over
onverschillige onderwerpen zooals pas
aan elkander voorgestelde personen
altijd doen, omdat de een van den
ander niet weet hoever zijne of hare
bekwaamheid gaat. De manieren van
Constance Danetree verrieden in geen
enkel opzicht dat zij zich geschokt
gevoelde. Haar gelaat vertoonde niet
de minste verwondering. En toch was
zij nooit in haar leven meer verwon
derd geweest, dan sedert zij deze ka
mer was binnengetreden. Ishmael was
in elk opzicht een geheel ander per
soon dan zij verwacht had te zullen
zien. Zij was eene vrouw vol vooroor-
deelen en zij betoonde een sterke ver
achting voor een zekere klasse van
menschen. Zij haatte namelijk ieder
een die zich zelf had gevormd en in
de hoogte had gewerkt. Eerstgenoem-
den had zij altijd onverdragelijk ver
waand gevonden, omdat zij zich zelf,
wat verstandelijke ontwikkeling be
treft, ver boven het peil der gewone
menschen stellende laatsten vond zij
verachtelijk in hunnen hoogmoed en
op hun geld. De lof, dien zij over
Ishmael, den grooten aannemer, had
hooi en verkondigen had haar gehin
derd hijde man aan wien het pa-
rijsche werkvolk nieuwe boulevards
en gezonde woningen te danken had,
die zelfs aan het vee had gedacht en
de nieuwe wijze van slachtenwaar
door de vroegere marteling voorkomen
werd, had uilgevonden; de man door-
wiens geestkracht de hospitalen in ge-
geheel Frankrijk werden verbeterd en
van wien men zeide, dal hij voor eigen
rekening en op zijn stille wijze, meer
lieldadigheid had uitgeoefend, dan
eenig ander man die fortuin had ge
maakt onder het tweede keizerrijk.
Lady Constance hoorde alles aan,
geloofde alles het was eigenllijk
te onbeduidend om er aan te twijfelen
en maakte zich zelf een voorstelling
van den grooten aannemer.
Natuurlijk een kleine, dikke man
aannemers waren naar haar be
grip altijd vierkant gebouwd, licht
kleurige wenkbrauwen, slimme grijze
oogen, een groote, zinnelijke mond,
en een schorre gemeene spraakon
getwijfeld een man die trotsch was
op zijn geld en gaarne sprak over de
groote dingen welke hij had tol stand
gebracht, maar overigens van niets
afwist buiten zijn vak een bon-vivant,
die zich zelf het air gal van een gourmet
op grond van zijn nieuw verkregen
rijkdom, die steeds wal te zeggen had
op de tafel bij anderen, bewerende
dat er slechts drie menschen in Parijs
waren die suprème de volaile konden
kokenbuitendien een man die den
stempel van zijn afkomst bij zich
droeg in den vorm van zijn timmer-
mansduim.
En ziedaar, in plaats van een in
eengedrongen figuurtje met stekelige,
peper-en zoutkleurige wenkbrauwen,
stond daar voor haar een man, zes
voet twee duim hoog met donker
haar en gitzwarte schitterende oogen,
de trekken van een romeinschen
veldheer, een man die er uitzag als
of' hij nog geen veertig 'jaar telde.
Zij bekeek hem met alle bedaard
heid, van het hoofd tot de voeten,
terwijl hij tot haar sprak, maar toch
sloeg haar hart wel wat sneller
ten gevolge van hare verwonde
ring. Voor het eerst in haar leven
gevoelde zij, dat zij dikwijls verkeerd
oordeelde. Wanneer een aannemer
iemand kon zijn als hij, die daar
voor haar stond, wat kon men dan
tegen aannemers hebben? „Vrouwen
zijn toch dwaze schepsels," dacht zij,
haar eigen schuld op haar geheele
sexe werpende. „Wij loopen altijd
vooruit en oordeelen volgens onze
eigen verbeelding zonder eerst te
hebben gezien."
Zij wierp een vluchtigen blik op
zijne rechterhand. Ja, daar was het
merk van het beest. De duim was te
breed en te vierkant om tot de hand
van een gentleman te behooren. En
daarop keek zij naar Portchartrain,
wiens witte, vrouwelijke handjes over
de leuning zijner paarsch satijnen stoel
hingen, en van de hand vestigde zij
haar oogen op hel kleine kale hoofd.
„Het mannetje lijkt wel een rat,
vergeleken bij dezen bouwmeester!"
dacht zij, „en toch ben ik overtuigd,
dat hij laag neerziet op den man die
eenmaal een troffel voerde."
Zij trachtte zich den man met wien
zij sprak voortestellen, gekleed in een
blouse, werkende te midden van ander
werkvolk; maar hoe zij zich hem ook
voorstelde, zij kon in hem slechts
een vorstelijke verschijning zien on
der de mannen. Niemand had haar
verteld dat hij goed bloed in de aderen
had. Die traditie omtrent adeldom
was na een driejarig verblijf te Parijs,
onder zijne medearbeiders geheel ver
dwenen. De parijsche wereld kende
hem niet anders dan als den archi
tect die zijn fortuin heeft gemaakt.
Spoedig werden nu de deuren der
eetzaal geopend en begaven de gas
ten van madame Jarzé zich derwaarts
naar het buffet waar een thé a
l'Anglaise, met sandwishes, petit fours,
frambozen en andere verfrisschen-
de syropen, en ook eenige flesschen
wijn waren geëtalleerd met een ele
gance die alles een air van luxe gat,
en toch weinig kostte. Ishmael stond
naast Lady Constance terwijl zij een
kopje slappe thee gebruikte. Amelie
bewoog zich door de kamer onder
het aanbieden van pralines en marrons
glacés aan de gasten harer moeder,
terwijl Horlense haren dichter paaide
met 100de bessenstroop en een paar
taartjes, hem smeekende, het gezel
schap gelukkig te willen maken, door
vóór zijn vertrek een zijner rales te
recileeren.
„Zij zijn niet bestemd om in een
salon te worden gereciteerd," zeide
Pontchartrain, die echter niets liever
deed dan zijne verzen bij het publiek
intedringen. „Men komt hier in de
rechte stemming om dat getingel-lan-
gel aantehooren, maar niet om te
luisteren naar een stem uit het men-
scheiijk hart."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem