LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
43)
Mevrouw Ferrers trok haar lippen
op en bekeek Daphne van het hoofd
tot de voeten, met een kouden kri-
lieschen blik.
„Wit is zoo erg in het oog val
lend," zeide zij, alsof Daphne geen
schoonheid was die gezien mocht
worden, „en dan heelt het ook te
veel van een bruidskostuum. Ik geloof
zeker dat er wel een half dozijn
bruidjes op hel bal zullen zijn. Ik
ken er ten minste al twee Jul-
frouw Toddlington en Juffrouw Frank
Lothrop."
„Ik geloof niet dat Daphne een
vergelijking met die beiden behoeft
te vreezenzeide Madolinemet
innige liefde haar zuster aanziende
die op een voetenkussen zittende
bezig was een modejournaal intezien.
„Zeg eens, zusjelief, vindt gij iets dat u
bevalt?"
„Niets hoegenaamd. Al de costumes
zijn bepaald leelijk, stijf, opzichtig
en smakeloos, met allerlei strikjes en
lintjes. Wies gij zoo goed Lina en
help «lij met uw goeden smaak om
mijn balioilet in orde te maken, zonder
hulp van de modeplaten van Juffrouw
Piper."
„Meent gij dat werkelijk? Zoudt
gij dal liever hebben dan iets naar
den laatsten smaak te kiezen?"
„Oneindig liever."
„Dan zal ik u zeggen hoe het
zijn zal. Ik zal u kleeden volgens
een portret door Sir Joshua. Het
prachtigste wit satijn dal voor geld
te koop is, en zoo eenvoudig mogelijk
opgemaakt. Een klein beetje helder
blauwe kant en mijn halsketting
met paarlen als eenig sieraad."
„Madoline gelooft gij het wel
verstandig, om Daphne met geleende
veeren te laten pronken?" vroeg
Mevrouw Ferrers streng, „liet konde
haar aanleiding geven tot verkeerde
begrippen."
„Het zullen geen geleende veeren
zijn. De paarlen zullen mijn nieuw
jaars-cadeau aan u zijn, zusjelief."
„Neen, neen Lina, ik wil u niet
van uwe juweelen berooven. Ik heb
het altijd heel slecht van de jodinnen
gevonden om de Egyptenaren te
bezwendelen, voordat zij door de
Roode Zee logen, hoewel zij er toe
aangezet werden."
„Daphne I" schreeuwde tante Rhoda
„nu wordt gij toch al te prolaan."
„Lieveling, ik wil nu mijn zin eens
hebben," zeide Lina, zonder op den
uitroep van tante te letten. Voorlaan
behoort u de halsketting, ik bezit
meer juweelen dan ik ooit zal dra
gen."
„Het behoorde aan uwe moeder,
Madoline, en gij moest er dus aan
gehecht zijn."
,,tlel was de aard mijner moeder
om wat te kunnen missen, iets voor
een ander over te hebben, en niet
om te poltentante Rhoda. Zij zou
de zich over een zelfzuchtige dochter
geschaamd hebben. Vindt gij dat dan
goed Daphne1? Het witte satijn met
echte oude Mechelsche kant, en een
enkele bloem in uw haar?"
„Ik kan niets beters verlangen
Lina."
„En wat denkt gij aan te trekken
Lina?" vroeg Mevrouw Ferrers op
ontevreden loon. „Waarschijnlijk zult
gij wel een nieuwe japon laten maken."
„Ik heb er nog niet toe kunnen
besluiten, tot die kosten overlegaan. Ik
heb die goudkleurige satijnen japon
nog, die ik ter gelegenheid van het
diner op het Kasteel te Warwick ge
dragen heb."
„Maar dat is immers veel te zwaar
voor een bal. Neen, Lina gij moet
wat nieuws hebben, al doet gij het
maar alleen om mijn voorbeeld te
volgen. Ik was reeds vast besloten om
mijn paarlgrijze japon aantedoendie
gij allen zoo bewondertmaar mijn
echtgenoot was er op gesteld dat ik
een nieuwe japon uit Parijs moest
laten komen."
„Uit het groote magazijn van Worth?"
„Gelooft gij dan, dat ik ooit zoo
roekeloos zoude zijn? Neen Lina;
wanneer ik mij de weelde veroorloof
van een fr^nsche japon dan laat ik
die maken, door een vrouwtje die
op de derde verdieping in de Rue
Vivienne woont. Zij was vroeger de
eerste werkster bij Worth, en heeft
dus geheel en al zijn snit. Ik schrijf
haar welke kleur ik het liefst heb,
en hoeveel geld ik besleden wil, en
dan zorgt zij voor alles zonder dal
ik er verder eenigen last van heb."
Er werd besloten, dat Madoline een
nieuwe japon zoude nemen, zalmkleu
rig of licht roseiets wat zeer goed
zoude staangegarneerd met een
overvloed van die prachtige theero
zen die Mac Closkie gedurende den
winter bij menigte teelde, ten koste
van een voorraad steenkolenvoldoen
de voor een reis van China, om
vooral de eerste nieuwe thee te kun
nen aanbrengen, en dus alle andere
stoomboolen voorbij te loopen. Me
vrouw Ferrers had nog heel wat te
zeggen over het wit satijn dat Daphne
zoude dragen en hield vol dat het
haar volstrekt niet kleedde. Ook was
het geen mode, buitendien zoude het
erg opzichtig, zooniet oulré zijn.
Maar Lina had eenmaal haar plan
opgemaakt, en was dan bij sommige
gelegenheden volstrekt niet genegen
om zich daarvan te laten afbrengen.
Welke stof of kleur men ook zoude
gekozen hebbentante Rhoda had er
aanmerking op gemaakt, alleen om
dat men haar niet geraadpleegd had.
„Nu Linameisjehef, moet ik naar
huis om te zorgen voor de theelalel,"
zeide zij, opstaande en haar met bont
omzette mantel omslaande. „Ik had
inij de moeite wel kunnen sparen om
hier over de balcoslumes te komen
spreken. Gij hadt mijn raad niet
noodig."
„Het was toch heel vriendelijk van
u, tantetje," zeide Lina haar een kus
gevende, „uw goede raad zoude ons
misschien van veel dienst hebben kun
nen zijn en ik zal die zelfs volgen.
Om u genoegen te doen zal ik een
nieuwe japon laten maken die ik
eigenlijk niet noodig heb."
„Wees er verzekerd van, dat jul-
frouw Piper uw lijf nu weder te lang
zal maken. Het laatste was te kort.
Zij kan niet in de schaduw mijner
kleine Frangaise slaan. Maar gij slaat
er zoo op, altijd menschen uil de
buurt te gebruiken."
„Jatante, ik houd er van om
inijn geld hier in de buurt te be
steden."
„Zelfs al wordt gij met ondank
beloond. Welnu, op uw leeftijd en
met uw fortuin behoeft gij zoo nauw
niet te kijken. Met inij is dat een
heel ander geval."
De nieuwjaarsdag ging zeer rustig
en kalm voorbij. Er was op dien
dag heel wat minder drukte op South
Ilill dan bij Madame Tolmache een
jaar geleden; daar hadden de jonge
dames een verrassing voor die dame
bereid in den vorm van een prachtig
geborduurd canapé-kussen, waarvan
zij natuurlijk reeds een maand te
voren alles gemerkt had. Daar trak
teerden de leerlingen onderling op
allerlei lekkernijen en smulden dat
het een aard had.
Behalve dat Daphne, toen zij dien
eersten dag van het jaar ontwaakte,
onder haar hoofdkussen de collier
van paarlen in een ouderwetsche,
rood marokijnen foudraal vond, ging
die dag zonder eenige feestviering
voorbij. Zij zat overeind in haar ledi
kant zonder gordijnen met de collier
in haar hand, en staarde naar buiten
in het winterlandschap.
„Wat zal dit nieuwe jaar mij
brengen, goed of kwaad?" vroeg zij
zich zelf al, waarbij haar oogen zich
niet tranen vulden, en haar geheele
houding diepe verslagenheid teeken-
de. „Geen geluk. Neen, dat is on
mogelijk dat kan nooit zijn voor
mij. Die hoop heb ik anderhalf jaar
geleden, op die nooit te vergeten
zomerdag opgegeven. Ware ik voor
dien tijd gestorven! had ik ook,
even als de andere meisjes de koorts
gekregen, en zoo ernstig dat ik er
aan bezweken was, zou dat geen
gelukkiger lol geweest zijn dan ik
nu heb? ondeugend, dol gelukkig,
somtijds in zijn gezelschap on
gelukkig als hij weg is; schuldig
altijd schuldig tegenover haar, die
mij het liefst en het dierbaarst is;
mijzelf verachtend, eerloos, geweten
loos, ellendig
Zij weende, het nieuwe jaar met
hare tranen inwijdende. Langzaam
werd zij kalmer, bracht het parelsnoer
aan hare lippen en kuste het leeder.
„Het zal een talisman zijn," sprak
zij lot zich zeiven. „Paarlen zoo
helder, zoo rein als de ziel van de
geefster. Het zal een toovermiddel zijn.
Ik wil niet meer zondigen. Ik wil niet
niet meer denken aan hem, want dat
maakt mij schuldig. Ik zal hem uil mijn
hart bannen. Geliefde, ik wil u verge
ten Gij die op dien zomerschen dag
mijne hand naaint, en daarin mijn lot
las een droevig lot ja, want is
hel niet verschrikkelijk u te beminnen
zonder hoop Geliefde, die mijn hart
stal, door fluisterend, zoete woordjes
te spreken en mij aantezien met
looverachtige blikken blikken en
woorden die voor u niets beduidden,
maar alles en alles voor mij waren.
O! ik moet mijn best doen om u
te vergeten. Ik moet trachten trotsch
te worden. Het is zoo min, zoo
vernederend, om te beminnen waar
geen wederliefde bestaat. Indien hij
het wist hoe zou hij mij verachten!
Ik sterf liever dan dal hij het ooit
zal weten
Het was hard om met deze gevoelens
een nieuw jaar integaan met een
hart door zulk een geheim bezwaard.
Iedereen, althans naar den schijn,
voelt zich gelukkig en glimlacht.
Welke zorg kon een meisje als
Daphne hebben, die het leven even
gemakkelijk door kwam als de lelien
Uiterlijk zonneschijn en tortelduiven;
van binnen duisternis en schorpi
oenen.
Toen zij gekleed was, behalve haai
warme winterjapon, deed Daphne de
paarlen om haar hals. Zij waren niet
witter of fraaier van vorm dan de hals
die zij omsloten.
„Ik moet mijn talisman altijd dra
gen," dacht zij, toen zij hel slootje dicht
deed. „Laat ik gelijk zijn aan den prins
inliet sprookje, die een ring droeg,
waarin een scherpe pen bevestigd
was die hem dadelijk prikte, zoodra
er een zondige gedachte hij hem
opkwam."
Toen zij naar beneden ging was
zij wat vroolijker dan bij haar ont
waken. Uit de paarlen had zij troost
geplukt. Zij kuste hare zustei hartelijk,
tiaar dankende voor de nieuwjaarsgift.
Op de ontbijttafel stond een juweel
kistje en daarnaast een mandje met
zomerbloemen een mandje dal
regelrecht uit het zonnige zuiden
was gekomenbloemen geteeld in
de tuinen aan de kusten der Mid-
dellandscbe Zee, waar nooit winter
heerschte.
Daphne keek eerst naar de juweelen,
misschien noemt men het laag, maar
toch erg natuurlijk. Het kistje bevatte
een kruis van saffieren, prachtig schit
terende steenen, van een heerlijke,
lichtblauwe kleur, lijn gezet een
kruis dat onder alle juweelen eener
vorstin als prachtstuk had kunnen
gelden. De bloemen waren rozen,
camelias, viooltjes en een vreemde
doornachtige soort van oranjebloesem.
„Ach Lina!" riep Daphne uit;
„oranjebloesem met doornen! Is dat
geen kwaad leeker.
„Ik hoop van niet, lieve, maar
ik houd toch meer van de andere
soort. Deze zijn niet erg geschikt
om in een bloemenglas gezel te
worden. Maar vindt gij het niet
aardig van Gerald om dit alles van
Nice te laten komen, als een Nieuw
jaarscadeau
„0, was hij het die ze hier zond?"
„Wie dan anders ?Onder het mand
je was een klein briefjeen zie eens
hier deze prachtige camelia knop is
gemerkt voor Daphne."
„Daar is iets onaangenaams voor
u in," zeide Daphne min of meer
bitter. „Ja, het was werkelijk zeer
beleefd van hem dat hij er aan
dacht dat ik ook bestond."
„Er is nog iets vooru, lieveling
een medaillon, dat Gerald mij
verzocht heeft u uit zijn naam te
geven. Hij hoopt, dat gij het op uw
eerste bal zult dragen."
Zij opende een klein blauw fluweelen
foudraal, en Daphne zag een ovaal
gouden medaillon met saffieren omzet.
Het was een prachtig sieraad, dat
een koningin haar zoude benijden.
„Neen," zeide Daphne vriendelijk,
maar vast besloten„Ik wil van
niemand dan van u juweelen aan
nemen. Gij kunt betalen wat ik in
dat artikel ooit noodig zal hebben,
voor u is het een genot te geven,
ik weel dat zusjelief en voor
mij om iets van u te krijgen. Ik kan
het cadeau van Mijnheer Goring niet
aannemen, hoewel ik zijn beleefdheid
op hoogen prijs stel."
„Daphne! Hij zal zich vreeselijk
beleedigd gevoelen."
„Neen dat zal hij niet. Hij zal
begrijpen dat ik ook eenig gevoel
van eigenwaarde heb. Van mijne
zuster alle gunsten ter wereld; maar
van hem niets behalve deze witte
bloemknop
Onwillekeurig bracht zij de camelia
aan hare lippen, maar de aanraking
met de bloem, die hij in handen
had gehad deed haar huiveren en
ontroerde haar of hij haar persoonlijk
had aangeraakt. Zij beefde en werd
bleek.
„Zusjelief, wat ziet gij er van morgen
slecht uit," zeide Madoline, „watscheelt
er aan?"
„Mij scheelt niets, maar het is een
akelig gure morgen," antwoordde
Daphne, voor den haard staande om ha
re handen te warmen, i Vindt gij ook
niet dat Nieuwjaarsdag eigenlijk een
akelige dag is? Alles opnieuw be
ginnen, iemand uitnoodigen om in de
toekomst te zien, maar tevens te dwin
gen terug te zien in het verledene en
spijt te gevoelen alweder een jaar
verspild te hebben. Gij gaat waar
schijnlijk naar de kerk om daar een
orthodoxe preek aantehooren?"
„Gaat gij dan niet met mij mede
Daphne? Naar mijn begrip moest
iedereen op Nieuwjaarsdag naar de
kerk gaan."
„Goed, dan zal ik met u gaan,
als gij het goed vindt. Ik kan daar
even goed zijn als ergens anders."
„Mijn lieveling, moogt gij daar op
dien loon over spreken?"
„Ik weet het niet, ik houd heter
voor dal ik ongeneeselijk ongodsdien
stig ben. Als ik ooit ondervonden had,
dat geloot mij goed deeddan zoude
ik misschien ernstiger zijn. Maar als
ik bidworden mijn gebeden toch
niet verhoord. Vraag ik om brood
dan krijg ik steenen."
„Meisjelief, daar kan maar één
reden voor bestaan. Gij bid niet ern
stig. Voortdurend bidden geelt altijd
zegen, misschien niet altijd juist wat wij
wenschenmaar in ieder geval geelt
hel vrede in hel gemoed, en verlicht
aardsche zorgen. God weel wat goed
voor ons is."
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.