LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E Braddon.
57)
„Zusjelief, wat schitteren je oogen,
ik kan wel zien dat gij geniet," zeide
Lina het jeugdige gezichtje beschou
wende.
„Ja, men geniet altijd, als men iets
nieuws ziet. Waarom kan men niet
altijd afwisseling zoeken'? de wereld
is groot genoeg, het is onze eigen
schuld, dat wij, als een huisdier ons
aan één vervelende plaats wennen.
„Maar Daphne, ik dacht dat gij zoo
gehecht aan ons huis waart, dal de
oevers van onze Warwickshire Avon
voor u het aardsche Paradijs uitmaak
ten
„Somtijds, ja. Maar in den laatsten
lijd begon Warwickshire mij erg te
vervelen."
„Het spijt mij dat te moeten hooren
en het volgende jaar dan, wanneer
gij op Hawksyard zult wonen
„Spreek daar als 't je blieft niet van.
Gode zij dank dat wij op 't oogenblik
eenige reisdagen van Hawksyard ver
wijderd zijn, laten wij er dus niet aan
denken."
„Daphne, hoe kunt gij op dien loon
spreken over een prachtige oude plaats,
die spoedig uw te huis zal zijn een
huis waar een der braafste menschen
geboren werd?"
„Als gij hem dan zoo bewondert,
waarom hebt gij hem dan niet geno
men toen hij u vroeg?" zeide Daphne
driftig. Zij was dezen avond buitenge
woon opgewonden. „Ik kan het niet
verdragen hem te hooren prijzen door
menschen, die geen zier om hem
geven."
„Daphneriep Lina uit, meer ver
schrikt dan beleedigd bij deze uit
barsting.
Het volgende oogenblik, lag Daphne
voor Madoline geknield.
„Vergeef hel mij, zuster, ik heb on
gelijk zoo te spreken, maar mijn hu
meur is in de war, misschien komt hel
wel door de teleurstelling dat ik de
Mont Blanc niet gezien heb. Die lange,
stol lïge reis en dan per slot van reke
ning niets dan een hotel en een door
lantaarns verlichtte stad, in plaats van
bergen en ijsmeren en bosschen, zooals
ik verwacht had."
„Gij moest eens weten, hoeveel ik
van Edgar houd," zeide Madoline. „Ik
zou bijna durven zeggen, dat indien ik
Gerald niet reeds lief had gehad, voor
dat Edgar mij vroeg ik aan Mijnheer
Turchill een ander antwoord zou gege
ven hebben. Hoe dat zou geweest zijn,
Weet ik niet. Ik heb slechts eenmaal in
mijn leven bemind, en die lielde gold
Gerald, toen hij als jongmensch voor
het eerst op Soulh-llill kwam, en mij
van al zijn overwinningen over zijn
makkers vertelde waarop ik nog
trotscher was dan hijzelf. Ik beminde
reeds lang een ander voordat Edgar
mij van liefde sprak."
„Dat weet ik en begrijp ik ook; maal
ais iedereen, om zoo te zeggen, samen
spant om de loftrompet te steken over
den man met wien men geëngageerd
is, daarmede duidelijk bedoelende, dat
men pigenlijk een onverdiend geluk
geniet, dan worden die loftuitingen wel
eens vervelend."
„Goed, zusje, dan zal ik hem nooit
weder prijzen,'zeide Lina haar lachend
aanziende. „Ik ben er volkomen mede
tevreden te weten, dat gij hem acht
zooals hij het verdient, en dat uw toe
komst gelukkig zal zijn door zijn inni
ge lielde."
Daphne zuchtte, maar gaf verder
geen antwoord. Zij meende dat zij die
gehechtheid van Èdgar het best kon
vergelijken bij die van een New-Found-
landschen hond, die toch in ieder ge
val niet genoeg was voor een men-
schenleeftijd.
Zij ging naar de tafel en at, met
den eetlust van een gezonde meid,
van de broodjes en honing, niette
genstaande den koortsachtigen toe
stand van haar gemoed.
Daphne gaf order aan Edgar om
haar den volgenden morgendadelijk
na het ontbijt eens door de stad te
geleiden.
„Madoline en mijn vader kennen
de plaats zoo goed, also! zij er jaren
gewoond hebben," zeide zij; „en
Mijnheer Goring natuurlijk nog veel
beter, hoe kan ook een man die on
geveer de geheele wereld gezien heeft
en dus blasé is, iets om Genève,
geven?"
„Wie heelt u gezegd dat ik blasé
van de wereld was?" zeide Gerald
langzaam.
„Uw gedrag en uwe manieren," her
nam Daphne. „Toen ik u de eerste
maal zag merkte ik dat reeds."
Het was helder, prachtig weder,
toen Daphne en haar minnaar op
hunne wandeling gingen. Zij zouden
voor twaalf uur terug zijn, omdat
zij met Gerald en Madoline een uil
stapje naar Ferney zouden maken.
„Indien het meer er niet was,
dan beteekende de stad in 't geheel
niets," zeide Daphne, toen zij de
lage brug over, den Kijn overgingen
en een oogenblik staan bleven om
naar de kleurschakeering in het water
te zienop de plaats waar hel meer
in de rivier stroomde. „Het lijkt zoo
weinig op Genève zooats ik het mij
had voorgesteldals Jeruzalem gelijkt
op het Paradijs."
„Meent gij dal werkelijk?"
„Zeer zekermeen ik dat. Ik had
mij Zwitserland voorgesteld als een
onafgebroken bergrug, hier en daar
een plank, bij wijze van brug over
een afgrond. Verbeeld u dus eens
mijn teleurstelling, wat vind ik?
Eene stad vol omnibussen en calés
en fabriekenin één woord alles wat
wij in Londen hebbenmaar dan
heel wat slechter."
„Maar gij hebt toch geweten dat
Genève een stad was," zeide Edgar,
met een gevoel van spijt over de
onwetendheid zijner geliefde, maar
toch verheugd dat zijn moeder er
niet bij was om die weinige geogra
fische kennis te bespotten en te
vergelijken met haar eigen voorraad
van dal artikel, dertig jaar geleden
bij de dames Tompson opgedaan,
en behoorlijk bewaard in de provi
siekamer, alias haar geheugen.
„Nu ja, dat het een stad was,wist
ik; maar ik had mij iets anders voorge
steld; een rei witte villa's aan het meer,
een paar iniddeneeuwsche wacht
torens, een Gothische poort, enden
Mont Blanc in hel verschiet."
„Ik vind het een zeer fraaie stad
zeide Edgar op gevaar af, van het
met zijn meisje oneens te worden.
„Ik zou het liever gehad hebben,
dat er wat minder Engelschen en
Amerikanen waren. Ik heb nog geen
andere taal dan Engelsch hooren
spreken," zeide Daphne.
Na korten tijd begon het haar
beter te bevallentoen zij een nauwe
straat, langs een diepen afgrondop
gingen. Over de Hoofdkerk was zij
opgetogenvooral trok haar aandacht
de graftombe van den giooten Pro-
testantschen aanvoerder Henri de
Bohandoor de massieve pracht van
het gedenkteekenhet voetstuk om
ringd door liggende leeuwen en op
den top hel beeld van den held in
volle wapenrusting. Ook keek zij met
belangstelling naar de predikstoel van
waar Galvyn en Theodoras Bèze voor
het eerst het Hervormde geloof ge
predikt hadden, en voelde min of
meer minachting voor haren metge
zel, wegens zijn geheele onwetendheid
omtrent de geschiedenis der vroegere
tijden.
„Wat hebt gij dan te Rugby ge
leerd," vroeg zij ongeduldig. „Gij
schijnt zoowat niets te weten."
„Wij hebben niet heel veel les
in de geschiedenis gehadbehalve in
de oude Griekschezeide Edgar op
zachten, verontschuldigenden toon.
„En daardoor zijt gij dan ook al
een heele slechte cicerone. Gij deedt
beter met u in een of andere biblio-
otheek te abonneeren en dan veel
wetenschappelijke werken te lezen.
Waar dient het voorzich in die oude
geschiedenissen te verdiepen; voort
durend ontdekken de menschen brie
ven en oude geschrilten, die nieuw
licht werpen op de vervlogen tijden
maar van de hedendaagsche geschie
denissen weten zij niets."
„Ik leer het liever uit de tweede
hand van u, meisjelief," zeide Edgar
zeer gedwee. „Het schijnt iets zeer ge
woons te zijn bij dames om veel te le
zen, en als 't ware een tweede leven in
de boeken te zoeken, maar mannen
„Zijn zoo schandalig lui, dal wan
neer zij hun couranten gelezen hebben,
hun oogen te vermoeid schijnen te zijn
om naar eenige andere lectuur uitte-
zien," antwoordde Daphne. „En wees
nu zoo goed mij eens naar de muse
ums te brengen waarover Mijnheer
Goiing sprak."
Na veel moeite, zoeken en infor-
meeren vonden zij een particuliere
verzameling van kunst, en bric-a-brac,
van historische oudheden, meubelen,
porceleinen aardewerk, dal der moeite
waard was bezichtigd te worden. Nadat
zij daar alles nauwkeurig bekeken had
den, drentelden zij naar een publiek
museum, waar de belangrijkste zaken
bestonden uit brieven en manuskripten
van overleden personen, die zich op
deze of gene wijze verdienstelijk had
den gemaakt in den tijd van Galvinus, oi
anders gezegd Calvijn en vroeger. Zij
vonden het handschrift van den be
roemden hervormer even hoekig als zijn
karakter; het schrift van Bossuet slor
dig dal van Feuelon keurig en netjes,
de brieven van den Hertog en Kardinaal
de Richelieu vertoonden zijn ijdelheid
door de groote zorgvuldigheid waar
mede de letters op hel papier stonden
terwijl het schrift van de Mainlenon,
groot en met flinke letters duidelijk
geschreven was, men zag het, dal was
de hand van een vastberaden gemoed,
vau een vrouw lot heerschen geboren,
hetzij door eerlijke of oneerlijke mid
delen. Daphne verwijlde eenige oogen-
blikken bij het handschriti van Rous
seau zijnde een fragment uit „Julia,"
keurig zoowel van bewerking als van
inhoud.
„Is Julia niet een van die romans
die men eigenlijk niet inzien moest?"
vroeg Daphne, nadat zij een halve
bladzijde gelezen had. „Hel schijnt
buitengewoon vervelendterwijl ik
toch meende dat die liefdesgeschiede
nissen meestal erg boeiend waren."
Edgar had nooit van Julia gehoord
en het was zeer twijfelachtig of hij
ooit over Rousseau had hooren spre
ken maar bij dit gezegde van Daphne
nam hij haar bij de hand om haar zoo
spoedig mogelijk van het handschrift
te verwijderenuit vrees dat er mis
schien op een volgende bladzijde heel
wat onzedelijks zou te lezen zijn. Het
was hun tijd naar het hotel terug
te keerendus bekeken zij slechts zeer
vluchtig de schilderijen en andere
kunstschatten van het museum en
haastten zich toen in de door de zon
hel verlichtte straat, te komen, waar
Edgar onmiddellijk een vigelant aan
riep om naar huis te rijden. Zij
vonden Madoline en Gerald op hen
wachtende in de groote poort van
„le Beau Rivageen een prachtig
open rijtuig gereed oin hen naar
Ferney te brengen.
„God zij dankdat wij uit Genève
weggaanzeide Daphne toen hun
rijtuig snel door de heldere, zindelijke
straten reed en zij den landweg op
gingen. „Nu hoop ik toch eindelijk
eens echt Zwitserland te zien."
„Gij zult het huis zien van een
groot schrijver," zeide Geraid, haar
aanziende met dien zelfden droomeri-
gen blik, die haar zoo getroffen had in
het bosch van Fonlainebleau," en mij
dunkt dat moet voor u, die zooveel
Eerbied hebt voor beroemde mannen,
zeer belangrijk zijn."
„Ik geef geen zier om Voltaire,"
zeide Daphne.
„Zoo, werkelijk! Wal hebt gij dan
wel eens van hem gelezen?"
„Alles. Ik heb een beschrijving van
hem gelezen in het werk van Garlyle
over Frederik den Groote. Hij?was een
verachtelijk mensch, onafscheidelijk
van zijn Eminentie Dubois; hij liet zich
gewillig door de huurlingen van den
Hertog de Rohan afrossen, die het, in
een huurrijtuig gezeten glimlachend
aanzag."
„Zeg niet dat hij het gewillig toeliet,
ik houd het er voor dal hij er niets aan
doen kon."
„Hij had hel moeten voorkomen;
stel u een groot man voor die zijn loop
baan begint met zich op de publieke
straat le laten afranselen."
„En wie zegt u, dat uw heilige, Shake
speare, niet wel eens een flink pak slaag
gehad heeft van de jachtopzieners van
Sir Thomas Lucy, als hij aan het stroo
pen was, natuurlijk voordat hij zich
naam gemaakt had. Gij aanbidt uw
zwaan van de Avon om het geen hij
schreef en niet om hetgeen hij deed.
Kunt gij dan niet over u verkrijgen
om Voltaire met dezelfde maal te me
ten?"
„Van zijn boeken weel ik hoege
naamd niets, behalve enkele samen
spraken uit „Zaïre"en een alleenspraak
uitzijn „Louis Qualorze." Als gij hem
op een lijn wilt zetten met Shake
speare
„Dat is mijn bedoeling niet. Maar ik
zeg, dat hij als schrijver op velerlei ge
bied en van uitgebreide kennis zijns
gelijke niet heelt, of het zou Walter
Scott moeten zijn, die hem misschien
in vele zaken overtrof, maar in alle
gevallen met hem op een lijn kon
staan."
„Scott!" zeide Daphne driftig,,,ik
geef veel meer om zijn K e n i I w o r t h,
en Bruid van Lammermoor,
dan om alles wat Voltaire ooitschreef."
„En waarvan gij, die een zoo bru
tale criliek durft uitiespreken, nooit
iets gelezen hebt."
„Welnu, Daphne! wat zegt gij van
het land vroeg Madoline nu zij
buiten de stad waren gekomen en
langzaam bergop gingen te midden
eener landelijke streek. „Is het hier
niet prachtig?"
„Prachtig," riep Daphne uit, „na
tuurlijk is het prachtig, maar het is
niet Zwitsersch. Wat kan mij die
pracht schelen? Een prachtig land
hebben wij in ons oude Warwickshire
ook. Hoe kunt gij dat vragen? hel
land ziet hier overal groen!"
„Welke kleur had gij dan verwacht
te zien vroeg Edgar die niet nalaten
kon om hare ongekunstelde teleur
stelling te lachen.
„Wit, natuurlijk! Niets dan schit
terend wille sneeuw, een onafgebroken
veld van oogverblindende witheid."
„Indien gij zoo iets zien wilt, dan
moet gij naar de Noordpool gaan,"
zeide Gerald.
„Ik zal u bedanken. Als dit Zwit
serland is, dan heb ik genoeg van
het reizen. Dan kan ik mij de Noord
pool voorstellen, als even gezellig
als de Hoogstraat te Stratlord."
„Vindt gij dan hel Jura-gebergle,
ginds aan de horizon niet prachtig
vroeg Gerald. „En wat zegt gij dan
van die in de wolken gehulde toppen
der Alpen aan de andere zijde van
dat blauwe ineer?"
„Die zijn te ver af. Ik wenschte
er le zijn, er le leven. Nadat een
leugenachtige kellner mij gisteren
avond vertelde dal de Mont Blanc,
ldtoul prés, was, bekende een ka
mermeisje mij dezen morgen, dat
het nog veertien uur rijden is naar
Chamounix en dan is men pas aan
den voet van den berg. En wat het
landschap betrelt waar wij nu door
reizen Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.