LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
55)
Het was dus Gerald, die haar
gevonden had, hij alleen was in
staat geweest te bedenken waar men
haar waarschijnlijk zou kunnen vinden.
Haar aanstaande echtgenoot, aan
wien zij zich verbonden hadscheen
geen het minste begrip gehad te
hebben waar zij zijn kon. Hoe ge
heel verschillend waren zij niet in
hunne opvattingen, hoewel zooge
naamd éénl
Zij gingen kalm met hun drieën
terug naar den tuin, waar de zusters
wachtende waren en heel veel schik
hadden in Daphne's dwaasheidmaar
het toch wel aardig vonden in een
jong meisje, want voor deze Veslaal-
sche maagden was de persoon van
Shakespeare gelijk aan een heilige.
„Hel spijl mij werkelijk, dat ik
u zooveel moeite heb veroorzaakt,"
zeide Daphne; „maar ik had nooit ge
dacht dat mijne alwezigheid iemand
ongerust zou maken. Ik hen misschien
wel wat langer weggebleven dan ik zeil
plan had."
„Het sloeg reeds tien uur, meer dan
een kwartier geleden," zetde Edgar.
„Dat is werkelijk verschrikkelijk. Ik
dacht niet dat het al zoo laat was."
Daphne zeide de zusters goeden
avond, nederig hare excuses makende
over haar avondbezoek. Zij gmgen met
haar tot aan het tuinhek, en keken toen
de slanke gestalte na, zooals zij daar
langzamerhand in den maneschijn ver
dween, terwijl zij zoowel hare schoon
heid bewonderden als met haai smaak
dweepten.
„Ziet zij er niet allerliefst uit?" zeide
de eene.
„En vindt gij het geen aardig denk
beeld om voor haar vertrek naar het
buitenland nog afscheid van dit huis te
nemen," zeide de andere.
Daphne en haar metgezellen wandel
den langzaam naar de ladingplaats, en
spraken onderweg al heel weinig; Edgar
en zijne verloofde te zamen, terwijl
Gerald een sigaar rookende, langzaaam
volgde.
Daphne wenschte te roeien, maar
Edgar stond er op dat zij achter in den
stuurstoel zou gaan zitten behoorlijk
in een wollen doek gewikkeld, dien hij
in hel schuitje gevonden had. Hij nam
de riemen op terwijl Gerald voorin
ging liggen, zijn sigaar rookende, en
naar de sterren starende.
Hel was een prachtige nacht; hel
geheele landschap zag er in het heldere
maanlicht nog veel fraaier uit, dan bij
dag; de rivier glinsterde als vloeibaar
zilver en Daphne zou zich niet ver
wonderd hebben wanneer zij den rivier
god en zijn gevolg van nimpfen uit
den vloed had zien opstijgen.
„Op zulk een avond als deze, zou
men kunnen verwachten de Goden
uit de Grieksche labelleer hier op aarde
te zien terug keeren. Het gaat mij even
als Alfred de Musset, namelijk dat ik
spijt gevoel, dal zij allen dood en weg
zijn en niet terug keeren," zeide zij
droomerig naar de schaduwen op het
water starende.
„En ik geloof, dat bun gewone ma
nier van zich te gedragen, aanleiding
moest geven dat elke fatsoenlijke jonge
dame blijde moest zijn van hen ontsla
gen te zijnzeide Gerald het stukje
van zijn sigaar over boord gooiende.
„Hoe zou het u bevallen om door een
kwaadaardige oude man, die den
vorm van een stier heelt aangenomen,
te worden ontvoerdot dat de aarde
zich plotseling opende terwijl gij bloe
men zochten een nog veel gevaar
lijker oude heer uil zijn wagen
sprong om u te grijpen en meête-
nemen naar den Tartarus?"
„Hoe durft gij Zeus oud noemen P"
zeide Daphne verontwaardigd. „De
goden waren en blijven altijd jong."
„In ieder geval was hij een raar
oud mannetje, die niet in een mas
kerade pak langs velden en wegen
had moeten loopen, maar liever in
volle staatsie op den Olympus had
moeten blijven," zeide Gerald. „Het
gezicht op deze rivier in een nacht
als deze, herinnert mij meer aan
oude Duitsche legenden dan wel aan
goden en godinnen uit de Grieksche
fabelleer. Ik zou in 't geheel niet
verwonderd zijn als ik Miss Daphne
Lawford plotseling in eene Undine
zag veranderenzich met het hoofd
vooruit in de rivier werpende en
naar een voor ons onpeilbare diepte
duikende, Turchill en mij doodelijk
verschrikt in de boot achterlatende."
„Ik heb Undine dikwijls benijd,"
antwoordde Daphne.
„Ik houd zoo veel van de rivier
dat ik jaren geleden dikwijls gedacht
heb, dat er op den bodem er van
zich een gelukkige wereld bevond
bewoond door nimplen en geesten
en waar men voor eeuwig zalig was.
Zells nu, dat ik opgehouden heb aan
geesten te gelooven, kan ik de ge
dachte, dat er zalige rust op den
bodem dezer rivier te vinden is, niet
van mij afzetten."
„Indien gij eens een onderzoek
zoudt instellen door met een duiker
klok naar beneden te gaandan ge
loof ik, dat gij niet veel anders dan
modder zoudt vinden," zeide Gerald,
scherp lachende.
Sedert zijn terugkomst uit Canada
had hij Daphne weder op zijn oude ma
nier behandeld alsof zij een kind
was, waarop hij in zijn wijsheid uit de
hoogte neerzag. Er was noch in woord,
noch in blik iets te bespeuren van dal
eene dwaze oogenblik waarin hij zijn
gevoelen verraden had.
„Het zal mij eens verwonderen wat
Daphne hier, van de troebele Avon zal
zeggen als zij het Lemanmeer gezien
heeft," zeide hij een oogenblik later te
gen Turchill.
„Het meer is vrij wat ruimer," zei
de Edgar op zijn gewone prozaïsche
wijze van spreken," en die prachtige
stoombooten zijn ook aantrekkelijk.
„Een meer met stoombooten! 'tis
al te verschrikkelijk!" riep Daph e. „Ik
zal er niet half zooveel genat hebben
als hier op mijn romantische Avon,
hoewel het water wel eens wat modde
rig is. Mijn geliefde Oude Avon!" zij
waren nu bij het schuitenhuis gekomen
en terwijl zij aan wal stapte, zeide zij
zuchtend „hoe lang zal het duren
voordat ik u terugzie?"
„Binnen drie maanden," zeide
Edgar haar de hand drukkende, ter
wijl zij de trappen opging, die Bink
gemaakt had.
„Nog maar een kleine drie maanden;
en dan mijn lieveling," zachter spre -
kende, „dan zult gij mij geheel toe-
behooren, en zal ik de gelukkigste
man op aarde zijn."
„Wie weel het?" zeide Daphne.
„Hoe kan men zeker zijn wanneer
men een plaats verlaat, dat men er
ooit terug zal komen Gegroet, ge
liefde rivier!" riep zij uit, met de oogen
vol tranen. Ik geloof dal ik u voor
het laatst zie."
HOOFDSTUK XXIV.
„Ik weet het best, waar mij de
schoen wringt'."
Vier en twintig uur na dat kalme
roeitochtje op de door de maan be
schenen rivier, bevond zich de familie
van South-Hill op de stoomboot naar
Calais en werd door de golven dei-
zee braaf door elkander geschud tot
groot ongerief van Juffrouw Mowser,
die slecht tegen de zee kon, en meer
van een zoel- dan van een zoutwater-
matroos had, en behoorlijk zorgde
dat iedereen in de dameskajuit zich
daarvan kon overtuigen. Mowser was
geheel verslagen, hare gewone dap
perheid had haar verlaten, er was
hoegenaamd niets heldhaftigs meer in
hare houding en gedragnu zij zee
ziek was. Toch vergat zij haar plich
ten nietwant zelfs in de grootste
benauwdheden verloor zij de reistasch
en het juweelkistje harer meesteres
niet uit het oog, hield die kostbare
zaken krampachtig vast; gedurende
de hevigste aanvallen harer kwaal,
en keek intusschen andere,even zieke
menschen, met achterdochtige blik
ken aan.
Het was een heerlijke nacht, en Ma-
doline en Daphne bleven beiden op het
dek tot groote verontwaardiging van
Mowser, die er zeker van was dat Miss
Lawford kou zou vatten, en verklaarde
dat het alles de schuld van Daphne
was.
„Ik had er vast op gerekend dal gij in
de kajuit een slaapje waart komen
doen," zeide Mowser toen zij allen de
glibberige trappen op stommelden, en
door een politie-ambtenaar, naar hun
ne namen gevraagd werden, op een
toon zoo bar dat de toch reeds zenuw
achtige reizigers er geheel door van
streek raakten.
Daarop volgde een vervelend uur in
de wachtkamer, een kop koffie of
bouillon, menig onderdrukt gegeeuw,
van tijd tot tijd eens even naar het plat
form en eindelijk het zoo welkome uur
van vertrek, een reis door vlak land en
moerassen en in de verte steeds popu-
lierboomen tegen den gezichteinder
afstekende. Daphne scheen hel land
schap van buiten te kennen. Haar va
der zat, in zijn hoekje gedoken, lekker
te slapen. Madoline sluimerde ol scheen
te sluimeren. Gerald en Edgar hadden
gezorgd voor een coupé, waar zij hun
sigaar konden genieten, en door een
stilzwijgende overeenkomst met den
conducteur van den trein, had Sir Ver
non met zijn beide dochters ook een
coupé apart. Maar Daphne had geen de
minste neiging lot slapen. Zij keek
naar het eentonige landschap, alleen
hier en daar door een dorpje of land
hoeve afgewisseld; vee dal in de mis
tige weiden graasde, anders was er nog
niets te zien. Wat een eentonige lange
reis scheen het die ééne niet slapende
passagier toe, maar aan alles, en dus ook
hieraan kwam een einde, ennaeeni-
gen tijd hoorde men den roep „Parijs!"
en tevens het bericht dat alle passagiers
zich in het groote bagagepakhuis moes
ten begeven om den inhoud hunner
koffers en reiszakken te laten nazien;
een vervelend oponthoud, gedurende
waarvan de familie van Soulh-Hill in
een kille wachtkamer zat, terwijl Jin-
man en Juffrouw Mowser met de sleu
tels in de hand gereed stonden om aan
de eischen van heeren ambtenaren te
voldoen.
Een drukke dag in Parijswaarop
Sir Vernon in het Bristol Hotel uit
rustte van zijne vermoeienissen ter
wijl de jongelieden uit waren, om
alles wat der moeite waard was, te
bezichtigen en een diner bij Bignon,
maar Daphne verklaarde dat de zoo
hoog geroemde c o n s o m mé in dit
etablissement niet beter was dan de
dagelijksche soep van juffrouw Spicer
een avond in Theatre Francais,
waar zij een nog al langdradig stuk
zagen opvoeren en toen 's morgens
vroeg met den trein van acht uur
weder verder naar Lyon en Genève,
een rit van twaalf uren.
Het was een heerlijke morgen;
alles in Parijs was in vollen gang;
groote vrachtwagens kwamen van
buitende werklieden zoowel mannen
als ook grisettes, haastten zich naar
hun werk. Daphne werd vroolijker
bij de gedachte aan de voor haar on
bekende wouden en bergen.
„Ik heb altijd verlangd Zwitserland
te zien;" zeide zij, toen zij eindelijk
rustig konden pralen en de trein
in vollen gang was „en nu kan ik
mij bijna niet voorstellen dat ik er
werkelijk heenga. Het is een reis om
van te droomen en tegen op te zien."
„Moet men dan opzien legen alles
wal schitterend en prettig is? Moet
ons geheele leven dan eentonig en
treurig zijn? vroeg Gerald Goring
die tegenover haar in het salon-rijtuig
zat, met Madoline naast zich. Zij
waren heden allen bijeen, hadden
het zich zoo gemakkelijk mogelijk
gemaakt in de ruime coupéen waren
goed voorzien van allerlei lectuur om
de verveling te verdrijven.
„Omtrent u kan ik niet oordeelen,"
zeide Daphne. Gij maakt een uitzon
dering en zijl altijd in staat geweest
aan al uw luimen te voldoen
„Toch niet aan allen," zeide Gerald
ernstig. „Ik geloof niet, dat iemand
dat ooit zal kunnen zeggen."
„Gij hebt slechts een wensch te
koesterenen ziedaardie wordt
vervuld," mompelde Daphne, geen
acht slaande op hetgeen hij zeide.
„Verleden winter, bijvoorbeeld kreegl
gij het opeens in het hoofdom
steenbokken te gaan schietenarme
dieren, die u nooit kwaad gedaan had
den en in minder dan geen tijd waart
gij verdwenenover zeeën en rivieren
om aan dien moordlust te voldoen.
Ik begrijp niet, dat gij nog eenig
genot kunt vinden door in Zwitserland
te reizen. Mij dunkt dat er hier geen
plekje is, dat gij niet kent, en dat
hier evenmin iets nieuws voor u te
zien is als, in ons heerlijke oude
Warwickshire, waarom gij zoo weinig
schijnt te geven."
„Misschien hebt gij gelijk, maar
toch is er een eigenaardig genot in,
plaatsen waar men vroeger geweest
is, weder te bezoeken in gezelschap
van hen die men liefheeft. Ik was
een eenzamen zwerveling toen ik
Zwitserland doorreisde van Genève
naar Constance, van Lindau naar Sa-
raaden, hier en daar voor een paar
dagen een reisgenoot opdoende, of
reizende als Byron, steeds alleen,
(althans zoo luidt de geschiedenis),
want, hoewel hij in zijne gedichten
somber en afgetrokken schijnt, geloof
ik, dat hij een vroolijk leven geleid
heeft en zelden alleen was, hoogen
prijs stellende op het gezelschap van
mooie vrouwen en genietingen des
levens."
„En ik stel hem mij zoo gaarne
voor, alleeneenzaamtreurend
zeide Daphne. „Neem mij toch al mijn
illusies niet weg."
Edgar zat naast haar, ijverig bezig
met het opensnijden van week- en
tijdschriften, gaarne bereid alles voor
haar te doen wat zij mocht verlangen,
maar niet in staat de conversatie
levendig te houden, misschien wel
als zij alleen geweest waren, en over
hun toekomstig leven op Hawksyard
hadden kunnen praten, en over de
stallen, de tuinen en de paarden die
zij in den volgenden winter zouden be
rijden, wanneer Daphne, als eene ge
borene Diana, de schitterende Godin
der Jacht, voor het eerst in het veld
zou verschijnen. Het verveelde hem
nooit over de gelukkige toekomst te
spreken, die zoo nabij was, en die hij
zoo hoopvol te gemoet ging.
Zij naderden Fontainebleauhet
bosch was reeds zichtbaar. Daphne,
tot hiertoe zoo vroolijk, werd plotseling
ernstig en stil. Zij keek naar dat woud,
die kronkelende rivier, zij was geheel
verdiept in hare gedachten. Twee
jaar geleden bijna op den dag af,
twee jaar toen zij voor het eerst
haar hart had voelen ontwaken had
ondervonden wat liefde, maar ook wal
lijden was.
Gerald keek haar van ter zijde
aan, en begreep haar. Zij dacht aan
dien tijd, en haar gemoed was vol
van droevige en ernstige gedachten.
Hij las in die prachtige oogenuit
die half geopende lippen en het zwoe
gen van haren boezem, hare geheime
gedachten. Zij had evenmin Fontaine
bleau en hunne ontmoeting aldaar
vergelen als hij. Hel was voor beiden
een crisis in hun leven geweest, al
les kwam hen sedert dien tijd geheel
anders voor. Wordt vervolgd.
Gedrukt bjj DE KEVEN LOOSJES, te Haarlem.