Tweede Blad.
van WOENSDAG 20 October 1886.
DOOR EIGEN KRACHT.
MUCH ADVERT
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
56)
Maar indien de zomeravond reeds
warm en drukkend was op de bou
levards en in het Palais Royal, hoe
zou het dan wel in die sloppen en
stegen zijn, die even als verkleurde
franjes aan een keizerlijken mantel
nog altijd aan het vernieuwde
Parijs hingen; en wanneer er zelfs
vuil en bederf was, in het klok
huis van den gouden appel, hoeveel
te meer kon men dal verwachten op
plaatsenver verwijderd van de wo
ningen van hen die purper en fijn
linnen dragen?
Ver van het geratel van de wielen
der rijtuigen, het getrappel van vol
bloed paardenden glans der palei
zende prachtige bloemtuinen, is
eene wijk waar vuilheid en ellendige
armoede, hongersnood en koorts
heerschl, een wereld, welke de kei
zerlijke Ceasar niet kende dan bij
naam, een naam, die misschien iets
beteekendemaar die zeker niet be-
teekende voedsel en kleeding en ge
schikte woning.
Te midden dezer streken van duis
ternis in het verre noorden van Pa
rijs, bij Clichy, is een buurt voor
den gewonen bezoeker van Parijs
even onbekend als de Noordpool en
grootendeels bewoond door de broe
derschap der voddenrapers, en be
kend als de Cité du Soleil.
tiet is niet aan de schoonheid
harer liggingnoch aan de prachtige
huizen of vergulde koepels, datdeze
Zonnestad haar naam ontleend. De
eenvoudige reden waarom men deze
afgelegen wijk een zoo prachtigen
naam bad gegeven, was, dal men
sedert overoude tijden de open plek
jes met zonnebloemen had beplant
welke de woningen der verworpe
lingen als met een stialenglans om
ringden.
Rijk aan allerlei ongezonde geuren,
zwart door den rook en haar aan
slag van eeuwen, overtreft deze Zon
nestad alle andere buurten in vuilheid
en afschuwelijkheid. De nauwe ste
gen welke de huizen scheiden waar
de voddenrapers op hunne vodden
slapen, zijn slechts modderige gan
gen waar kinderenhonden en var
kens rondkruipen vechtende om de
beenen, koolstronken en anderen
alval, die uit de manden der vod
denrapers vielen. De voorgevels der
verrotte oude hutten waren versierd
met de geraamten van katten, sche
dels van honden en vossenstaarten.
De verpestende lucht maakt den
voorbijganger ziek op een afstand
van tien meiers.
De weg, in de nabijheid waarvan
deze kolonie van smerigheid en ar
moede ligt, heet de route de la
Révolte. De naam alleen klinkt reeds
somber, maar de werkelijkheid is
nog veel verschrikkelijker: een lange
eentonige weg, loopende van Neuilly
naar St. Denis, modderig bij winter
dag stoffig in den zomereen weg
welke een wereld doorsnijdt berucht
om de onveiligheid, en die reeds al
te dikwijls het tooneel was geweest
van geheimzinnige misdaden, een
buurt van onbebouwde stukken grond
en vervallen gebouwen de ellendige
schuilplaats van straatkunstenmakers
en bedelaars, straatvegers, joodsche
kooplieden in gebroken glaswerk en
konijnenvellen, stoelenmatlerseen
buurt waar de lucht bezwangerd is
met de kiemen van typhus en cho
lera. Slechts de geacclimatiseerde
kan in dien verpesten dampkring le
ven. Op dezen Augustusavond was
er geen windje in de Zonnestad, waai
de zonnebloemen juist hun gouden
stralen ontplooideneen warme en
dikke mist hing over de vervallen
daken en bouwvallige schoorsteenen,
over de nog luier dan gewoonlijk
zich in het slijk wentelende varkens,
verwaarloosde kinderenen de verma
gerde afzichtelijke honden.
Het was tusschen acht en negen
uur. De straatacrobaten en bedelaars
de lammen, kreupelen en blinden
kropen huiswaarts, zich al voortgaande
van hunne gebreken ontdoende. De
ziekelijke kinderendie niets anders
scheelden, dan de chronische ziekte
van armoede, maar toch allerlei kwalen
voorwendden; de weduwen die nooit
een echtgenoot hadden gehadde
weezen wier vader hen afwachtte
om hen te mishandelen als de oogst
van den dag hem niet groot genoeg
toescheende mannen met draaiorgels
met apen en geleerde hondenenkelen
vroolijkallen vermoeidkruipen in
hunne holen, terwijl de voddenrapers
uitgaan. Binnen een uur tijds zal de
Zonnestad bijna verlaten zijn dooi
de mannen van het vakdie een
bijzondere voorlielde hebben om er
te wonen. Maar er zijn ook eenige
bewoners in die verpeste holenwelke
niet tot de broederschap van de
mand en de lantaarn en haak be-
hooren, en dit zijn de gevaarlijksten.
Door hen heeft de Zonnestad den
bijnaam van klein Mazas, omdat de
bedoelde bewoners juist uit de ge
vangenis komen of veroordeeld zijn.
In een dier holen, in een donkeren
hoeklag eene vrouw op een ellendige
stroomatras, strarende naar het lang
zaam afnemende daglicht, zij haalde
zwaar adem alsof het haar moeite en
pijn veroorzaakte. Een oud wijf, krom,
gebogen, gerimpeld, knielde bij den
haardwaar een ijzeren pot boven
eenige brandende krullen en splinters
hing. Het geheele ameublement bestond
uit de matras, een oude eierenkist welke
voor tafel diende en een hoop vodden
in een hoek, welke dienst deed als
slaapstede voor de oude heks. Sedert
weken had de vrouw reeds in dit ellen
dige krol gelegen, verkwijnende in den
doodelijken greep der longteering.
Enkele dagen waren er geweest dal zij
zich iels beter gevoelde en in den
zonneschijn had kunnen rondkruipen
nu en dan door een dier vreeselijke
hoestbuien overvallenwanneer zij
zich aan een of andere deurpost moest
vastklemmen om niet te vallen. Enkele
dagen had zij het zelfs zoover gebracht
als de boulevard Montmartre, en keek
dan met haar ingevallen doffe oogen
en doodsbleek gelaat naar de menigte
en de drukte, maar slechts om terug
te keeren naar haar hol, uitgeput door
overspanning en oogenschijnlijk haar
einde verhaast hebbende door die ver
spilling van krachten.
Het oude wijf had er bij haar
stervende kleindochter op aangedron
gen om kosteloos in het gasthuis te
worden opgenomen. Daar zou zij ver
pleging, voeding en geneeskundige
hulp vinden, in een woord, alles wat
zij noodig had. Hier had zij al zeer
weinig, een kop ellendige soep ge
trokken uil de beenen uit de vodden
mand en een korst droog brood
afkomstig uit dezelfde smerige bron.
Geld had de oude niet, zooals zij
verklaarde; de waarheid was, dal zij
alles aan drank verspilde. Zij dronk
reeds veel zeventien jaar geleden in
de rue Sombreuil, toen die vervallen
gestaltewelke daar op de matras lag,
jong en schoon was. Zij ging zich
nog te buiten aan sterken drank en
was een geregelde bezoekster der
naaslbijzijnde herberg, waar zij zich
te goed deed aan dien slechten ster
ken brandewijn welke men bestempel
de met den naam van „vitriool" of casse
poilrine, in de dieventaal der ongeluk-
kigen die drinken.
Ja, dat bleeke vervallen gelaat was
dat van Paquerette. Die wezenlooze
oogen die naar de ondergaande zon
staarden, welke door de openstaande
deur zichtbaar was, waren dezelfde
oogen die vroeger zoo lief waren als
die van de Greuze in de Louvre; on
schuldige, kinderlijke oogen, waar
mede zij naar Ishmael had opgezien
met hel teedere vertrouwen van een
kind. Die arme ingevallen oogen
hadden sedert dien tijd de wereld
gezien! Zij hadden vreemde landen
en volken aanschouwdhet schitteren
der voetlichtende gebronsde gelaats
trekken van mannen van allerlei
landaard en veel geleden door den
geur van drank en tabak. Ja, zij
had de wereld geziende arme
kleine Paquerette; zij had een zeer
afwisselend en avontuurlijk leven
geleid met haar minnaar. Dan was
zij rijk en dan weder arm, het eene
oogenblik gelukkig en het volgende
ellendig. Zij had feest gevierd en
honger geleden, fraaie kleederen en
lompen gedragen, totdat eindelijk
ellende de bovenhand hield. Hector
de Valnois was door hel geluk ver
laten. Hij werd lichtgeraakt, knorrig,
leed aan hypochondry, in 't kort was
een man met wien het moeielijk was
omtegaan.
Te Valparaiso waar Paquerette
geld verdiende als chanteuse in een
fransch café-concert, werd hij ziek
en kreeg het heimwee, verlangde
naar Parijs gevoelende dal hel de
eenige plaats waswaar zijn g estel
zoowel als zijn geest konden her
stellen. Hij kon niet meer dichten
noch proza schrijven, het was dit
vervloekte land dal zijne hersens deed
gloeien door de heete winden die er
gewoonlijk woeien. Als balling kon
hij niet schrijven. Hij verlangde naar
gemeenschap met zijne medemenschen.
Hierdoor kwam het dat zijne bekwaam
heid als dichter, journalistnovellen-
schrijver en criticus zoozeer was
verminderd. Gedurende zekeren sla-
peloozen nacht door de hitte en de
muskieten geplaagd besloot hij
per eerstvertrekkend schip naar
Frankrijk terug te keeren.
„Gij zult Ishmael ontmoeten en
hij zal u doodensmeekte Paque
rette bleek bij de gedachte aan de
wraak van haar echtgenoot. ,,Hij
heelt gezworen dal hij u zou dooden,
ik heb het gehoord."
„Dat is reeds tien jaar geleden.
Meent gij dandat hij zich nog niet
getroost heeft wegens uw verlies
Het was te vergeefs dat Paquerette
pleitte. De eerstvolgende lransche
stoomboot voerde hen terug naar
Marseille, en van daar reisden zij
zonder zich een uur nutteloos ople-
houden naar Parijs, waar zij bijna
zonder geld aankwamen; maar Hec
tor de Valnois was volkomen op de
hoogte der geheimen van het parij-
sche leven, van hel paleis tot de
straalgoot. Hij vond een goedkoope
kamer in het doolhoi van straten in
de buurt van het Luxembourgen
daar leefden Paquerette en hij bijna
drie jaar, zij, doorgaande voor zijn
wettige vrouw tegenover de enkelen
die hun drempel overschreden.
Hector de Valnois werkte als col
porteur voor verschillende bladen,
als: de Figaro en de Corsaire, en
schreef ook van tijd tot tijd artikel
tjes onder een nom de plume, zich
schamende bij de gadachte dat het
parijsche publiek zou weten dat de
schrijver van „Mes nuits blanches
zoo diep gezonken was dat hij nu
rondliep om advertenties bij de groote
winkeliers te krijgen. Hij hield zich
geheel afgezonderd van allendie
hem in de korte dagen van voorspoed
hadden gekend. Slechts zelden stond
hij voor den middag op en bijna
nooit ging hij uit voordat het donker
was. Hij gebruikte het middagmaal
in een óf ander goedkoop restaurant
in het studentenkwartiernadat ieder
een reeds had gegeten. Hij was altijd
later dan andere menschen. De laatste
om de biljartkamer of het café te
verlatende laatste om zijne copie
te zenden aan het nieuwsblad, dat
hem het schrale honorarium uitbetaal
de waarvan hij moest leven.
Paquerette verdiende in Parijs geen
geld. Zij deed zelfs geen moeite om
aan een of ander theater of café-
concert te worden geplaatst. In de
eerste plaats was zij erg bang door
haren echtgenoot te worden gezien
en buitendien begon haar stem haar
te begeven kort na hare terugkomst
te Parijs. Zij had een hevige ver
koudheid opgedaan aan boord van
de stoombootwaarop zij en Hector
als passagiers tweede klasse de reis
hadden gemaakt. Hare gezondheid
werd minder, hare schoonheid ver
welkte, de kristal-heldere sopraan
slem werd schril en zwak. De Paque
rette van vroeger was dood. Het
witte paasch-madeliefje was voor goed
verwelkt.
Armoede is een dorre grondwaar
op het teedere bloempje „liefde"
genaamd, spoedig begint te verwelken.
Deze beiden waren elkander trouw
gebleven onder alle wisselingen der
fortuin. Zij hadden lang moed gehou
den, zoolang als er slechts een kansje
was op verbetering hunner armoede;
die toestand werkt slecht op het hu
meur, vooral op het humeur van een
man. Op zekeren dag beging Hector de
laagheid zijne trouwe gezellin te zeg
gen, dal zij een last voor hem was, een
blok aan zijn been; dat zijn ongelukkige
hartstocht voor haar hem al zijn voor
uitzichten had ontnomen, hem had
geruïneerd, dal hij zonder haar de
opvolger zou zijn geweest van Alfred
de Musset een gevierde gast te Fontaine-
bleu en Compiégne, een lid der Aca
demie, een rijk man. Het was een
uitbarsting van gekwetste hoogmoed,
het biltere gevoel van mislukkingde
woede over het succes zijner minde
ren. Het was een plotselinge woede
van den gevallen engel, welke door
paardenvliegen wordt gestokenhet
beteekende eigenlijk niets, maar het
brak Papuerette's hart.
Zij sprak geen woord en stond
voor hemwit als een lijk en even
bewegingloos. Zij bleef slaan en keek
hem na toen hij zijn hoed greep en de
kamer uitvloog. Hel was bijna donkel
en hij begaf zich naar zijn geliefkoosde
schuilplaats op de la Sorbonne, le
Picrate, beroemd om de absinthe
welke men er schonk. Toen hij weg
was, ging zij naar hare slaapkamer
en bond bevende eenig goed in een