zeide de oudste mandaarna keerde hij zich om en keek Hector ernstig aan. „Maar ik heb iets ontdekt." „Wat dan?" „Ik heb ontdekt wie Paquerette is." „Wie zij is, het arme kindzeide Hector treurig. Daar zal wel niet veel geheimzinnigs achter schuilen, zou ik denken. Het kind der armoede en verwaarloozingde voetveeg van een dronken grootvader en grootmoeder. Wat is in zulk een lot voor bijzonders te ontdekken?" „Zoo arm als zij was heeft zij toch een vader gehad," zeide Dumont. „En dus hebt gij dien vader ontdekt „Ja." „Zeer interessant, zeker een aris tocratische geheimzinnigheidniet waar vroeg Hectorop spottenden toonterwijl hij bezig was zijne pijp te stoppen. Hij dacht dat zijn bloedverwant met hem spotte. „Voor mij zeker zeer interessant," gaf de ander ernstig ten antwoord. „Paquerette is mijn kind." „Uwe dochter! Gij hebt mij nooit gezegd dat gij een kind hadtzeide Hector. „Er zijn zooveel tijdperken in mijn leven waarvan ik nog nooit heb ge sproken. En misschien is het dat wel, waarover ik mij het minst behoel te schamen, hoewel ik toch niet geheel vrij van schuld ben. Paquerette is mijne dochter, de eenige vrucht van mijn eerste en waarachtige liefde, zij is het kind mijner echlgenoole." „Uwe echtgenoote! Een nieuwe verrassing „Gij hebt toch wel eens gehoord hoe ik te Parijs ben gekomen om in de rechten te studeeren rijk in academische titels, arm aan geld. Uw vader, mijns vaders volle neef, keek op onzen tak van de familie met minachting neer. Uw vader was een klein grondbezitter, de mijne dokter in eene plattelandsge meente. Zonder twijfel hebt gij ge hoord hoe ik mijne studies heb verwaarloosd, voor mijne examens droop en volgens sommigen geheel en al pen verkeerden weg opging. Maar gij hebt misschien nooit gehoord dat ik in een ander opzicht een groot man was, en wel als een der hoof den van de uiterste roode partij onder hen had ik veel invloedwerd hun vraagbaaken leefde van de hand in de tandvoornamelijk door het kaartspel. Het studentenleven heb ik ten volle genoten. Er is geen kroeg of café-concert hier in de buurt waar ik niet menigen nacht heb gesleten, geen biljartzaal of ik was er habitué, en ook had ik allerlei vrijaadjes met grisettes aan de hand maar ware liefde kende ik niet, voordat mij op zekeren schemera vond eene vrouw in een versleten grijze japon voorbijging, met een doodsbleek gelaat; ik keerde mij om en volgde haar. Hoe armoedig en vervallen zag zij er uithet arme kinden toch hoe gracieus was zij 1" „Was dat de moeder van Paque rette?" „Jaeen meisje dat bij eene strijk ster diendeniet ver van hier een zedig, eerlijk, jong schepseltje dat reeds beefde als ik haar aansprak. Weken lang heeft het geduurd eer ik haar vertrouwen had gewonnen. Indien indien ik ooit de gedachte heb gehad haar te verleidenen God alleen weet wat mijn eerste ge dachte is geweest dan werd ik geheel ontwapend door haar kin derlijke onschuld en haar volledig vertrouwen in mijne eerlijkheid. Weinige weken na onze eerste ken nismaking reeds was ik haar slaaf. En ik, een socialist, de roodste onder de rooden, ik, die ten volle over tuigd was van de gelijkheid van alle' menschen, die alle onderscheid van rang en stand verwierp, moest ik terugdeinzen om mij te verbinden met een eerlijk en lief meisje omdat hare ouders tot de werkende klasse behoorden? Wat had ik te verliezen bij een nederig huwelijk Welk voor uitzicht kon ik hebben op een beter huwelijk Ikdie doodarm wasHoe kon ik hopen ooit rang en fortuin te trouwen? Ik maakte mijne reke ning eens op en kwam tot de slot som, dat ik niets opofferde door een meisje te trouwen waarvoor ik liefde gevoelde en zoo heb ik haar dan ook op zekeren morgen getrouwd op de mairie, na haar wel een beetje te hoog te hebben opgegeven van de grootheid van mijns vaders edel bloed en zijn kasteel een klein, wit gepleisterd huis in een onzer voor steden." „Gij hebt haar getrouwd! Dal was ten minste eerlijk." „,1ain die dagen had in wel eens edele gevoelens. Ik trouwde dus op een fraaien Meidag, maar ik had geen ander tehuis dan een zolderkamertje om haar te brengen, zoodal ik haal bij de waschvrouw liet blijven werken en in de armoedige woning harer ouders terwijl ik mijn best deed iels te verdienen. Het waren de gelukkig ste dagen mijner jeugd onze partijtjes naar de kermissen in de omstreken van Parijs, onze rij toertjes in allerlei horlende en stootende karren waren heerlijk, in één opzicht heb ik haar in het begin van ons samenleven onrecht gedaan. Ik perste haar de belofte af, ons huwelijk geheim te houden. Ik wilde père en mère Le- moine niet als schoonouders hebben. Ik had plan Parijs te verlaten zoodra ik eenig geld bijeen had, en mij te Lyon of in een andere groole stad te vestigen om eerst na verloop van jaren te Parjjs terug te komen, nadat ik zeker kon zijn geen last meer te zullen hebben van de Lemoines. Indien gij wist welk soort van volk zij waren, dan zoudt gij u er niet over verwonderen dat zelis ik, ultra republikein, een afschuw van hen had." „Paquerette heeft mij gezegd dat het een paar onmogelijke wezens waren." „Wij waren nog geen drie maanden getrouwd of mijn Jeannelon begon zich ongelukkig te gevoelen in hare betrek king bij de waschvrouw. Men had haar met mij gezien op de Pré Catalon en op de kermis te Saint Gloudook des avonds op straat en natuurlijk waren de lastertongen in beweging, om haar goeden naam in gevaar te brengenzoodat zij allerlei hatelijk heden moest aanhooren. Op zekeren ochtendnadat ik in een der dobbel huizen van het Palais-Royal gelukkig had gespeeld, verzocht ik haar zich gereed te maken om den volgenden dag vroegtijdig met mij Parijs te ver laten. Wij reisden zuidwaarts op een heerlijken herfstdag. Gelukkige dagen waren dat! De laatste glimp van het paradijs, welke ik ooit op aarde heb gezien! Na dien tijd ging het mij steeds slechter en slechter. Ik was ongelukkig, lui, roekeloos. Ik kon niet geregeld werken. Wel kon ik praten en sensatie verwekkende artikelen voor de republikeinsche bla den schrijvenzoodat ik nu dan eens een paar louis verdiende. Maar ik miste de gelukkige gave van het geduld. Ik was een geboren dobbelaar, elke kans nam ik waar, en het gevolg was, dat ik, binnen een jaar na de geboorte mijner dochter, kwam, gij weet wel waar ik bedoel." „Op de galeien. Een slecht logement voor iemand van goede familie." „Jeanneton werkte hard, terwijl ik in die hel op aarde was, werkte voor zich en haar kind, leed dikwijls gebrek en kwam mij bezoeken, zoo dikwijls als de reglementen het toe lieten. Dit duurde ongeveer een jaar, en toen, voor het eerst, zag ik mijne gelielde niet, op het uur en den dag dat zij mij mocht bezoeken. Steeds was zij gekomen ook al voelde zij zich minder wel, bij goed en slecht weder, zoodat hel mij benauwd om het hart werd toen het vastgestelde uur verstreek en ik niets van haar hoorde. Ik gevoe'de mij ongelukkiger dan ooit." „Misschien was zij dood?" „Dood, neen, nog niet. Het is een akelige geschiedenis; om u alle bij zonderheden te vertellen zou te lang duren. Van een priester, het eenige lichtbeeld dat in die hel doordrong, vernam ik dat zij gevlucht was uit Toulonuit het armoedige huis waar zij woonde, omdat de schurk, wien het behoorde, haar voorstellen had gedaan die zij als eerlijke vrouw niet kon aanhooren en dus ook gladweg weigerde naar hem te luisterenhij had daarop uit wraak, in overeenstem ming met andere bewoners van het huis, eene aanklacht wegens diefstal tegen haar ingebracht. Het zou haar gemakkelijk genoeg zijn geweest hare onschuld te bewijzen, maar hulpeloos, zonder ondervinding, zwak, ziek, dood arm en zonder vrienden zijndenam mijn arme vrouw de vlucht. Zij zag zich bedreigd door het gevaar van te worden opgesloten in die plaats waar van zij de ellende uit mijne beschrij vingen kende. Te voel vluchtte zij uit Toulon met haar kinddoodelijk verschrikt door die valsche beschul diging. Slechts dit hoorde ik en ver der niets. Zes jaar later toen ik vrij was, vrij in zooverre een man vrij kan zijnmet een brandmerk op den schouder, de gevangenistint op het gelaat, en een geel paspoort. Ik was vrijmaar ik was een verloren man, en buitendien mijn hart was gebroken. De schurk die tegen Jeanneton had samengespannen was een akelig en dood gestorvendus had ik zelfs de voldoe ning niet mij te kunnen wreken. Ik verliet Toulon, verhard, zooals slechts zeven jaren dwangarbeid in de ketting een man kunnen verharden, en dan nog het verlies van dat meisje dal ik zoo oprecht, zoo innig, had bemind. Ik heb haar graf nooit kunnen vindenmisschien dat ik geen moeite genoeg heb gedaanmaar van hen, die mij vertelden wat er van haar geworden was, hoorde ik, dat zij den stempel des doods reeds op het gelaat droeg bij haar vertrek uit Toulon en men haar geen week levens meer toedacht." „En uw kind? Deedt gij geen moeite om te vernemen wat er van haar was geworden?" vroeg Hector. „Waarom zou ik het arme kind hebben gezocht had ik een tehuis voor haar of zelfs een eerlijken naam Wanneer zij in een of ander gesticht van liefdadigheid was aangelanddes te beteren was zij gevallenik had toch geen macht om haar te redden. Het kind heeft mij nooit zoo aange trokken als de moeder; toen de vrouwdie ik zoo zielslief hadweg waswas ik tevreden dal het kind ook verdween. Als ik haar had ge vonden en de middelen had gehad om haar te onderhoudendan nog zou zij mij lot grief zijn geweest, daar zij mij voortdurend zou hebben doen denken aan hetgeen ik verloren had. Toen ik Toulon verliet, had ik met alle gevoel gebroken. Ik wendde mijn blik naar Parijskeerde terug in den maalstroom van het leven in die groote stad om evenals een roofvogel op het goed van anderen te azen." „Gij zijt een vreemdsoortig mensch, waarde neef!" „Ik ben wat het noodlot mij heeft gemaakt. Ware ik in weelde geboren, dan ware ik misschien de eerlijkheid in eigen persoon gewor den." „En gij zegt dat Paquerette uwe dochter is? „Zijt gij er zeker van, zeker dat er geen vergissing kan bestaan?" „Ik ben er zeker van. Toen ik dat meisje voor de eerste maal met u zag, op dien avond bij Forlini, was het mij alsof ik een schim had gezien. Hel was sprekend Jeanneton en dat veranderde zelfs niets, toen zij een zoo vermoeiend leven aan het tooneel hadhet bleef voor mij het uiterlijk van Jeannelon zooals ik dal het laast in het bagno had gezien. Ik had geen de minste achterdocht omtrent de waarheid, ik beschouwde het als een dier zoo menigvuldig voorkomende gelijkenissen in het leven. Hadt gij mij de rue Sombreuil genoemd of den naam van Lemoine hadt gij mij gezegd dat Paquerette eene wees wasdie daar werd op gevoed dan zou ik zeker van de waarheid zijn geweest. Maar het was aan PAquerelte's echtgenoot over gelaten om mij omtrent haar bloedver wanten in te lichten." „En sedert gij den band kendt, die haar aan u bindt, zoekt gij haar „Ik heb Ishmael gezegd dat ik haar niet verder heb kunnen nagaan dan tot Valparaiso en dat ik dus daarheen moet om het spoor weder te vinden. Behoef ik er nog bij te voegen dat ik niet naar Zuid-Amerika ben gegaan om naar het meisje te zoeken, dat ik het laatst in deze kamer heb gezien- Ik nam een mooie som geld op voor mijn uit- en thuisreis, en slaagde er in mij te Parijs verborgen te houden, steeds met den meesten ijver zoekende naar mijn verloren dochter. Ik benzoogenaamd, nog niet van Valparaiso terug en ik twijfel er aan of ik ooit zal terugkeeren, voordal ik in het bezit ben eener door de autoriteiten dier plaats, afgegeven doodacte." „Bedrieger en leugenaar tot het einde toe, schaam u!" „Kan de luipaard zijn gevlekte, of de neger zijn zwarte huid ver anderen, of kunt gij mij misschien den weg wijzen om op eerlijke wijze mijn brood te verdienen, indien ik een nieuw leven wilde beginnen Neen, waarde neef, er is een diepe beteekenis in die oude fabel van Hercules en de twee wegen. Een mensch kiest eenmaal in zijn leven den weg welke hij wenscht te be treden en bij den hemel! neemt hij de verkeerde richting, dan kan niets hem rneer van het verderf red den. Welnu negen en dertig jaar geleden ben ik verkeerd geloopen, terwijl ik bezig was, het kleine ka pitaaltje, dat mijn vader voor mijn academische opvoeding had bespaard te verkwisten en van dat uur af tot nu toe ben ik steeds wegafwaarts gegaan." „Gelooft gij dat Paquerette nog leeft?" vroeg Hector somber. Hare gezondheid was gedurende den vo- rigen winter reeds wankelend. Ik heb menig bang uur gedurende mijne slapelooze nachten doorgebracht en zag haar in mijne verbeelding, alleenzonder vriendenzonder geld stervende aan een of andere slepende ziekte." „Wie weet het, Parijs is als een groot bosch. Zij kon in een nabij- zijnde straat wonen, zonder dal men er iets van vernam. Ik heb wel zesmaal eene advertentie geplaatst in de meest gelezen dagbladen in zoo voorzichtig mogelijk gekozen be woordingen. Maar misschien heeft zij ze niet gelezen. Ik heb een man in den arm genomen, die aan het hoofd staat van een geheim informatie bureau en die den naam heeft van de menschen te kunnen vindenwanneer iedereen in zijne pogingen daartoe wordt teleurgesteld. Maar tot nog toe heeft hij haar niet gevonden, zelfs geen spoor van haar. Intus- schen is het zonde dat ik niet zou trachten een beetje geld te krijgen voor de acte de décès. (Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ER YEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1886 | | pagina 6