LIEFDE EN PLICHT.
Naav het Engelscli van M. E. Braüdon.
65)
„Gij moet Daphne vergeten," pleitte
Plicht; „uw eerste en edelste liefde
moet voorgaan. Gij moet deze dwaas
heid uit uw hart verbannen."
Ilij meende dat het mogelijk was,
en nam zich eerlijk voor, het te doen.
Hij wilde niet meer aan Daphne den
ken. Had ook Ulysses geen weerstand
geboden aan het Sirenengezang op
dat noodlottige eiland, en zich losge
maakt uit het web dat rond hem
gespannen was, 0111 gezond naar li
chaam en geest op Ithaca terug te
keeren en daarna gelukkig met zijn
getrouwe Penelope te leven.
Ilij liep rusteloos heen en weder
zonder eenig doel, totdat het tijd was
om te ontbijten. Hij had wel gewild
alleen te kunnen uitgaan, naar dien
berg daarginder, en daar den dag in
eenzaamheid doorbrengen, op zijn rug
te liggen met een der werken van
Heinrich Heine, die in den laatslen
tijd zijn lievelingsdichter was. Maar
hij was gedoemd om met de familie
meer begane wegen te betredenom
in de Beer te eten en de gewone sleur
te volgen van een tourist, met wer
kelijke of geveinsde belangstelling,
de verhalen van een koetsier aanhoo-
ren, vriendelijk en toegevend jegens
de meisjes te zijn, die Edelweiss ver-
koopen en tegen jongens die op
alpenhoorns blazen, en zich te schik
ken in al de genietingen of onaan
genaamheden van een rit van Inter
laken naar Grindelwald.
Hoezeer hij ook die gewone route
verfoeide kon hij toch niet ontkennen,
dat de vergezichten prachtig waren,
vooral toen zij de Lutschina voor de
eerste maal waren overgestoken en
langzaam bergopwaarts gingen. Hel
was een prachtige morgen, alles zag
er friseh uit, het jonge groen, tegen
de eeuwige donkere sparren, hier en
daar een waterval, somtijds stortvloed
en dan weder een straaltje zoo dun
als gesponnen glas, in één woord het
was een weg, die de heerlijkste na-
luurtafereelen aanbood. De beide
heeren gingen uit het rijtuig en wan
delden den berg op; ook Daphne
genoot van het schoone en miste al
leen de bonte koeien, die zooveel af
wisseling en leven brengen in een
Warwickshire landschap.
„Wal is er in 's hemels naam van
de koeien geworden riep zij uit.
„Ilier zijn weilanden en woningen,
tuinen en boomgaarden, maar geen
enkel stuk levend vee. Ik had altijd
gedacht en gehoord dat Zwitserland
van koeien wemelde, en men overal
de klokjes hoorde, die zij om den
hals hebben. En waar is nu het koor
van herders, die de Ranz des Vaches
zingen 7"
„Misschien is er een uitbarsting van
klauw- en mondzeer geweest, en zijn
dus de koeien allen afgemaakt," re
deneerde Edgar.
Gerald deelde hen mede, dat het vee
met zijn herders naar hoogere streken
was getrokken, om daar te weiden.
„Zoo, zoo, daardoor is het hier zoo
stil," zeide Daphne. „Er is iels roman
tisch in de gedachtemaar ik zou toch
wel gaarne vee gezien hebben. Ik zie
zoo graag koeien. Ik vind een Jersey-
koe met kop en oogen als van een
hert een van de schoonste dieren die
men zien kan."
„Gij zult er op Hawksyard een
geheele kudde van hebben," riep Ed
gar uit; „en ik zal aan het einde der
groote notenlaan een Zwitsersche koe
stal voor u laten bouwen."
„Vriendelijk dank," zeide Daphne,
even glimlachend„maar ik sprak er
maar in 't algemeen over."
Zij had oogenblikken, dat elke zin
speling op Hawksyard en de toekomst
haar hinderden als de steek van een
wesp.
Overal zag men kinderen. Hier, een
ziekelijk meisje met grooteholle oogen,
die een handvol edelweiss aanbood
en daar een havelooze jongen, die met
een zak gewapend, naast de paarden
voortliep om de vliegen te verjagen
dan weder een straat- of beter gezegd
een bergmuziekant, die melancholieke
lonen uit zijn hoorn blies, welke door
het gebergte weêrkaalsten. Verschei
den malen gingen zij over de rivier,
over sleenen en ook houten overdek
te bruggen, van waar men een prach
tig gezicht had op den wild bruischen-
den bergstroom. Maar er schenen
geen andere menschen te zijn dan
de vliegen-verjagende jongens en vrou
wen en kinderen, die versche melk
en het eeuwige edelweiss aanboden.
Het was voor het eerst dat Daphne
de kleine, fluweelachtige bloem zag,
en zij was er over verrukt.
Arme kleine kleurlooze ijsbloesem,
zoo bleek en somber, even als een
leven zonder genot ol afwisseling!"
zeide zij. „Men zegt dat het onder de
sneeuw groeit. Hoe prettig zou het zijn
het zeil te gaan zoekenGeef de kinde
ren een goede fooi, Edgaren mijn
heer Turchill, die zijn zakken altijd
vol had met klein geld, stuivertjes en
afgesleten halve francslukken, was dan
ook niet karig met zijn weldaden.
Halverwege den berg, kwamen zij
aan een landelijke herberg, waar
men halt hield om de paarden te
laten rusten, en waar de koetsier de
dames uitnoodigde een tamme gems
te gaan zien, die achter het huis on
der een aldak was.
„Het zal de eerste van zijn ras zijn
die" ik zie," zeide Daphne, „hoewel
dit gedeelte van het land in de lij
den van Manlied er van krioelde.''
Zij gingen door de keuken naar
het afdak om den viervoetigen berg
bewoner te zien. Hel was een klein,
armoedig-uitziend exemplaar van het
gemzengeslacht, dat daar in zijn hok
was opgesloten. Een zijner horens
was algebroken, misschien in den
strijd om zijne vrijheid.
„Het is akelig om aan te zien,"
zeide Daphne, zich met een zucht
omkeerehde.
Zij had al haar zakgeld willen ge
ven, om den gems vrij te zienmaar
het' was een der aantrekkelijkheden
van hel huis, en kon niet gemakke
lijk vrijgekocht worden.
Toen gingen zij de zwarte Lutschi
na weder over en langs een sinallen
weg door hel gebergte die langzaam
wijder werd, totdat zij op eens de
vallei van Grindelwald in al hare
schoonheid voor zich zagen door ber
gen omringd, waaronder de Groote
Ëiger de eerste plaats inneemt, geheel
met sneeuw bedekten rondom heuvels
met dennenboomen beplant. Er is iets
onuitsprekelijks in heL gezicht op dien
somberen berg en de groene heuvels.
Daphne klapte vol bewondering in
de banden.
„Dit gezicht alleen beloont de moei
te om naar Zwitserland te komen,"
„en toch hindert mij de gedachte aan
al die bergen, die wij niet zullen zien,
en die watervallen en afgronden. Ik
heb veel lust mijn Baedeker weg te
gooien, waarin ik over zooveel schoons
lees dat ik toch niet zien zal."
„Het volgende jaar zult gij alles
kunnen zien wat gij wilt," zeide Ed
gar, „als wij vrij zijn om te gaan
waar wij willen; ik boud het er voor,
dal het wel zijn zal, waar gij verlangt
te gaan."
„Hel volgende jaar schijnt mij wel
een eeuw verwijderd," antwoordde
zij achteloos.
Zij hadden hun uitstapje zoogoed
als volbracht. Het rijtuig daalde afin
de vlakte, reed toen nog een hoogte
over en zij bevonden zich in het dorp
Grindelwald, en kort daarop voor het
hotel de Beer, waarvan de tuin even
als de verandah, wemelde van gasten,
Amerikanen. Duitschers, Engelschen
en Franschen, allen vroolijk en lustig;
Gedrukt bjj DE EEVE
sommigen gewapend met hun alpen-
stok, van plan een voetreis te onder
nemen; dames en ook heeren, die
liever niet wandelden, werden op
muilezels geheschen; rijtuigen kwamen
voor; paarden werden gevoerd en
geroskamd; een Babylonische spraak
verwarring heerschte er en een voort
durend uit- en inloopen.
Terwijl zij een mooie plaats onder
de verandah gevonden hadden, be
stelde Mijnheer Goring wijn en koffie,
brood en honig, en gingen zij zit
ten om wat uitterusten, voordat zij
te voet verder gingen. Zoowel Mado-
hne als Daphne hadden voor eene
wandeling gestemd.
„Toen ik eens met mijn vader hier
was, ben ik gegaan op een muilezel,"
zeide Lina, „en ik denk er nog aan,
hoeveel spijt ik had dat ik niet te
voet was gegaan."
liet was een prettige wandeling
toen zij, de hotels en kosthuizen van
het dorp achter den rug hadden,
juist eene wandeling die Daphne be
viel; een smal voetpad langs een groe
nen heuvel, hier en daar een tuin of
boomgaard afgewisseld door aardige
houten huisjes; een rustieke brug over
den afgrond; en vóór hen, de ijs
vlakte, van een lichtblauwe saffier-
kleur, rondom door hooge in de wol
ken verscholen bergtoppen omringd.
Zij gingen zoo langzaam als zij zeil
wilden, Daphne was dan vooruit en
dan weder een heel eind achter, al
naar het haar inviel een rusteloos
schepseltje; als een vogel vloog zij
van den eenen top naar een anderen,
licht en luchtig beklom zij het rolspad,
door zooveel reizigers reeds betreden.
Zij bleven lang in de nabijheid van
het ijsveld, en gingen toen bedaard
terug naar „De Beer," aten daar sma-
kelijk, en reden vervolgens terug naar
Interlaken, Gerald bijna even stil als
den vorigen avond toen zij van Lau-
terbrunnen waren gekomen.
„Ik geloof dat gij u hier in dit land
oü reeds zoo goed kent, verveelt,"
zeide Madoline, wie dat zwijgen van
haar minnaar begon te hinderen.
„Neen, daartoe is het land te mooi,
men kan het niet genoeg of te dik
wijls bewonderen, maar vindt gij ook
niet dat men er melankoliek wordt?
Li is in de stille en duisternis van
dit gebergte iels plechtigs dat mijne
ziel aandoet. Zelfs de lichtjes, die men
hier en daar ziel, zijn zoo ver weg,
dat zij de eenzaamheid nog verlioogen.
Zoolang de zon schijnt en schaduwen
alwerpt gaat het nog al; maar als
de nacht invalt gevoelt men opeens de
eenzaamheid."
Den volgenden en daarop volgenden
dag nog meer uilstapjes; toen kwam
Zondagmorgen en de kerkgang, daar
op een wandeling door de pijnbos-
schen, waar op een open terrein,
dien dag een gymnasliekfeesl gegeven
weid, waarbij het volk overal inliet
rond op hel gras zat toe te zien. Op
een dag als dezen zag men de jonge
meisjes allen in hun nationaal cos-
tuum korte witte rokjes en zwart
fluweelen keurslijfjes, zilveren kettin
gen van hunne schouders hangende
en groote zilveren dolken of pijlen
door het haar gestoken, dat in lange
vlechten tot op hun midden afhing,
en groote zijden boezelaars met hel
dere kleuren voor, een costuum
dal vroolijkheid aan het landschap
gaf. Des avonds was er concert in
hel kleine kurhaus, en daar was het
zoo vol met inboorlingenen vreemden,
dat er bijna geen plaats te krijgen
was, en de bedienden geen raad wis
ten om iedereen te voorzien van thee,
koffie, limonade of wijn. Na afloop
van het concert was er vuurwerk,
waardoor fonteinen en watervallen
schitterend uitkwamen, vooral door
gekleurd bengaalsch vuur, en vuur
pijlen Daphne had nog nooit zoo iets
gezien en was opgetogen. Toen het
afgeloopen was, wandelden zij lang
zaam naar het hotel terug, onder een
LOOSJES, to Haarlem.
prachligen starrenhemel.
„Ik geloof dat Daphne meer van
bengaalsch vuur houdt dan van ster
ren," zeide Gerald spottend, toen hij
Madoline een arm gaf en vooruit ging
over een veld, dat aan de andere
zijde van de notenlaan lag.
„Gij moogt, wat mij betreft, over
Daphne denken zooals gij wilt," ant
woordde het meisje, treurig gestemd
doordat die twee personen, die zij
zoo gaarne vriendelijk met elkander
zou hebben zien omgaan, altijd hate
lijk waren.
Den geheelen dag overdacht Gerald
Goring wat hij toch beginnen moest
of het. mogelijk zou zijn, de band
die hem bond te verbreken, die gou
den ketting die eenmaal zijn grootste
roem was of het mogelijk zou zijn
eer en liefde zamen te brengen.
Den- volgenden morgen verlieten zij
Interlaken en gingen regelrecht door
naar het slation te Montreux. Daphne
die Baedeker bijna van builen kon
en dus meende elk hoekje van Zwit
serland te kennen, had grooten spijt
dat zij ook Lucerne en de Rigi, Flüelen
en het geheele zoogenaamde district
van Teil niet zien konmaar Sir Ver
non wilde niet verder gaan dan Inter
laken. Hij meende, dat hij nu genoeg
van zijn eigen rust voor zijn jongste
dochter had opgeofferd.
„Ik haat dat heen en weer trekken,
en heb het land aan hotels," zeide
hij. „Ik verlang hard naar de kalme
rust van mijn eigen tehuis."
Hier viel natuurlijk niets tegen te
zeggen. Daphne was geheel verdiept
in de aanschouwing van het landschap,
toen zij per spoor en boot wegreis
den, zij kon de oogen niet van die
besneeuwde toppen afwenden, die
langzaam in den nevel verdwenen.
„Zij schijnen een deel mijns levens
uit te maken," zeide zij met een zucht,
zich van hel rijtuig afwendende; „ik
kan de gedachte niet verdragen, dat
ik dit alles voor liet laatst gezien
heb."
„Dat wil zeggen, voor dit ééne jaar,"
zeide Edgar vroolijk, hij, die heel
weinig om bergen gaf, maar geneigd
was om alles te bewonderen wat
Daphne schoon vond. „Het is tegen
woordig zoo gemakkelijk in Zwitser
land te komen. De Jungfrau is even
goed te bereiken als het havenhoofd
te Brighton."
HOOFDSTUK XVIII.
„Er was niemand, wienzij haar
hart kon blootleggen."
Zij waren reeds een week te Mon
treux, en het scheen Daphne toe,
alsof zij de helft van haar leven aan
de oevers van dat prachtige meer
had doorgebracht, met den besneeuw-
den top van de Dent du Midi in de
verte, en op den voorgrond vrucht
bare heuvels, hier en daar bedekt
met chalets en boerderijen waarvan
sommigen als 't ware tegen de rotsen
hingen als vogelnesten.
De villa was allerliefst: wit ge
pleisterd, de vensters allen spiegelglas,
verandahs en halcons en voor alle
ramen jalousiën. De kamers waren in
vreemden stijl gemeubileerd, commo
des, kabinetten, candelabers en stoelen,
stijl Louis Quatorze, met akelige rechte
ruggen. Hieraan had Sir Vernon eenige
vollaires en een paar kleine sofa's
toegevoegd, die hij gehuurd had bij
een uitdrager te Genève. Photogra-
phiën in fluweelen of ivoren lijsten, boe
ken, werkmandjes, schildersezels en
hier en daar een klein tafeltje, alles van
South-llill medegebracht, gaven aan
de kamers een huiselijk aanzienen
overvloed van keurig gerangschikte
vazen met bloemen, bewezen de te
genwoordigheid van Madoline.
Wordt vervolgd.)