LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braüdon. 56) Linadie met een of ander hand werkje bezig waskeek haar zuster eens aan. „Zijn wij niet dicht bij Fontaine- bleau, waar gij eens uwe vacantie hebt doorgebracht?" vroeg zij. „Ja," zeide Daphne kortaf. „Gij spreekt op een loon alsof gij toen niet gelukkig waart." „Ik mocht de plaats wel lijden, maar het was vervelend. Die arme Juf frouw Toby met haar eeuwige hoofd pijn en Dibb als mijn eenig gezel schap. „En Dibb was een echte stomme rik," zeide Gerald zich plotseling ver getende, en glimlachende bij de gedachte aan de stijfheid der eerlijke Martha, „ten minste zoo heb ik u meermalen hooren vertellen," voegde hij er haastig bij. „Zij was een goed, onschadelijk schepseltjeen ik wil niet verdragen dat gij haar bespot," zeide Daphne, opvliegend op dit gezegde van Gerald. „Ik zou wel eens willen weten of zij die bedsprei waaraan zij bezig was afgekregen heeft." „Afgemaakt! natuurlijk niet," zeide Gerald. „Zij behoort tot dat slag van meisjes, die nadat zij gestorven en in een betere wereld ontwaakt zijn nog steeds aan dezelfde sprei voort- werken althans zoo stel ik mij haar voor, volgens uwe beschrijving," zeide hij. Zij hadden Fontainebleau ver ach ter zich gelaten; de oude kerk, het paleis met al zijn historische herin neringen aan Francis en Henri, Napoleon en PiusVlI. Het bosch geleek een donkere stip in de verte zij naderden de wijnbergen in de omstreken van Dyon, waar zij om streeks twee uur aankwamenterwijl het hun toescheen of zij een week achtereen hadden doorgereisd. Sir Vernon bromde over de stof en de hitte, en had spijt dat hij de reis in één dag had gemaakt. „Wij hadden den nacht te Dyon moeten blijven," zeide hij boostoen zij, na een overhaast luncheon in de wachtkamer, het station uilstoomden in de richting van .Vlaijon. „Het is een akelig nest, mijn waar de heer, er is zoo goed als niets te zien," zeide Gerald. «Op mijn leeltijd verlangt een man niet altijd wat te zienmaar wel naar rust," bromde Sir Vernon. De dag was drukkend warm ge weest, het landschap zag er als ver schroeid uit. Madoline en haar zus ter verdroegen het met bewonderens waardige kalmte, en trachtten den lijd te verdrijven dan eens door lectuur en dan weder door te zamen over allerlei onderwerpen te praten, van tijd tot tijd een blik op het landschap werpende dat weinig op merkelijks opleverde. Tegen den avond naderden zij het Jura-gebergte, en kwamen in een streek die wel waard was, gezien te worden: een wild, woest landschap zooals het zich daar voor Daphne's oogen voordeedon afzienbare heuvelreeksen, steile rots wanden en in den afgrond de brui- schende bergstroom. „Vindt gij ook niet dat dit beter is dan Stratford en de Avon vroeg Gerald spottend, toen hij Daphne's opgewonden gelaat aanzag. „Ja, veel grootscher en prachtiger. Hier zou ik wel willen wonen." „Waarom?" „Omdat men in deze omgeving zijn eigen zorgen zou vergeten als te nietigom langer over te denken." „Zorgen zijn nooit nietig voor den man die ze heeft," hernam Gerald. „Er is niets grootsch of verhevens in de pestbuilen van Job toen die op de mestvaalt zat, en toch was het voor hem een onverdragelijk lijden, dat hem zijn Schepper deed vervloeken en zich zelf het leven benemen. Ik geloof niet dat de schoon ste natuurtafereelen in staat zijn den worm, die aan iemands hart knaagt, te doen verdwijnen." „In dat geval verkeert gij toch niet Daphne," zeide Edgar leeder, „dat gij hier in dit eenzame gebergte troost zoudt moeten zoeken." „Natuurlijk niet, ik sprak slechts in het algemeen; maar wat is het hier prachtig! Bergen die zich tot in de wolken schijnen te verheffen, en dan die valleien, daartusschen wijngaardenen watermolensen watervallen over de rotsen springende. Als Zwitserland nog grootscher is, dan zal dat mij dooden, ik kan nu reeds bijna geen adem halen als ik die heuvels aanzie." „Ik geloof niet dat er in Zwitser land iets is dat een zoo grooten indruk maakt, als dat eerste gezicht op het Jura-gebergte," zeide Gerald. „Het is de reuzeningang van het berg-land de poort in die nieuwe wereld." De hitte scheen toen het avond werd, eer toe, dan af te nemen. Geen koel windje verfrischle het aardrijk na hel ondergaan van de zon. Het werd drukkender en het was om te stikken en juist toen het donker werd vielen groote regendroppels; hel gerommel van den donder weerklonk door het gebergte als kanongebulder, en over de heuvels zag men hier en daar bliksemstralen schitterenhet on weder dat den geheelen dag gebroeid had, brak nu in volle kracht los. „Een donderbui in het Jura-geberg te," riep Gerald uit; „wat zijt gij toch gelukkig DaphneEen der prach tigste natuurtafereelen, als 't ware alleen om u genoegen te doen." „Ik hoop dat het wat opkoelen zal," zeide Sir Vernon uit zijn gemakkelijk hoekje, waar hij, sedert zij de Fran- sche grenzen verlieten, had zitten dutten. Daphne keek door het raam en sprak geen woord. Zij genoot van de schoonheid der streken waar zij doortrokken, en deed haar best die indrukken in haar ziel optenemen. Ja, het leven was toch niet zoo ver werpelijk, al ware het alleen om deze bergtoppen en wild bruischende stroo- raen te zien, deze krachten eener eeuwige natuur. In den laatsten tijd had zij meermalen gewenscht dood te zijn, was haar het leven tot last geweest en zou het gaarne als een afgedragen kleedingstuk af geworpen hebbenmaar dezen avond was zij blijde te leven om de bliksemstralen over bet gebergte te zien spelen, en de aarde door de zware donderslagen te voelen dreunen. Een poosje later toen zij door een eindeloos langen tunnel waren gestoomd, en Genève naderden, hoorden zij de donderslagen hoe langer hoe meer in de verte, als het kanongebulder van een aftrekkenden vijand; de nacht werd helderder en de sterren flon kerden aan een purperen hemel, terwijl de lichten in de stad, als kleine gele plekjes in den donkeren nacht uit kwamen. „Lijkt dit hier niet veel op Man chester?" zeide Daphne toen zij in het station aankwamen en de con ducteurs de kaartjes ophaalden. „Bestaat er dan prachtiger model voor een handelsstad dan Manches ter?" vroeg Gerald. „Handel! Ach, ik hoop dat wij daarvan hier in Zwitserland niets zul len merken, ik heb het altijd als het land van bergen en meren beschouwd." „Dat is Schotland ook, en toch bestaat er in dat land ook handel." „Gij schijnt het er op toe te leggen, al mijn illusies te willen vernietigen. O, wat een akelige rei van omnibus sen!" riep Daphne, toen zij uit het station kwamen en daar op het plein minstens twintig van die voertuigen zagen staande deuren zeer gastvrij geopend en conducteurs of commis sionairs, hun best doende om gasten voor hunne respectieve hotels aan- tewerven. „En waar is de Mont Blanc?" vroeg zij naar aldeschoor- steenen kijkende. «Dicht genoeg in de buurt," zeide Gerald; „maar heden avond moogt gij hem niet zien. De Koning der bergen is even als onze genadige souvereine, niet altijd zichtbaar voor hare onder danen." Er was voor de iamilie van South-Hill een rijtuig van het Hotel du Beau Rivage, aan het station, hierin reden zij een bergstraat afdie er zindelijk en vroolijk uitzageen flinke breede straat, maar die Daphne toch teleur stelde. Jinman en Mowser volgden met de bagage in den omnibus. Het ging Mowser even als Daphne; zij voelde zich zeer teleurgesteld. „Als dit Zwitserland is, dan vind ik hel veel minder dan Brighton," zeide zij. „Waar is nu al dat moois, ijsbergen en eeuwige sneeuw?" „Hadt gij dan verwacht, dat alles maar dadelijk te zien was, zoodra gij hel station uitkwaamt?" vroeg de meer bereisde Jinman. „Ik heb maanden achtereen in Zwitserland gewoond zonder ooit een ijsveld te zien. Wat is er voor genot in om op een muil ezel gezeten, door elkander gerammeld te worden met het eenige doel om een voorraad vuil ijs te zien. Dat kan men bij ons in Londen, op de Ser pentine bij een harden winter oojt zien." „Zwitserland is Zwitserland," ant woordde Mowser plechtig, „en ik zie niet in waarvoor het dient om zoo ver van huis te gaan ik dacht dat er nooit een einde aan kwam tenzij dat men iets bijzonders te zien krijgt." „De Hotels zijn allen prachtig," zeide Jinman, „en zoo is het ook met de restaurants op de booten. Geen mensch behoeft in Zwitserland van gebrek omtekomen." „Kunnen wij ook een goede kop thee krijgen vroeg Mowser. „Geen werkmeid op South-Hill, zou zoo iets willen drinken als mij in het Bristol- Hötel, voorgezet werd." Jinman verklaarde dat men in Zwit serland een zeer goeden kop thee dronk. „Het volk is huiselijker dan de Franschen," zeide Jinman, „dat moet ik zeggen. Maar Genève is, wat goede restaurants betreft, de meest misdeelde plaats ter wereldkoffiehuizen of esiaminels bij de vleet, waar men voor veel geld slechten wijn en slin kende sigaren kan krijgen, rnaar om een gelegenheid te vinden waar men voor een redelijken prijs wat goeds te eten kan krijgen, dat is een waar kunststukalle hotels en restauraties zijn hier op één leest geschoeid." „Zij moeten er trachten uittehalen zooveel als mogelijk is, de concur rentie is zoo groot, het is nog te verwonderen hoe de menschen de onkosten goedmaken." In hel hotel du Beau Rivage vonden Sir Vernon en zijn dochters op de derde verdieping prachtige kamers voor hen gereedmet veel ramen en balcons, en een uitzicht op het meer. De beide heeren hadden een eindje verder lo gies gevonden in het hótel Internatio nal. Sir Vernon was alles behalve te vreden, dai men hem op de derde verdieping stopte, vooral nadat hij vooruit geschreven had dat hij kwam maar Bussische roebels en Amerikaan- sche dollars hadden de eerste en tweede verdieping in beslag genomen, en dus moest een Engelsch landedel man genoegen nemen met de hoogere verdieping. Maar de kamers en het uitzicht waren lraai, zoodat Daphne er zeer mede ingenomen was. „Wij zijn des te dichter bij den Mont Blanc," zeide Daphne uit het raam kijkende; „een van de be dienden vertelde mij dat het daar was tout pres maar hoe ik getuurd heb, kan ik niets zien dat naar sneeuw gelijkt achter die don kere heuvels." Op de tafels en etagères stonden de heerlijkste bloemen zooals men dat in geen hotel, hoe weelderig ook in gericht kon verwachten. Madoline be wonderde ze en genoot. „Het heeft er veel van of de men schen hier mijn bijzonderen smaak en mijne voorliefde voor bloemen ken nen, en mij gaarne genoegen wilden doen," zeide zij; en zich tot een der bedienden wendende, die bezig was de tafel opteruimen, vroeg zij: „Hebt gij hier in deze kamers altijd zulke prachtige bloemen?" „Neen, dame, heden morgen kwam per telegram uit Parijs, orde er voor." „VaderNeen, Gerald, dat is uw werk." „De gedachte kwam zoo bij mij op, toen wij bij dat ellendige spoorweg station heen en weer liepen," zeide Gerald. „Hoe vriendelijk van u! Prachtige bloemen, zij maken het hier zoo ge zellig." „Zoodra gij Ie Montreux een beetje op orde zijt, kunnen wij zorgen elke week een bezending bloemen uit de kassen van de Abdy te laten over zenden. Het zal juist een mooi werkje voor die vetgemeste luie Mac Closkie zijndan heeft hij tenminste ook iets te doen, behalve sigaren rooken en zich met allerlei bovennatuurlijke za ken bezig te houden. Ik houd hel er voor dat hij voortdurend zit te lezen in de werken Dugald Stewart en daardoor zoo kort aangebonden is." Daphne en Edgar stonden naast elkander op het balcon naar de straat te kijken. Genève zag er, door lamp licht beschenen, prettig uit, zooals het daar door hooge bergen omringd, zich aan hun oog vertoonde. „Als et- maar eens een bliksemstraal kwam, dan zou ik misschien den Mont B I a ri c daar ginder wel kunnen zien," in de richting turende haar door den be diende gewezen. „Een enkele heldere straal zou voldoende zijn." „Meisjelief, laat ons liever naar bin nen gaan," riep Edgar uit,kom van het balcon af, een enkele straal zou u kunnen treffen." „Daar waag ik het op, het zou de eerste maal niet zijn dat ik het hemelvuur bewonder." Een felle bliksemstraal verlichtte opeens den omtrek maar van de met sneeuw bedekte toppen bemerkte zij niets. ,,Hoe jammer!" riep Daphne uit, „maar dat was ook geen heldere straal. Ik zal wachten tot er een betere komt." Zij bleef nog steeds buitenniet tegenstaande alle pogingen die Edgar deed om haar te bewegen naar bin nen te komen, maar de stralen ver toonden haar niets dan de flikkering aan het luchtruim. „Dat is toch akelig!" riep Daphne uit, ik zou nu zoo gaarne dien be- sneeuwden top eens willen zien." Het diner werd in de kamer daar naast opgebracht, maar zoowel Ma doline als Daphne verzochten ver schoond te blijven om aan tafel te komen. Zij zouden in het salon een kopje thee drinken terwjjl de drie heeren dineerden. Sir Vernon verklaar de geen den minsten eetlust te heb ben, maar stemde toch toe aan tafel te gaan, en liet zich toen een ge bakken tong en een gebraden kuiken goed smaken, om niet eens van het dessert te spreken, waarvan hij smulde. Voor Madoline en Daphne was een ronde tafel gedekt, een sneeuwwit tafellaken, prachtige versche broodjes, fijne boter, heerlijke honing, lekkere thee in een woord alles in orde. (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6