Tweede Blad. van WOENSDAG 19 Januari 1887. LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. U) „Laat ik trachten, om aan u gelijk te worden, als ik kan, dat is de beste opvoeding die er voor mij bestaat." „Yleister!" „Neen, Lina, niemand kan vol maaktheid vleien." Madoline gaf haar een kus, om haar te doen zwijgen, blozende over den haar toegebrachten lol'. Daarop keerden zij om en wandelden lang zaam naar het huis terug, door de met dauw bedekte laan waar de schaduwen der hooge boomen donkerder en langer waren geworden, sedert de maan was opgekomen. Daphne stond op het terras een oogen- blik stil om nog een blik te werpen op de in de laagte stroomende rivier met hare met wilgen beplante boorden, welk landschap een toover- achlig effect in den maneschijn maakte. „Hee heerlijk is het buitenzuchtte Daphne. „Is het eigenlijk geen dwaas heid om zich in een huis op te sluiten Blijf nog een poosje, Lina." „Papa zou niet graag zoo alleen blijven, beste meid. En tante Rhoda sprak er ook van om van avond eens aan te komen." „Dan kan ik mij op een zedepreek voorbereiden," zeide Daphne. „Tante Rhoda had mij gezegd dal ik haar moest komen bezoeken, en ik heb het niet gedaan." De biljartkamer was helder verlicht, dus gingen de meisjes door de oran jerie en vervolgens de marmeren trap pen af naar de kamer waar zij de meeste kans hadden, hun vader op dit uur van den avond te vinden. Sir Vernon was geen hartstochtelijk biljartspeler, eigenlijk was hij in niets hartstochtelijk, behalve omtrent zijn eigen verdiensten waarvan hij een overdreven hoog denkbeeld had. Hij speelde iederen avond een partij bil jart, omdat het hem wakker hield, en het hem een kalme beweging verschafte, hetgeen hij noodzakelijk voor zijn gezondheid rekende. Hij speelde ernstig, alsof hij een plicht aan de maatschappij vervulde, en hij speelde goedmaar hoewel hij gaarne zijn oudste dochter in de kamer had terwijl hij speelde, en zelfs zoover ging, ook andere menschen te dulden, werd hij altijd boos indien men door babbelen zijne aandacht afleidde. In het helder witte licht van de carcellampen, was Sir Vernon Lawford op drie en vijltig jarigen leeltijd nog een knap man groot, goed gebouwd, meteen hard, scherp geteekend gelaat, lichtgrijze oogen, koud en ernstig van uitdrukking, grijs haar en bakkebaar den handen van een vrouwelijke fijnheid in vorm en kleur, en iets gebiedends en militairachligs in zijn houding, als van een man die zelf streng gedrild was, en nu op zijn beurt voor anderen ook erg streng zou zijn. Hij was over het biljart gebogen, met gefronst voorhoofd over een moeielijken stoot nadenkende, toen de beide meisjes zachtjes de groole deur binnenkwamen twee groote slanke gestalten in witte japonnen, met een achtergrond van bloemen en palmen en daarachter schemerde de marmeren balustrade. Een deftig gekleede dame, van twijfelachtigen leeftijd, de eenige toe schouwer bij het spel, zat zwijgend, zich met een waaier verkoelende, bij den wijden marmeren schoorsteen. De tegenpartij van Sir Vernon kwam rustig nader om de beide meisjes te groeten. „Ik ben zoo blijde dat gij in huis gekomen zijl," zeide hij vertrouwelijk. ,,Ik krijg schandelijk slaag en had zoo even meer trek, de queue weg te zetten en den tuin in te hollen om u te zoeken; doch ik dacht, dal wanneer ik mijn pak slaag niet heel zoetsappig opnam, Sir Vernon nooit weder met mij zou willen spelen. Is het niet overheerlijk ginder onder de zware boomen?" „Hemelsch," riep Daphne uit, „en de rivier ziet er uit als de Chemin du Paradis. Ik begrijp niet hoe gij hier in deze hel verlichte kamer blijven kunt." Sir Vernon had nu een dessin gevon den en langzaam en zachtjesstoolen- de, maakte hij een carambole, tevens de bal van zijn tegenpartij stoppende. „Dat 's een koopje voor mij," zeide de tegenpartij, terwijl Sir Vernon op nieuw stond te overleggen. Hij was een man van omtrent zeven en twintig jarigen leeftijd, groot, breed geschouderd, knap vooi komen en met iels in zijn houding van een kamp vechter zooals hij daar in zijn biljart kamer-negligé stond. Ilij was blank met een gezonden saxischen lint en dito blauwe oogenzonder scherp- geleekende trekken, maar toch goed gevormd en geregeldhaar licht bruin en kort geknipteen voorhoofd, dat verstand leekende, zonder dat men hem echter voor dichter ofphilosoof of geleerde zou houden een gewoon, goed Engelsch gezicht waaruit goed heid sprakzooals hij daar naast Madoline stond, krijt op zijn queue smerende met zooveel ijver alsof het winnen der partij daarvan afhing. Dit was Edgar Turch'ill van Hawks- yard Grange, de invloedrijkste en prettigste buurman van Sir Vernon Lawford, een landedelman van zeer oude familie met een mooi fortuin, eigenaar van een der fraaiste land goederen van hei graafschap, een echt Warwickshire Heerenhuis en de eenige zoon zijner moeder, die weduwe was. De dame bij de schoorsteen meende, dat zij nu lang genoeg verwaarloosd was geworden, en wenkte Daphne met haar waaier. Zij wenkte hel meisje op zulk een gebiedenden toon, dat men onmiddellijk zien kon dat zij tot de familie behoorde. „Kom hier kind, en ga eens bij mij zitten," fluisterde zij, daarbij met de punt van haar geborduurden schoen legen het haardijzer stootende, waarop Daphne nederig op een bankje aan de voeten der dame ging zitten, zich op het ergste voorbereidende. „Waarom zijl gij nog niet een enkele maal aan de pastorie geweest?" Daphne speelde met haar horloge ketting en keek erg verlegen. „Waarlijk, tante Rhoda, dat weet ik zelf niet," stamelde zij„misschien omdat ik mij zoo goed amuseerde. Alles hier te huis is zoo nieuw voor mij, u begrijpt de tuinen, de rivier, de weilanden." „Gij hadt dus zoo veel pret, dat gij geen den minsten lust had ornje tante en oom eens te bezoeken?" „Oom?" riep Daphne uit. „O, gij bedoelt den predikant?" „Natuurlijk, of is dat uw oom niet?" „Werkelijk tante? Ik weet dat hij met u gehuwd is; maar aangezien u pas een jaar geleden met hem trouw de, en hij mijn oom nog niet was, toen ik de laatste maal te huis was, zoo is het nooit bij mij opgekomen „Dat door mijn huwelijk met hem, hij uw oom geworden was. Dat klinkt al heel dom, Daphne! of het toont gebrek aan gezond verstand," zeide de predikantsvrouw, die zich beleedigd voelde. „Het was onwetendheid, tante Rhoda. Bij Madame Tolmache leerden zij ons zooveel aardrijkskunde, sterrenkunde, en andere hoog verheven zakenbe grijpt u, dat zij ons in het duister moesten laten omtrent ooms en tantes. En moet ik inderdaad den predikant oom noemen? Het klinkt werkelijk verschrikkelijk." „Waarom verschrikkelijk „Omdat ik mijn leven lang tegen hem heb opgezien als een wezen in een langenzwart zijden mantel, die lange preeken hield, en mij iets ver schrikkelijks zoude gedaan hebben, wanneer ik lachte in de kerk. Ik zag in hem de kerk in eigen persoon, en zou mij haast niet hebben kunnen voorstellen, dat hij ook ontbijt en middagmaal noodig had en zijn kleê- ren en schoenen afdroeg, zooals ande re menschen. Als hij eens een bezoek kwam brengen, dan had ik de ge woonte van weg te loopen en mij te verstoppen. Ik was altijd bang, dat hij mij zoude beknorren als ik hem tegenkwam, dat hij mij ernstig zoude toesprekenomdat ik niet vroom ge noeg was, of dat hij mij zoude vragen naar den tekst van zijn laalslen preek. En dan nu Ie denken dat hij mijn oom is. Hoe vreemd gaat toch alles in dit leven „Ik hoop, dat gij niet ophouden zult eerbied voor hem te gevoelen, en dat gij zult leeren hem lief te heb ben," zeide tante Rhoda streng. „Leeren hem lief te hebbenDenkt udat hij dit gaarne zou willen heb ben?" vroeg Daphne twijfelachtig. „Hij zou gaarne zien, dat gij u tegenover hem gedraagt, zooals hel een nichtje betaamt, Daphne. Mar- maduke beschouwt mijne familie als de zijne." „Nu, dat vind ik heel vriendelijk van hem," zeide Daphne, „maar ik houd het er voor dat het nog al moeie- lijk isnadat hij zoolang in een ge heel andere verhouding tot ons gestaan heeft." „De predikantsvrouw wierp een half vragenden, half afkeurenden blik op haar nicht. Zij wist niet hoeveel spot ternij er misschien onder die schijnbare onschuld verscholen was. Zij en Daph ne hadden nooit heel goed overweg gekund in vroeger tijd toen juffrouw Lawford de meesteres speelde op South llill, en melde opvoeding harer nichten belast was. Nog slechts een jaar geleden, en Rhoda Lawfordreeds drie en veertig jaar oud, was nog altijd Rhoda Law ford en dus was elke illusie van tot een huwelijk te geraken tot nul gere duceerd, vooral omdat zij in een streek woonde, waar slechts zeer weinig huwbare mannen waren. Maar Rhoda had in hare jeugd heel.veel pretensies gehad. Zij had zich zelf nooit voor eene schoonheid gehouden en ook hare familie had haar nooit als zoo danig op den voorgrond gebracht, dus daarop had zij zich nooit kunnen beroemen. Toch had men haar bewon derd om hare manieren, haar lint en haar handen en voetjes, haar middeltjeen schouders. Zij was een jonge dame van opvoeding en daarom werd zij bewonderd. Men had haar de elegante Miss Lawford genoemd; en daar bevalligheid gelukkig een hoe danigheid is, die door den tijd niet verdwijnt, was Rhoda reeds vijf en twintig jaar lang een elegante dame. Haar houding, schouders, handen en voeten werden reeds gedurende het vierde eener eeuw goed gecultiveerd. Meer tijdelijke bekoorlijkheden waren min of meer verdwenen en toch was menig schoon vriendinnetje van Rhoda die gezegevierd had en getrouwd was, nu eene passée matrone, van wie men medelijdend zeide: „Gij kunt u niet voorstellen, hoe schoon die vrouw een jaar of vijftien geleden was;" maar de aantrekkelijkheden der ele gante Miss Lawford waren nog altijd dezelfden, en de bevallige Rhoda Law ford had nog niet alle hoop opge geven om een prijs te trekken uit de huwlijkslolerij. De plaats van predikant te Baddes- ley-wilh-Arden, was een van die vette postjes, die gewoonlijk begeven wor den aan mannen van goede familie en belangrijke eigen inkomsten. De Eerwaarde Marmaduke Ferrers, stam de af van eene familie, die van oudsher in het graafschap had gewoond, en had door het overlijden van twee ooms en drie tantes, die allen in ongehuwden staat gestorven waren een groot vermogen gekregenzoo wel in land en huizen als in staats fondsen. Deze erfenissen waren hem met groote tusschenpoozen ten deel gevallen, daar sommige tantes erg langzaam waren oin hun greep van het leven op deze aarde los te laten maar al waren aide schatten van West minster of van Rothschild den Eer waarden Marmaduke ten deel gevallen, dan nog zoude hij de zoo groote voorrechten, die zijne positie als predikant der beide kleine plaatsjes Baddesley-mel-Arden hem gaven en den invloed welke hij daardoor kon uitoefenen, niet hebben opgegeven. Hij was een autocraat in hel klein, maar alleen kon hij dit karakter vol houden in een paar landelijke dorp jes, want om zijn krachten ie melen met sladsmenschendaaraan waagde hij zich niet. Om Giles eens flink te beknorren omdat hij op een Zater dagavond dronken was geweest, om Jan eens goed de les te lezen omdat hij verleden Zondag niet in de kerk was geweest, dal was voor den pre dikant een even groot genot, als een grooter man smaken kon door zijn legenstandeis in hel Parlement het onderspit te doen delven. Mijnheer Ferrers was reeds gedurende dertig jaar predikant te Baddesley, en in al dien tijd had hij er nooit aan gedacht eene vrouw te zoeken. Hij had een heerlijke oude pastorie met een prach- ligen tuinhij had de beste dienst boden uil den omtrek gedeeltelijk omdat bij een veeleischend meester was, en ten deele doordat hij zijne huishoudster een groot salaris gaf, en haar voor alle zaken verantwoordelijk stelde. Zijn leven ging steeds kalm, als een karretje op een zandweg voort. Door een huwelijk kon hij, wal hui selijk gemak betreft, niets winnen, behalve nog de kans, dat hij er bij kon verliezen. Daardoor kwam het dat, ofschoon hij reeds meer dan een dozijn jaren Miss Lawiord bewonderd hadvan haar sprekende, als de fijnst opgevoede en deftigste dame, die hij in alles raadpleegde omtrent zijn tuin, zijn stal, zijn gemeente, het nooit bij hem was opgekomen, dat bij zijn positie zoude verbeteren of zich ge-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 5