DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
53)
„Zij is zeer bevallig," zeide de
Colombine wier dagelijksche naam
Araelie Jarzé was„ik mag haar
gaarne. Is het niet vreemd, dat zij
niet trouwt?"
„L'embarras duchoix," antwoordde
de postiljonanders gezegd Armand
de Kéralry. „Zij kan met iedereen
trouwen en daarom trouwt zij met
niemand."
Armand en Amelie waren sedert
hun avontuur in het quartier Latin
intiemer dan ooit. Het is verbazend
hoe een kleine escapade van dien
aard de vriendschap doet rijpen. Zij
hadden een geheimdat hen als
een schakel verbond. Zij konden niet
over de gedichten van den vicomte
hooren spreken ol' zij keken elkander
glimlachend aan of gingen hier of
daar in een hoek om eens hartelijk te
lachen. Alleen op het zien van het
mannetje met zijn vlekkelooze hand
schoenen en gelakte laarsjeszijn
smal gezichtje en ondragelijke ver
waandheid, begonnen Amelie en
Armand reeds te lachen. Nadat
zij zoo ongeveer veertien dagen aan
dit verborgen genot zich hadden
overgegevenbegon Armand de Kéra-
try op eens te begrijpen dat hij
genoeg had van hel jongeheerenle
ven te Parijs; dat hel even banaal
als kostbaar was; dat hel bepaald
een zuinigheidsmaatregel zou zijn om
te huwen en dal Amelie Jarzé met
alle verkeerdheden en dwaasheden,
eigen aan haar leeftijd, maar overi
gens met een vroolijk en opgewekt
humeur, het meisje was dat zijne
vrouw moest worden.
Zijn voorstel werd door monsieur
en madame Jarzédie hem sedert
jaren kenden, gunstig opgenomen.
Hij was niet rijkmaar hij bezat
genoegomzelfs te Parijsfat
soenlijk te kunnen leven en buiten
dien had hij goede vooruitzichten.
Indien madame Jarzé een voordeeliger
bod voor haar jongste dochter had
kunnen verwachten dan zou haar
hart als van steen zijn geweest. Maar
aangezien dit de beste kans was,
welke zich had voorgedaan, na een
driejarige jacht om een echtgenoot
te vinden, smolt madame Jarzé in
tranen weg en drukte het jonge
mensch aan haar moiré antique boezem
voordat hij het wist.
„Dat kind heeft u altijd aangebe
den," fluisterde zij.
„Meent gij dat werkelijk?" stamelde
Armand, die zich gevleid voelde door
de gedachte dat een teeder, lief
meisje hem smachtend aanzag en
zich gelukkig gevoelde door zijn
glimlach en zijne vriendelijke woor
den. „Ik zal u zeggen, dat ik wel
eens heb gedacht dat Amelie verliefd
was op uw rijken vriend, monsieur
Ishmael."
„Mijn waarde Armand, hoe komt
gij daartoe?" riep zijn aanslaande
schoonmoeder uitdie reeds speculeer
de op de corbeille, en vol gedachten
was aan de brieven faire part. „Ken
man van minstens zeven en deijlig
jaar, bijna oud genoeg om haar vader
te kunnen zijn."
Armand keek eens van ter zijdenaar
mijnheer Jarzé, een oud, rimpelig,
grijs mannetje, met een figuur veel
gelijkende op „Punch" en dacht dal
er lusschen vader en dochter weinig
gelijkenis bestond. De zaak kreeg
haar beslag de dot werd bepaald.
Het was een groote breuk in de
ouderlijke inkomsten, en zou misschien
zelfs een beroep op de particuliere
beurs van den keizer noodzakelijk
makendie zooals men wistfabel
achtig grootmoedig was voor zijne
beambten, maar met het oog op een
huwelijk zijner jongste dochter zou
monsieur Jarzé zich veel meer opof
feringen getroosten indien hel noodig
was.
Amelie leunde op den arm van haren
minnaar in het trolsche bewustzijn
dat hij de hare was. Zij had opge
houden een demoiselle a marier te
zijnsteeds met loerenden blik er op
uit, een goeden prooi te bemachtigen.
Zij had haar slachtoffer en hij droeg
zijne ketens, alsof die hem aangenaam
waren. Haar luchtige natuur schikte
zich gemakkelijk naar de omstandig
heden. Een maand geleden had zij
zich ongelukkig gevoeld omdat Ishmael
blijkbaar niets om haar gaf. Zij had
zich verbeeld dal, nu die mooie
kans op een schitterende positie
voorbij was, zij tevens den eenigen
man had verlorendien zij ooit kon
liefhebben. En nu meende zij, dat
juist de man, dien zij van hare
kindsheid af had liefgehad haar echt
genoot werden dat haar romantische
bewondering van Ishmael slechts een
kinderachtige gril was geweestwelke
niets beteekende. Dezen avond, over
tuigd als zij was dat haar toilet onberis
pelijk was, voelde zij zich hoogst
gelukkig. Als de vrouw van Armand
zou zij niet zoo rijk zijnmaar zij
zou tot de aristocratie behooren.
Haar naam zou voortaan Amelie
de Kéralry zijn. Dat woordje „de"
maakte veel goed. Zij had altijd een
tegenzin gehad in dien burgerlijken
naam Jarzé, tout court.
Minder gelukkig gevoelde zich de
arme llortense op het feest te midden
der bloemen en lichten. Haar toilet
bestond uit een lang sneeuwwit
kleed, sandalen aan de voeten, een
eikenkrans op het klassieke hoofd,
een eikentak in de handzij stelde
een Grieksche sibille voor. Het was
een fraai cosluumvooral voor Hor-
tense Jarzé, maar minder geschikt
voor een bal masqué. De korte rokjes
en fijne enkels; de columbines en
Pierrottes, de petits chaperons rouges,
bergères en débardeuses waren geheel
meester van den dans; en daar er
onder de petits crevés, eene menigte
muurbloemen warenjeugdig-oude
heeren,die verklaarden dat zij al sedert
jaren nier meer danstenbleef er voor
de dansers groote keuze over onder de
dames en meisjes, allen gemaskerd,
en dus allen op gelijken trap van
schoonheid, alleen vorm en stap
maakten op hel bal van madame
Clavaroche eenig verschil.
Te vergeefs had Hortense haren
dichter te midden der menigte ge
zocht. Dat kleine magere persoontje
kon trouwens zeer gemakkelijk uil
hel oog worden verloren buitendien
had hij niet bepaald gezegd dal hij
zou komen. Hij betitelde de geheele
geschiedenis als eene bespottelijkheid
als niets anders dan bluf van een
ijdele vrouw, trotsch op haar geld
en die verlangde, dat geheel Parijs
over haar en haar geld zou spreken.
„Zij verwacht bepaald dat ik een
gedicht zal maken om haar feest te
vereeuwigen, opdat de nakomeling
schap weledat zij het mooiste leest
van het seizoen heeft gegeven."
„Het zou een mooi vers zijn,"
zeide Hortense, „die verschillende
kleederdrachten van allerlei natiën
de muziek en de bloemen en de
zomernacht en hel geheimzinnige
van al die maskers. Doe mij hel ge
noegen en ga naar het bal, al was
het alleen om er iets van te kunnen
schrijven."
De vicomte bedacht zich een oogen-
blik en schudde toen het hoofd.
„Het zou der moeite niet waard
zijn," zeide hij. „Mijne muze wordt
niet geïnspireerd door chiffons."
„Maar in den tegenwoordigen tijd
wordt de wereld door chiffons ge
regeerd," zeide Hortense, die wist
hoezeer de dichter naar roem ver
langde. „Toegestaan zelf, dat zulk
een onderwerp beneden de waardig
heid van uwe pen iszult gij toch
ook begrijpen dat een gedicht van
dien aard vol personaliteiten, geheel
Parijs over den dichter zou doen
spreken."
,,'t Is mogelijk," zeide Pontchar-
trainterwijl hij zijn kneveltje op
draaide. „Gewoonlijk spreekt het
publiek over nietigheden. Wat hebt
gij veel wereldkennis, mademoiselle
Jarzé
„Ik ben verplicht geweest de laat
ste vijf jaar steeds in de wereld te
verkeeren," antwoordde zij langzaam.
Hier was dus de Sibylle, maar zij
had haren Appollo nog niet ontdekt.
Het was reeds na middernacht toen
de coupé van Lady Danetree voor
kwam. Zij kwam zeer laat, niets om
het feest zelf gevende en verlangen
de de massa rijtuigen te vermijden.
Zij zag er prachtig uit, in «en ve-
netiaansch cosluum van donkerrrood
fluweel met goud gebrocheerd en
met zwart bont gegarneerd, een
kleed zooals Titiaan of Moroni gaar
ne zouden hebben geschilderd. Het
lijf van oude italiaansche kant was
juist ver genoeg geopend om den
prachtigen hals te doen bewonderen
en was gesloten met een groolen
vierkanten smaragd van onnoemelijke
waarde in zwarte paarlen gezet.
Monsieur de Kératry had gelijk ge
had toen hij zeide, dat een
zwart fluweelen masker niet genoeg
zaam was om een vrouw als Con
stance Danetree onkenbaar te maken.
Er waren geen drie vrouwen in
Parijs, die, wat koninklijke houding
betrof, met haar konden wedijveren.
Het geheele uiterlijk dezer dochter
van Erin was buitengewoon. Noch
masker, noch de groote menigte
konden haar onopgemerkt laten.
Zoodra zij de balzaal betrad werd zij
door andere maskers omringd; iedereen
herkende haar. Een der heeren zeide.
dat zij of Tiliaans koningin van Cy
prus of anders lady Danetree moest
zijn. Zij werd ten dans gevraagd.
„Yenetiaansche matrones walsten
niet," antwoordde zij.
„Neen, hun kleine genoegens wa
ren van ernstiger aard. Zij hielden
zich bezig met hel bereiden van ver
giften en fabriceerden Aqua Tofana
zooals kinderen van den tegenwoordi
gen tijd balletjes maken. Maar dit was
geen reden waarom lady Constance,
niet een harer vurigste aanbidders
zoude begunstigen," zeide een abbé
met gepoederd haar en diamanten
schoengespen.
„Ik ben Constance Danetree niet,
maar een adellijke venetiaansche uil
de zestiende eeuw, zoodal ik de dansen
van het tweede fransche keizerrijk nooit
heb geleerd," antwoordde zij, hem
voorbijgaande en uiterst beleefd groe
tende door een lichte buiging van hel
prachtige, met paarlen getooide hoofd.
Zij bewoog zich te midden der
menigte, die zich langs de wanden
der balzaal had geschaard, weinig
ruimte voor de dansers openlatende,
en bleef van tijd tot tijd even stilstaan
om met deze of gene bekende te spre
ken of naar de dansende paren te zien.
Een nieuwe emotie beheerschte van
nu af het publiek. Een onderdrukt
gelachom der wille van de etiquette
werd in de balzaalwaar het snikheet
was gehoordop het verschijnen
van eene tot nu toe nog niet geziene
persoon. Het was een vrouwelijk mas
ker dal deed denken aan Rubens
en de Louvre, aan eene apotheose
van Maria de Medicis, maar eigenlijk
meer overeenkomst hebbende met
de in den laatslen tijd zoo zeer in
den smaak zijnde „Belle Hélène."
liet was eene dame in den vollen
bloei eener vlaamsche schoonegezet
blond, van ongeveer dertigjarigen
leeftijd zooals men gewend is, dames
achter de voetlichten te zien, maar
slechts zelden zonder genoemd schut
sel. Eene vrouw op het tooneel is
even geheiligd als een priester bij het
altaar. Zij behoort lol de kunstwereld.
Zij is als een beeld in eene schilderij.
Maar eene vrouw die door een
balzaal wandelt te midden der menigte
is slechts eene vrouw, en in dit ge
val bestaat er geen excuus voor het
zondigen tegen vrouwelijke kieschheid.
„Tiens!" riep een toreador uit,
leunende op den arm van een am
bassadeur, „la belle Hélène I"
„Hélène," zeide een ander, „maar
niet schooner."
„Quelle brassée de chair humaine!"
fluisterde een pierrot.
„C'est plus Schneider que Schnei
der," mompelde een rumeenschen
Zigeuner.
Opeens begon het orkest de marsch
uit „La princesse de Trebisonde" te
spelen, terwijl een tweede orkest in
in den tuin verborgen, de echos voor
droeg. Het was het sein voor het
souper en het demasqué. Hélène en
haar ambassadeur gingen vooraan en
de menigte volgdeeen lange pro
cessie van prachtige en excentrieke
costumes, klinkende schellen, wap
perende pluimenrinkelende wa
penrustingenduivels, houris,lurken
en kruisvaarders.
Lady Constance Danetree, verlegen
door het aantal harer bewonderaars,
die allen om de eer harer hand
vroegen, stond in een kring, niet
wetende welk masker zij den voorkeur
zou geven. Abbé, pierrot, roodhuid,
mandarin, toreador, drongen zich om
haar heen, elk hunner hopende de
uitverkorene te zijntoen de cirkel
plotseling verbroken werd door een
manmeer dan een half hoofd groo-
ler dan de grootste onder heneen
man met de roode vrijheidsmuts op
het kort afgesneden zwarte haar,
gekleed in de carmagnolen-blouse
van '93, een kostuum dat er vreemd
en huiveringwekkend uitzag te mid
den van al dat fluweel en satijn,
goud en juweelen, veeren en bloemen
van die schitterende menigte.
„Indien madame mij de eer wil
aandoen mompelde het masker
haar zijn arm aanbiedende.
Lady Constance nam die dadelijk
aanen ging met den republiekein
den verlichten tuin in, latende den
geheelen zwerm harer bewonderaars
planlés lè.
„Welk een akelige verschijning
zeide er een.
„De geest der revolutie en van het
bloedvergietenzeide een ander.
„De politie moest een dusdanig cos
luum niet toeslaan. Het is voor den
tegenwoordigen tijd veel te duidelijk
sprekend."
„Hel zou mij niet verwonderen
als die monsieur persoonlijk uit de
rue de Jerusalem kwam. De politiek
van het keizerrijk is er niet naar
geweest om ons '93 te doen verge
len, maar wel om er ons aan te
herinneren, welk een vreeselijke
tijd hel was en hoe gelukkig wij
zijn aan eene herhaling dier gru
welen te zijn ontkomen."
De carmagnole, de roode muls, het
donkere haarde sterk sprekende
kin onder hel zwart fluweelen mas
ker de hooge gestaltebreede schou
ders, de diep en zwaar klinkende
stem geen oogenblik had Con
stance Danetree getwijfeld aan de
persoonlijkheid van dezen geest van
het noodlottige jaar '93.
Haar hart klopte geweldig terwijl
zij aan de zijde van den onbekende
over hel door het maanlicht besche
nen grastapijt wandelde. Zoo lang
zaam mogelijk gingen zij naar de
groote tent, waar een massa tafels
waren aangerichtallen blinkende
van zilver en gekleurde glazen,
bloemenporcelein en de fijnste
kunstwerken welke de patissier kon
leveren. Het scheen of men in het
land der feeën was, zoo fantastisch
werkte dat eleclrische licht. De gasten
in hun veelkleurige costumes zetten
zich aan tafel, zoodat er spoedig
geen plaats meer was.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.