LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 44) „Misschien hebt gij gelijk. Ik bid ook niet van harte. Mijn woorden gaan misschien naar bovenmaar mijn gedachten blijven hier beneden. Ik ben te veel aan de wereld gehecht. Ik volg de gewone sleur, maar ik heb er geen begrip van." „Ga dan met mij naar de kerk, en deze plechtige dag zal u misschien tot ernstiger gedachten stemmen." ,,A1 was het alleen om met u te kunnen gaan zoude ik het doenlieve Lina, naast u te knielen en met u te bidden, zoude mij misschien een stapje nader lot den hemel brengen, en hoe innig zoude ik bidden om u meer te gelijken." „Dan waart gij nog niet ver," ant woordde Madoline met een droevigen glimlach. Sir Vei non trad binnenwel een beetje bleek na zijn laatste ziekte maar toch met waardigheid. Op South Hill werd geen bijbellezing gehouden se dert den dood van de eerste Lady Law- ford. Sir Vernon ging op zondagmor gen naar de kerk als hij zich welgenoeg gevoeldemaar alle andere godsdien stige plechtigheden verrichtte hij in zijn eigen kamer. Daarom had er ook 's morgens geen bijeenkomst van het geheele personeel plaats, en werd hel aan de dienstboden op South Hill overgelaten om hun eigen weg naai den hemel te vinden. Madoline stond op om haar vader vriendelijk geluk met het nieuwjaar te wenschen. Daphne bleef geknield voor het vuur liggenwel begrij pende dat wenschen van hare zijde toch als holle klanken zouden be schouwd worden. „Mijn leven moet altijd gelukkig zijn, zoolang als ik u heb, meisjelief," zeide Sir Vernonzijn oudste dochter kus sende; en daarop gedrongen door een zeker gevoel van billijkheid keerde hij zich naar het kind dat hij niet liefhadhij lag zijn hand op Daphne's hoold. „Goeden morgen, Daphne. Ik wensch u een gelukkig nieuwjaar!" zeide hij vriendelijk. Zwijgend keerde zij zich om, greep haars vaders hand en bracht die aan hare lippen. Het was voor het eerst dat zij zoo iets deed, en toch werd zijn vaderhart er door geroerd ge troffen hoewel door deze beweging van het meisje de herinnering aan hare moeder weder levendig werd. „Geef ook mij uw zegen, zelfs aan mij, vader! riep zij uit aan een der aandoenlijkste plaatsen uit den Bijbel denkende. „God zegene en bescherme u, kindlief." „Ik dank u vader. Dat is een goed begin van het jaar," zeide Daphne, een snik onderdrukkende. Ik denk, dat ik mij nu niet langer als Ezau zal beschouwen." „Zusje, wal maakt gij toch voor vergelijkingen," riep Madoline. „In welk opzicht zijt gij ooit aan Ezau gelijk geweest? Heb ik u ooit be drogen „Niet met moedwil, Lina," gaf Daphne ten antwoorddichter bij Madoline schuivende, terwijl zij de thee voor haar vader inschonk. „Gij zijt mijn weldoenster, mijn schutsengel. Is het uw schuld, dat ik zoowel door natuur als afkomst tot den stam van Israael schijn te behooren?" HOOFDSTUK XIX. „En plotseling viel zij op den grond." Men was in het midden der tweede week van Januari, en het was den avond van het Bal. Welk meisje van achttien jaar, kon,.al had zij overigens ook nog zooveel zorg, kalm blijven hij de gedachte aan haar eerste bal en dal nog wel een bal waarop alles wat Warwickshire aan schoonheid en deftigheid bezat zoude verschijnen. Daphne gaf zich geheel en al over aan den indruk van het oogen- blik. Zij was sedert Nieuwjaarsdag buitengewoon vroolijk en gelijkmatig van humeur. Die vaderlijke zegen, haar, zonder grommen en vrijwillig gegeven, scheen haar geheele natuur veranderd te hebben. Zij ging met Madoline naar de kerk, en bad met hart en ziel, luisterde zonder ongeduld naar de vervelende preek, met allerlei afgezaagde uitroepingen doorspekt, die de Eerwaarde Mar- maduke Ferrers op eentonige wijze voordroeg. Sedert Nieuwjaarsdag was er noch op haar gedrag noch op hare manieren iets aantemerken, hetgeen zoo opmerkelijk was, dat Mevrouw Ferrers zelf geluigde, dat er een groote verandering had plaats gehad en Daphne nu op een redelijk wezen be gon te lijken. Zij had den strijd in haar binnenste eerlijk en moedig volslreden. Zij had zooveel mogelijk, het voor haar zoo aangename en toch zoo gevaarlijke ge zelschap vermeden. Zij had ook minder gevergd van haar toegenegen slaaf Edgar, en meer tijd aan de studie besteed. Zij had de liederen van Mendelssohn ter hand genomen en die vol ijver en gevoel bestudeerd, vooral de aandoenlijkste melodien. Onbewust van het gevaar, en vast besloten zich zelf te genezen vaneen dwaze liefde, had zij haar hartstocht nieuw voedsel gegeven door zich aan poezie en muziek te wijden; zij zag in elke heldin, die zij het meest be wonderde, van Julia tot Enide, een slachtoffer van even hopelooze lieide als de hare; maar niettemin was het haar ernstige wensch om te ver geten. „Als mijn naamgenoot, trotsch op hare kuischheid, een god konde ontvlieden die haar aanbad, dan mag het voor mij niet moeilijk zijn om mijn liefde te onderdrukken voor een man die niets om mij geeft," zeide zij met verachting tol zich zelf. De dag van het bal bracht genot ge noeg om alle droevige en onaangename gedachten te verbannen. De modiste, juffrouw Piper, had werk geleverd alsof zij in Parijs gehore en opge voed was. Het wit satijnen kleed sloot prachtig om het tengere fijne figuurtje. Hel was niet dal ivoorwit, dal in de laatste jaren smaak is, maar een fijn paarlachlig wit, met donkeren weer schijn in de schaduw van de plooien, zooals men dat op oude schilderijen ziet. Daphne, met haar prachtig haar in een knoop, achter op haar heerlijk schoon gevormd hoofd saamgebonden, zonder ander versiersel dan een enkel takje vergeet-mij-nietjes, zag er uit als eene Julia, geschilderd door Sir Joshua. Het was Julia's kleed, zooals actrices, in die rol droegen, zonder daarbij in acht te nemen of het cos- tuum wel paste bij den tijd waarin Julia leefde. Een enkele streng paarlen, om den paarlblanken hals, de schou ders zedig bedekt door een overvloed van gaas en kant, korte satijnen mou wen waaruit de poezele ronde armen te voorschijn kwamen, de kleine voet jes in witte satijnen dansschoentjes niet van die onmogelijke dingen met hooge hakken, die pijnigings-instru- menten, door Parijsehe schoenmakers uitgevonden om zwakke vrouwen te martelen alles had een ouderwetsch air; maar het was allerliefst en het geheel prachtig; Madoline was opge togen over den uitslag. „Een beetje outré, vindt gij ook niet?" zeide Mevrouw Ferrers, ja- loersch naar Daphne's frissche jeugdige schoonheid ziende, waarbij haar ge laatskleur nog veel laniger scheen, toen zij toevallig over de schouders van het meisje, een blik in den groolen spiegel wierp. „Hel doet me een beetje te veel denken aan de kinderprentenboekjes van Kale Greenaway." Zij was bezig te trachten, zich in haar statiekleed een beetje t'huis te gevoelen, een schitterende combi natie van purper fluweel en roomkleurig satijn, door de ii'ansche modiste in de Hue Vicienne juist in tijds afgezon den om een paar uur geleden te arriveeren, nadat Mevrouw Ferrers er den laalslen dag of drie erg over in angst had gezeten. Het was een prachtige japon, zoodanig overladen met allerlei linten en kanten en strik ken, dat het bepaald een wonder was dal alles zoo in elkander te krijgen. Het fluweelen kuras, was van achteren, met een dik gouden koord, dichtgeregen en sloot nauw om de gevulde gestalte; de roode sjerp was voorzien van lange gouden fianjes, die afhingen op een massa roomkleurig satijn, dat golvende om de beenen der dame op en neer ging, om te eindigen in een sleep van purper fluweel, die minstens een voet of twaall over den grond sleepte. Dal Mevrouw Ferrers in zulk een japon, zoowel voor zich zelve als voor anderen een ware plaag was, kon niemand die gezond verstand bezat betwijfelen. Maar daar stond tegenover, dat alles naar de laatste mode was, en wel geschikt om een gevoel van jaloezie in elk vrouwelijk gemoed op te wekken. „Het verwondert mij volstrekt niet, dat gij minachtend naar mijne korte rokken kijkt, tante Rhoda," zeide Daphne glimlachend voor den spiegel staande; „maar als het op dansen aankomt, dan ben ik beter dan als u met dien fluweelen sleep." „Ik zal waarschijnlijk niet veel dansen," antwoordde Mevrouw Ferrers met waardigheid. „Misschien zalik, als predikantsvrouw, in het geheel niet dansen." „Dan zal u den geheelen avond moe ten zitten met uw sleep opgenomen, om te voorkomen dat de menschen erop trappen en dat zal nog vervelender zijn," zeide Daphne. Het was een heldere, koude nacht, prachtige maneschijn een heerlijke nacht voor een toertje vriezend maar niet sterk genoeg om de wegen glad te makenbuitendien Boiler en Crock waren een span paarden waarop inen vertrouwen kon. Sir Yernon had besloten zijne dochters naar het bal te geleiden. Wel was het een opoffering van zijn rust en gemak, maar hij gevoelde dat hij er niet buiten kon. „Ik zal een uurtje blijven," zeide hij, „en dan kan Rodgers me naar huis rijden, en later teruggaan om u te halen. De paarden zullen er niet van bederven om tweemaal den weg te maken." „Vaderlief, wat is dat heerlijk dat u met ons gaat," zeide Madoline. Na een verfrisschende kop thee, en nadat zij behoorlijk gewikkeld waren in met bont gevoerde mantels en wollen shawls, namen de drie dames en Sir Vernon in den ruimen landauer plaats, en waren al spoedig op den grooten weg naar Stratfort. YVelk eene verandering had het anders zoo stille stadje op dezen avond onder gaan I Overal licht, overal menschen, overal op hoogen toon bevelende politie-agenteneen file van rijtuigen met verlichte lantaarns, drie naast elkander in de breede straat voor de herberg het Roode Paard, en wat een opstopping, in die nauwere stra ten in den omtrek van het stadhuis 1 wat een verwarring, niettegenstaande al die luidruchtige pogingen om de orde te bewaren! Hel kwam Daphne voor, alsof zij den geheelen nacht in het rijtuig zouden blijven zittenbekeken en begluurd door hel volk, dat met luide stemmen allerlei aan- en opmer kingen maakte „Kijk die blonde eens een mooie meid zijn!" „Ik vind de donkere knapper." „Kijk in 's hemels naam eens naar de diamanten der oude dame." „Dat is Lord Willerby." „Neenhij is het niet, stommerik." „Ik zie hel wapen op hel portier van den wagen." „Wat prachtig haar heeft zij!" „Wit satijn, is het niet?" en zoo ging het voort terwijl in de verte de klanken der muziek weerklonken. „Het is toch verschrikkelijk, zoolang hier in de straat te moeten wachten," zeide Daphne steeds luisterende naai de bevelende slem der politie, die voortdurend schreeuwde„Vooruit, koetsier." Zij wachtten ongeveer twintig mi nuten en reden toen stapvoets tot voor de deur, waar een drom volks met ijverige blikken de gasten bekeek. Hel was haast niet te gelooven dat die rijk met bloemen versierde en schitterend verlichtte vestibule de zelfde was waar anders zulke prozaïsche menschen, als klerken van de secreta rie, politie-beambten en diergelijken in- en uilgingen. Edgar en Gerald stonden beiden bij de groote deur, wachtende op de familie van South Hill: Edgar op gevaar af, van be schuldigd te worden zijne moeder te hebben verlaten, die hij in een gemakkelijk hoekje der balzaal ge plaatst had, en toen aan haar eigen overdenkingen had overgelaten of aan zoodanige conversatie als zij vinden kon onder verscheidene andere dames, die evenals zij, in de periode waren van als muurbloemen te figu- reeren. „Ik dachtdat gij nooit kwaamt," zei de Edgar, Daphne zijn arm aanbieden de op een wijze die zij voor zeer gepast hield. „En ik dacht dat wij den geheelen avond op straat moesten doorbrengen," zeide Daphne. Gerald geleidde Madoline; Sir Vernon volgde met zijne zuster wier hoogge hakte schoenen a la Pompadour uit muntend bij haar japon pasten, maar niet geschikt waren om zich op te bewe gen. Gelukkig was zij vrij vlug, en dus slaagde zij er in, hoe dan ook, de groo te eikenhouten trap op te trippelen; hoewel zij een gevoel in haar voeten en beenen had, alsof die veranderd waren in de houten beenen, welke invaliden gebruikten, voordat de kunstbeenen van kurk en metaal uitgevonden waren. De balzaal was reeds zeer vol, aange zien de familie van South Hill laat kwam, op speciaal verlangen van tante Rhoda, die er sterk tegen had om onder de eerst aankomenden te behooren en dus de ledige zalen op en neder te wandelen en daardoor de kilheid der atmosfeer voor de later komenden aftenemen. Het dansen was in vollen gang, de toiletten der dames zoowel als van de meesten der heeren staken scherp af legen de licht grijs gepleisterde muren, het lichtrood der vossenjagers en de uniformen der te Warwick en Coventry in garnizoen liggende officieren, stak vroolijk af tegen de lichtkleurige toiletten hunner danse ressen. Er waren er reeds meer dan twee honderd in de zaal, zoo vertelde Edgar aan Daphne, terwijl hij haar de meest in 't oog vallende paren aanwees. „Ik houd het er voor dat er wel driehonderd zullen zijn voor midder nacht," zeide hij. „Het zal prachtig zijn. Eenmaal in de twee jaar, begrijpt gij. Er zijn menschen die er voor op sparen. Wat een massa heeren in 't rood, vind gij niet?" „Ja, waarom hebt gij ook uw rooden jachlrok niet aangedaan? Dat slaat veel beter dan dat doodsche zwart." „Meent gij dat werkelijk Als ik dat geweten had "stamelde Edgar. „Maar ik was overtuigd, dat gij mij zoudt uitlachen als ik die roode zwaluwstaart, die ik somtijds op jacht-diners draag, aangetrokken had." (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6