DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
58)
Nadat dit eenigén tijd had geduurd,
verhief Gavot, de man die beweerde
een oude kennis van Israael te zijn
zijne stem en sprak op toornigen
loon:
„Hij heeft mij vijftig francs gewei
gerd hij op den avond vóór
zijn huwelijk met een schatrijke Ën-
gelsche vrouw waardoor zijn ver
mogen minstens word verdubbeld,
zooals men zegt weigerde vijftig
francs aan een oude kennis een
broeder van de Sociélé de la Logue.
Er is een tijd geweest, dat wanneer
ik hem had aangewezen als lid van
dat geheime genootschap, hij naar
Cayenne zou zijn gebannen zooals
die anderen na de Coup d'Elat. Indien
ik hem nu nog bekend maakte, zou
hel er voor hem, renegaat die hij is,
nog slecht genoeg uitzien. Hij weigerde
mij een handvol francs, weigerde
een oud kameraad, en verwees mij
naar een lietdadige instelling welke
hij had gesticht. Ik ken die liefdadige
instellingen. Zij zijn uilgevonden om
de armen uittehoorenmaar niet om
hen brood en huisvesting te bezorgen.
En morgen zal hij trouwen met een
engelsche dame une jeune Miss Lady
Constance quelquechose; een schitte
rend huwelijk in de kerk van St.
Philippe du Roule. Misschien zal hij
bij zijn huwelijk meer gasten hebben
dan waarop hij heeft gerekend."
„Dus zou hij morgen trouwen."
Paquerette bedekte zich het gelaat
met de uitgeteerde handen, terwijl
de tranen haar langs het magere
gelaat biggelden.
„Hij had kunnen wachten totdat
ik voor goed dood was, liet zou zoo
lang niet geduurd hebben," zeidezij
bij zichzelf. „Maai wat doet het er
ook eigenlijk toe? Ik ben immers al
sedert jaren dood voor hem!"
Zij gingen voort met praten, en
Paquerette hoorde hunne stemmen,
't eene oogenblik luid en dan weder
fluisterendmaar zij luisterde niet
meer naar hunne woorden. Zij lag
rnet gesloten oogen en dacht aan
Ishmael. Hij zou morgen met eene
groote engelsche dame trouwen
eene vrouw zijner liefde waardig. En
zij, Paquerette, was voor altijd uil
zijne herinnering gebannen. Zou hij
denken dat zij overleden was? Ja,
dat kon niet anders. Hij was te veel
man van eer, om te trouwen zoolang
hij niet dacht dat zij dood was; iemand
had hem dus bedrogen, en hem gezegd,
dat zij niet meer tot de levenden be
hoorde.
„Het zal er weinig toe doen, daar
ik spoedig zal sterven!" dacht zij. Zij
had nooit gehoopt vergiffenis van hem
te ontvangen of hem terug te zien.
Sedert jaren dacht zij aan hem als
aan iemand die haar terecht verachtte
en verfoeide. En toch was het een
pijnlijke gedachtedat hij morgen met
een ander zou trouwen. Zij kon het
zich niet uit het hoofd zetten; trachtte
zich eene voorstelling der bruid te
maken, maar slaagde daarin slechts
voor zooverre, dat zij het beeld zag
eener slanke, hooghartige vrouw die
met minachting op haar neerzag.
Daarop zag zij Ishmael knielende aan
de voeten dier trotsehe schoone en
het kwam haar voor alsof zij hem nu
pas voor goed had verloren.
Langzamerhand, onmerkbaar, ter
wijl de schaduwen van den zomer
nacht op de Cité du Soleil neerdaalden,
werden Paquerettes gedachten ver
ward en begon zij te ijlen. Zij bevond
zich in eene kerk zooals geen sterve
ling er ooit een had gezien zoo
groot, zoo vreemd, zoo duivelsch
door het schitterend rood en goud,
gelijk de vlammen van het Pande
monium. In plechtigen optocht naar
hel hoogaltaar kwam Ishmael met
zijne bruid, de schoone engelsche,
gekleed in wil fluweel met diamanten,
gelijk de keizerin op haar huwelijks
dag. Zij werden voorafgegaan door
alle voddenrapers van Parijs met hun
gevulde manden en slingerende lan
taarns, loopende twee aan twee, een
fantastische optocht. De stank der
manden, de damp der lantaarns deed
Paquerette bijna stikken. Zij werd erg
benauwd wakker, en hoorde luide
en toornige stemmen in het hok naast
hel hare; zij begreep dat zij lang
had geslapen, want hel was in het
holst van den nacht, maar die slaap
had haar niet verkwikt.
Zij vochten niet. Die stemmen spra
ken op toornigen toon over een ander,
zij spraken zoo onduidelijk dat zij er
bijna niets van verstond, zij waren
blijkbaar dronken. Er was nog een
derde persoon bij, welke in deparij-
sche dieventaal sprak, eene taal waar
aan Paquerette sedert hare jeugd
gewoon was. Zij kende de geheime
beeldspraak van de griseltes en de
werklieden, van actrices en zangeres
sen, van journalisten, dichters en
schilders, vrijdenkers en socialisten.
De man welke lol de twee napolitanen
sprak maakte gebruik van de taal, welke
zij in den laatsten tijd het meeste had
gehoord, de beeldspraak van het slu-
dentenkwartier. Ook de slem kwam
haar bekend voor, maar zij kon zich
niet meer herinneren waar zij die had
gehoord.
De italianen waren half dronken.
De oudste Gavot bezwoer dat hij zich
op zijn ouden vriend zou wreken. De
franschman beweerde dat Ishmael de
wraak niet waard was. Paquerette
kroop langs den vloer naar de afschei
ding lusschen de beide kamers. Zij lag
met haar oor tegen de verrotte plan
ken. Het hout was een goede geleider
voor het geluidzij kon elk woord
verstaan. Gavot sprak niets dan onzin,
terwijl de vreemdeling, daarentegen
zeer positief en duidelijk zijne meening
uitdrukte. Hij kwam telkens op het
zelfde punt terug. Persoonlijk had hij
geen wrok tegen den persoon van
Ishmael. Maar als een „prolo", als
lid van de oude Sociëteit van de Logue,
behoorende tol de broederschap der
menschlievendheidmoest hij wel op
komen tegen de lyrannie van hel ka
pitaal, tegenover een man die, na
gebruik te hebben gemaakt van den
arbeid van anderen, na allerlei gewaag
de speculaties, schatrijk was geworden,
en nu vijftig francs weigerde aan een
medemensch, zijn vroegeren makker.
Gavot kwam telkens op dit onderwerp
terug en werd steeds heftiger, waartoe
de gehaalde voorraad uit het naasl-
bijzijnde wijnhuis niet weinig bijdroeg.
Het gesprek duurde lang en werd
slechts afgebroken door het gerinkel
van glazen en hel inschenken van
sterke drank uit de flesschen.
En toen eindelijk de nacht plaats
maakte voor schemering,zat Paquerette
doodsbleekals een spook te luisteren
naar de vloeken welke Gavot uitbraakte
tegen den verrader van het socialisme
Hij zou met zijn dolk gereed staan
aan de kerkdeur. Zijn daad zou even
edel zijn als de moord op Caesar of
op Marat: zijn naam zou door geheel
Frankrijk bekend worden als dien van
een wreker van het goed recht.
„Ik was een van de veertig carbona
ri die gezworen hadden om Napoleon
den derde te dooden als hij zijn eed
had gebroken tegenover de verlossers
van Italië," zeide Gavot. Er bevonden
zich prinsen en edelen onder ons. Ik
zou den keizer hebben gedood, als
hij zich renegaat had getoond. Hetgeen
Orsini mislukte, daarin zou ik zijn
geslaagd, want ik zou minder angstig
zijn geweest. En ik zal dezen renegaat
morgen ochtend bij den ingang van
de kerk doodsteken."
HOOFDSTUK XLI.
ER IS STORM AAN DE LUC UT.
Het was den ochtend van den dag
van hel huwelijk van Ishmael, hel
begin van een nieuw leven vol illusies,
welke echter zoo zeldzaam worden
verwezenlijkt. Ishmael was een dier
gelukkigen. In zijne jeugd was hij
verwaarloosd; zijne kinderjaren waren
verbitterd door de jaloerschheid eener
stiefmoeder; ook op jeugdigen man-
nelijken leeftijd had hij den beker
der teleurstelling tol op den bodem
moeten ledigen; zijn huwelijksleven
had hem niets gebracht dan verdriet
en schande, tegenover geduld en
eerlijke genegenheid van zijn kant
maar thans, nu hij den strijd man
moedig had volgehouden, nu hij rijk
en geëerd was, nu zou hij toch, in
de kracht van den mannelijken leeftijd,
eindelijk dien droom zien verwezenlijkt,
waarnaar elk rechtgeaard man ver
langt, namelijk de vereeniging met
eene vrouw welke hij als een halve
godin beschouwde.
Geheel verdiept in de toekomst,
overgelukkig, liep hij zijn atelier in
de Place Royale op en neer. Het was
een frissche zomerochtend, de zuiden
wind woei door zijn geopende vensters
van het kalme, stille, met bloeiende
lindeboomen beplante pleinver ver
wijderd van de drukte van de groote
stad. Gedurende het grootste gedeelte
van den nacht had hij aan gindschen
lessenaar gewerkt. Zijne lampen waren
niet uitgedaan voor zonsopgang, daar
op had hij een paar uur gerust om
daarna een koud bad te nemen en
zich te kleeden. Op een tafel bij het
open raam stond koffie en brood ge
reed. De groote kantoortafel was bedekt
met papieren, alles behoorlijk geor
dend, ten dienste van zijn secretaris
en klerken gedurende zijne afwezigheid.
Hij zou dien avond vertrekken voor
een lange huwelijksreis, eerst naar
Pen-IIoël om aan zijne vrouw de baker
mat van zijn geslacht te laten zien;
daarna door geheel Brilanje en later
naar het Zuiden van Ierland. Hij
wenschte dat prachtige en vruchtbare
land te zien waar Constance als kind
en meisje had geleefd, een landstreek
even romantisch en landelijk als zijn
eigen geboorteland. Zij hadden het
reisje te zamen vastgesteld; beiden
zouden zij elkander de plaatsen laten
zien, waar zij hunne jeugd hadden
doorgebracht. Het zou den band lus
schen hen nauwer toehalen, wanneer
zij te zamen langs die oude wegen
gingen waar zij als kinderen hadden
gespeeld en gedarteld.
Na hunne terugkomst te Parijs, zou
de Villa van Lady Constance in het
Bois de Boulogne hunne woning zijn,
terwijl het soliede oude huis in de
Place Royale als kantoor voor Ishmael
zou blijven dienst doen. In zijne le
venswijze zou door zijn huwelijk hoe
genaamd geen verandering komen.
Hij zou aan het hoofd blijven van de
mannen van den vooruitgang. Het
aanleggen van viaducts, spoorwegen
en kanalen moest doorgaan alsof er
in de levensomstandigheden van den
ingenieur geen verandering had plaats
gehad. Constance had nooit getracht
haar minnaar over te halen tot een
leven van luiheid, den man van den
arbeid te hervormen lot den man van
de wereld. ,,Gij zult mij zooveel ge
zelschap houden als uwe werkzaam
heden dat zullen toelaten, Sebastian,
en ik beloof u, dal ik niet jaloersch
zal zijn."
„Mijn liefstemijn geluk zal ik
voortaan in uw bijzijn zoekenen
zoodra gij mij zegt dal het u ver
veelt een werkman als echtgenoot
te hebben, zal ik, ten spoedigste,
al mijne zaken liquideeren om mij
geheel aan u te kunnen wijden."
„Ik zal dal nooit doen totdal ik
geloof dat gij op dien leeftijd zijl ge
komen, dal het uw lijd is van rust
nemen na een welbesteed leven,"
antwoordde zij ernstig; „zoodra de
tijd daar is, dat gij in hel hoekje
van den haard met een gerust gewe
ten kunt zitten en zeggen„mijn
werk is afgeloopen." Ik kan nu reeds
met genoegen denken aan onzen ouden
dag, Sebastian, want eerst dan be
gint voor ons het ware huwelijksle
ven, terwijl ik vroeger, voordat ik
u kende, met schrik aan het toene
men mijner jaren dacht, en vreesde
voor de eenzaamheid, waarin ik die
laatste jaren zou moeten doorbren
gen." Daarna spraken zij over de
toekomst, den tijd van rust na veel
zwoegen en werkenmaakten plannen
hoe zij een gedeelte van het jaar in
hel geheel gerestaureerde kasteel van
Pen-Hoël zouden verblijf houden en
de overige maanden in een fraai
buitenhuis aan de oevers van de
Shannon, dal Constance van hare
moeder had geërfd. Jaarlijks zou
den zij eenigen tijd in Parijs door
brengen, want noch Constance noch
Ishmael konden zich de mogelijkheid
voorstellen van een ouden dag waarin
zij geen behoefte meer aan conver
satie zouden hebben. Zoo hadden
zij alles vooruit goed overlegd. Hun
toekomstig leven was geteekend als
een tuin, zonder distels of doornen,
zonder jaloezie, onwil of ontevre
denheid; slechts de fraaiste bloemen
van liefde en wederzijdsch geluk
zouden er bloeien.
Ishmael wandelde langzaam op en
neer in de groote met eikenhout
beschoten kamers op de eerste ver
dieping van dat prachtige oude huis
gebouwd in de dagen van den twee
den koning uit het huis van Bour
bon, en dacht aan het leven dat hij
ging verlaten en aan dat wat hij
intrad. Het leven dal hij heden vaar
wel zou zeggen was niet dan onge
lukkig voor hem geweest. Rijk in
geld, in succes, in eerbewijzing
maar arm in liefde en zonder genoe-
gelijk te huis. Te midden dier oude,
eeuwenheugende muren, had hij
dagen en nachten gewerkt, en slechts
eenmaal waren zij getuige geweest
van een feest door hem aan vier of
vijf ernstige mannenarbeiders even
als de gastheergegeven. Negen jaar
lang, sedert zijn rijkdom begon,
had Ishmael die eerste verdieping in
de Place Royale bewoond. Hij vond
zich zoo te huis op dat stille, met
groote boomen beplante plein, in
die sombere kamershet kwam zoo
geheel met zijn eigen gemoedstem
ming overeen. Hij had een oude
huishoudster aangenomeneene vrouw
die reeds zeven en twintig jaar ge
leden als zoodanig dienst had gedaan
bij een der grootste geleerden van
Frankrijk, en die wist hoe zij een man
moest behandelen, die wel aan zijne
studie maar niet aan zijn eigen be
hoeften dacht. Met zulk een dienst
bode was Jshmael's leven kalm ge
weest, zonder zorg, maar toch ook
zonder vreugde.
Toen hij heden die kamers eens
rondkeek was hij zelf verbaasd, hoe
hij die eenzaamheid zoolang had kun
nen verdragen. Hoeveel lange avonden
en nachten had hij niet doorgebracht
zonder eenige afwisseling dan werken 1
Nacht aan nacht had hij daar bij het
schijnsel van eene lamp, gebogen over
een groote tafel, gearbeid aan allerlei
bouwkundige plannen. De andere
kamer was zijn salon en eetkamer
te gelijk. Hij had die gemeubeleerd
met hel soliede oude rozenhouten
bureau, de massieve stoelen en tafels
van zijn oude woning te Ménilmonlant,
zelfs de zwart marmeren pendule met
de bronzen sphinxenwaarop Paque
rette zoo menigmaal had gestaard,
wanneer zij verlangde deeltenemen
aan de genoegens, waarvoor Parijs
altijd de stad bij uitnemendheid is
geweest. Daar stonden die oude din
gen, levendig herinnerende aan hel
oude leven, terwijl hij op den drempel
stond van het nieuwe dat hij tegemoet
ging. Ginds in een hoek bij den haard
stond de piano van Paquerette:
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.