genomen heb en ook daarna zal
handelen."
„Is het te veel gevergd als ik vraag,
welke besluiten dat zijn?"
„Ach, in 't algemeen, zeer gehoor
zaam aan u te zijn, mijn vader eer
biedig te behandelen, zeer toege
vend voor de domheden van Edgar
te zijn, en in 't geheel mij zoo goed
mogelijk te gedragen."
„Zusjeliel! Ik kan niet toelaten dat
gij zoo over Edgar spreekt. Hij is zoo
dóór en dóór braaf."
„Ja," zeide Daphne met zekere wal
ging, „als hij een klein beetje min
der braaf en goed was, dan zou ik
des te beter met hem opschieten. Het
is verschrikkelijk om altijd met een
man te moeten omgaanwiens vol
maaktheid ieder ander in de schaduw
stelt."
„Ik geloof dat gij volkomen met
hem gelijk staat."
„O! in 't geheel niet, maar al
was dat zoo, dan zou ik het nog
niet erkennen. En nu ga ik weg, want
voor liet ontbijt wil ik nog eens
een flinke wandeling doen."
Een uur later, zag zij er frisch
en prettig uit toen zij de kamer
binnen kwam, waar Edgar heen en
weder liep vol verlangen naar haar
komst. Haar toiletje was keurigdeed
haar nette figuurtje goed uitkomen,
en terwijl zij bezig was hare Zweed-
sche handschoenen dicht te knoopen,
zag men een arm als albast.
„Wat een bereddering," zeide Ed
gar, die gewoonlijk in zijn wijze
van spreken iets plats had; „maar
waartoe dienen die lange handschoe
nen die toch geheel onder de mou
wen uwer japon verdwijnen
„Zij dienen nergens voor, maar
zijn nu eenmaal mode, en daarom
draag ik ze. Als gij er niet tegen
hebt dan zou ik voor het onlbijt
die heuvels nog wel eens met u
willen beklimmen."
„01 ik er tegen heb 1" riep Edgar
uit. „Gij weet toch wel, dal het voor
mij altijd een_ genot is met u te
wandelen. Maar zeg mij riu eens
eerlijk, Daphne, wat scheelde er
gisteren avond aan? Wat waart gij
ongezellig."
„Gij hebt gelijk, maar ik zal van
nu af beter zijn. Ik heb heden een
nieuw blad van mijn levensboek om
geslagen. Ik ben ondeugend en eigen
zinnig geweest maar zal het voortaan
niet meer zijn."
„Gij zijt en blijft toch in ieder
geval mijn liefste meisje," zeide Ed
gar opgewonden.
Hij vertelde haar voortdurendhet
geen hij in zijn Baedeker gelezen
hadtoen zij eindelijk aan een kerkje
op een berg kwamen, waar zij een
prachtig vergezicht over het geheele
omringende landschap en de rivier
hadden, op dezen helderen zomer
morgen. Zij drentelden rond tot dat het
tijd werd voor het ontbijt, omstreeks
tien uur, toen Sir Vernon zich wel
verwaardigde, zijn familie te willen
zien.
Na het ontbijt kwam er heel wat
meer te zien. Sir Vernon had besloten
in den achtermiddag met den trein
naar Bern te gaan. Dus gingen zij allen
te zamen in een gemakkelijk open rij
tuig de stad en de omstreken nog eens
rond. Zij bezochten alles wat er zoo
genaamd merkwaardigs te zien was,
onder anderen het raadhuis met al
zijne oudheden, waarvan een der be
langrijkste een wilgenboom was, die
volgens de overlevering, op het plein
geplant werd als een stekje, medege
bracht door een jeugdig inwoner van
Freiburg, nadat hij buiten adem en
zwak door bloedverlies het nieuws
bracht van de overwinning van Moral.
„Victoria!" riep hij, en stierf.
Gerald, die heden morgen nog cy
nischer was dan gewoonlijk, verklaar
de, noch in het stekje, nog in den
heldhafligen boodschapper te geloo-
ven.
„Ik hoor al deze bijzondere zaken
doodkalm aan, van de honderd is er
één waar, hetgeen duidelijk uitge
maakt is door het onderzoek, bij
voorbeeld van Mijnheer Brewer en
anderen, waaruit gebleken is, dat men
wijzer doet de desbetreffende verhalen
aantehooren en ze zoo spoedig moge
lijk te vergeten."
Zij gingen langzaam de stad door,
voor eiken ouden gevelslaan blijvende,
nieuwsgierig in alle kleine winkeltjes
kijkendetotdal zij eindelijk voor de
Sl. Nicolaaskerk kwamendie zij den
vorigen nacht zoo in schemering en
duisternis hadden gezien. Edgar stond
er op, om binnen te gaan, maar
Daphne bleef builen de deur staan,
en wilde niet naar binnenzij be
keek hel beeldhouwwerkdat men
haar gezegd had der moeite wel waard
te zijn.
„Ik heb er gisteren avond meer dan
genoeg van gezien," zeide zij toen Ed
gar zijn best deed haar te overreden
naar binnen te gaan.
„Maar 't was immers veel te donker
voor u om iets te zien!"
„Alle kerken zijn gelijk," antwoord
de zij ongeduldig. „Plaag mij nu niet
langer."
Sir Vernon die toevallig hoorde wat
er gezegd werd, keek zijn dochter ver
wonderd aan, verbaasd over hare mo
derne begrippen. Konde die bevallig
heid, dat prachtige goud-blonde haar,
opwegen tegen dusdanige onbeleefd
heid? Maar Edgar scheen geheel tevre
den met de wijze waarop hij behandeld
werd, en hij had het meeste belang bij
de zaak.
De morgen duurde lang voor hen,
al drentelende door de stad en de
landelijke omgeving zij aten laat en
vertrokken om vijf uur naar Bern,
waar zij in het „Berner Hof," juist
in tijds kwamen om nog een laat
diner te kunnen krijgen. De land
streek waar zij doorreden kon Daphne
volstrekt niet bevredigen, zij vond het
nog heel wat minder dan Warwickshire.
„Wat heb ik aan weilanden, boom
gaarden en hutten?" riep zij uit. „Die
kan ik in Engeland ook zien. Wat is er
voor onderscheid tusschen de boeren
huizen hier en bij ons, behalve dat zij
hier veel vuiler zijn
„Gij hadt eigenlijk een millioen of
wat jaren vroeger moeten leven toen
Zwitserland een onafgebroken ijsveld
was," zeide Gerald.
Op Sir Vernon, maakte het Berner
Hof, door zijn ruime kamers en Engel-
sche inrichting een prettigen indruk,
maar Daphne vond het een hotel dat
beter in Manchester ol in Liverpool te
huis behoorde.
„Ik had mij voorgesteld dat wij in
Zwitserland, gelogeerd zouden hebben
in houten chalets, boven op bergtoppen,
met afgronden rondom ons, en het ge
luid van de „Ranz des Vaches"
den geheelen dag hoorbaar."
„Diergelijke gelegenheden bestaan
wel," zeide Gerald; „maar ik ben over
tuigd, dat indien gij u in een daarvan
bevond, gij spoedig verlangen zoudt
maar weder in het Berner Hof, of
de Bean Rivage onder dak te komen."
De volgende dag was de eerste
Dinsdag in de maand, en de maan-
delijkscbe marktdag, waarbij allerlei
koopers en verkoopers uit den om
trek bijeen kwamen.
Dadelijk na het ontbijt gingen zij
gezamenlijk uit, en wel naar de
hoofdstraat, die een mijl lang, in een
onafgebroken lijn, onder verschillende
namen de stad doorsnijdt. De huizen
in deze straat zijn oud en aardig ge
bouwd, velen staan op bogen waar
onder de wandelaars doorgaan en
allerlei koopwaren zijn uitgestald.
Winkeltjes van manufacturen, vroo-
lijk door de verschillende kleuren der
buitenhangende zakdoeken, die door
het zomerwindje lustig Badderden,
en de uitstallingen der goud- en zil
versmeden, allen glimsterende van die
zilveren byouteriën, diedaarinheemsch
zijnkettingen van oneindige lengte,
ringen, oorbellen, armbanden, alles
glinsterende in het zonlicht; dan prach
tige groenten en vruchten, daarna we
der porcelein en aardewerkpotten en
kannen van de vreemdste vormen;
koeien en ossen die in groote troepen
door de straat gedreven werden;
terwijl hier en daar een hondenkar
stond, waaronder de honden rustig
lagen te wachten en het eigendom
hunner meesters bewaakten. Het was
een echt nationaal en eigenaardig
schouwspel, waarin Daphne veel ge
not vond. Zulk een marktplaats had
zij nooit meer gezienevenmin zoo'n
lange straat, behalve misschien een
vervelende Parijsche Boulevardwan
neer zij in een akelig wagentje van
het eene station naar het andere
reed. Hier zag zij de menschen in
hun nationaal costuum; hier was
Zwitserland echt Zwitsersch.
Zij ging van de eene uitstalling naai
de andere, bewonderde het eene,
biedende op iels anders en scheen
wel plan te hebben al die roode en
oranjekleurige potten en pannen te
koopen.
„Zij zullen zoo prachtig staan op
piëdestals in de gangen en portalen
van South-Hill," zeide zij.
„Die piëdestals zouden dan toch
al heel hoog moeten zijn," zeide
Lina lachend.
„Nu ik dat zeg, lacht gij mij uit,
maar indien Mijnheer Morris, of Myn
heer Rosetti of andere kunstkoopers,
eens zeiden, dat deze potten prach
tig warendan, zou men al heel spoe
dig geen enkel deltig huis in En
geland vinden waar zij niet waren
zij zouden er letterlijk mede over
stroomd worden. Ik vind ze bepaald
mooi. En wat die zilveren kettingen
aangaat ik moet er bepaald een om
mijn hals hebben."
„Kom dan hier en kies eens uit,"
zeide Edgar, op een der grootste
kramen wijzende, vlak bij den be
roemden klokkentoren waarvan de
haan kraaide enhet beeld van vader
Tijd zijn zandlooper omdraaide, één
oogenblik voor het slaan van het volle
uur. Hier vonden zij de grootste ver
zameling van allerlei zilverwerk, die
er op de markt was, zoodal de land
lieden er dan ook bij massa voor
stonden vol bewondering voor al die
kostbaarhedenmaar niet minder de
liefelijke verschijning van Daphne in
haar roomkleurig kleed van Indiesche
zijde, met een parasol van dezelfde
kleur.
„Kies de mooiste uit, en draag hetom
mijnentwille," zeide Edgar, met zijn
beurs in de hand, als een Engelsche
duif die zich aanbiedt om geplukt te
worden.
CombienVvroeg hij min of meer
trotsch zich zoo gemakkelijk in eene
vreemde taal te kunnen uitdrudken,
daarbij op een der fraaiste kettingen
wijzende.
Wie viel?" vroeg Daphne, met een
vriendelijken blik op haar minnaar.
„Buitengewoon goedkoop," ant
woordde de koopman, in erg slecht
Engelsch. „Goed en goedkoop, zeer
lraai, een prachtstuk, vijl pond En
gelsch."
„Vijf pond!" riep Daphne uit: „ik
had gedacht zoowat vijf schellingen!
Komaan, Mijnheer Turchill, laat ons
verder gaan. Zij zien dat wij Engel-
schen zijn."
Met verachting keerde zij zich van
de uitstalling af en liepen zij verder, om
de fontein te bezichtigen, voorstellende
een monster uit de voorwereld, een
kind tusschen zijn vreeselijke kaken
verslindend. De groenten, en polten- en
pannenstalletjes, zoowel als die waai
de veelkleurige doeken te koop wa
ren, stonden allen om de fontein en
vormden een groote verscheidenheid
van levendige kleuren.
„Dat is nog eens een standbeeld," riep
Daphne uit terwijl zij het beeld bewon
derend aanzag. „Een prachtig oud
ding, dat iemand nog eens doet denken
aan de sprookjes, die wij in onze jeugd
leerden, in plaats van een akelige ou
den Engelsch-Indieschen Generaal,
waarvan niemand ooit iets gehoord
heeft, zittende op een dood makken,
ouden knol. Waarom hebben wij ook
geen Kindlifressers en andere beelden
van dien aard in de straten van Londen?
Het zou wel aardig zijn."
Edgar kwam nu met een klein
doosje, netjes ingepakt, en gaf haar
dat in de hand.
„Dat gij nooit knellender boeien
dan deze moogt dragen!" zeide hij,
welke kleine speech hij onderweg be
dacht had.
„Wal," riep zij uil, „hebt gij ten
slotte de ketting toch nog gekocht
Hoe is 't mogelijk Hebt gij dan niet
gemerkt, dat die man ubedroog?"
„Hij was zoo slecht niet als gij wel
denkt. Ik heb hem maer drie pond
voor de ketting gegeven en dat is hij
waard ook. Ik zou dertig nog goedkoop
vinden als gij hem mooi vindt," voeg
de hij er teeder bij.
„O, gij arm slachtoffer van afzetterij,
riep Daphne hem spottend aanziende.
„Een man als gij moest nooit zonder
geleide uit mogen gaan. Daar gij ech
ter zoo goed geweest zijt u, om mij
genoegen te doen, te laten bedriegen,
zoo wil ik de ketting met genoegen
dragen als het symbool mijner toe
komstige gevangenschap en slavernij."
Toen zij sprak, keek zij Gerald van
ter zijde aan, om den indruk te zien
die deze directe toespeling op een
engagement, dat zij tot heden zooveel
mogelijk vermeden had, op hem maak
te. Hij stond met onbestemden blik
de straat op te kijken, er was niets,
noch man noch vrouw, wat hem eenig
belang inboezemdemaar hoewel zijn
uiterlijk niet de minste uitdrukking-
had, oogen die niets zagen, ooren die
niets hoorden, zag Daphne een trilling
op zijne lippen en voorhoofd, hetgeen
haar bewees, dat haar schot raak was
geweest.
Sir Vernon was naar het museum
gegaan, de jongelieden vrij latende,
om te gaan waar zij wilden. Zij wandel
de de stad door, keken naar de winkels
en uilstallingen, de boeren en boerin
nen, de honden, het vee, en toen zij uit
die drukke straat, waarin al de handel
en de menschen uit het geheele kanton
bijeen schenen te zijn, een zijstraat
ingingen om naar de Kathedraal te
gaan, waren zij opeens in rust en
stilte. Voor Daphne was het een groote
teleurstelling dat het prachtige ver
gezicht op de Alpen, waardoor hel
dak dezer kerk beroemd is, heden dooi
den hangenden nevel niet zichtbaar
was, de toppen der bergen waren al
len in de wolken verborgen, die boven
de oude stad hingen.
„Wat kan ik toch gedaan hebben,
waardoor ik den Alpenkoning belee-
digd heb," riep Daphne driftig uit. „Hij
schijnt bepaald een hekel aan mij te
hebben. Te Genève heb ik de ijstoppen
niet kunnen zien en nu te Bern ook
niet, maar ik zal er mij verder niet
over bekommeren. Komaan, laten wij
de Kathedraal zoo spoedig mogelijk
doorloopen en dan eens een kijkje bij de
beren gaan nemen. Ik ben verlangend
om de levende beren te zien, want ik
heb er in den laatsten tijd zooveel
gezien, gebeiteld uit hout en steen,
dat ik eens weder naar de natuur ver
lang."
Zij stonden op het vierkante plein
voor de kerk, en keken naar het bron
zen standbeeld van Rudolph von Er-
lach, met de vier zittende beeren op het
voetstuk. Daarop gingen zij de kerk
binnen en bewonderden de geschilder
de ramen uit de vijftiende eeuw en de
gebeeldhouwde biechtstoelen en ban
ken in het koor. Toen zij de kerk uil
gingen, zagen zij een man en eene
vrouw de consistoriekamer binnen
gaan, gevolgd door den predikant in
zijn zwarte toga.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DB ERVEN LOOSJBS, te Haarlem,